Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rock 'n' roll (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rock 'n' roll
Afbeelding van Rock 'n' rollToon afbeelding van titelpagina van Rock 'n' roll

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.61 MB)

Scans (17.79 MB)

ebook (3.10 MB)

XML (0.68 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rock 'n' roll

(1991)–Boudewijn Büch–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 285]
[p. 285]

V Seks, rock and roll, maar vooral
drugs

Het druggebruik is een opvallend verschijnsel in de wereld van de jazz- en popmuziek. Ik spreek dan niet over het betrekkelijk onschuldige consumeren van hasjiesj, maar over het gebruik van opiaten (heroïne, morfine, opium), cocaïne en coke-achtige stoffen. Een soortgelijk gebruik zou bij beoefenaren van de klassieke muziek tot schande en ontslag leiden, bij geneesheren tot levenslange ontzetting uit het medische ambt, maar bij rock-artiesten wordt het als een aanvaardbare cult beschouwd, meer zelfs: het hard-druggebruik maakt deel uit van een geaccepteerde trits: sex, drugs and rock & roll.

De gemiddelde niet-muzikale junk is een verschoppeling en hij zal in een vroeg stadium van zijn addictie zijn afhankelijkheid van drugs zo veel mogelijk proberen te verbergen. Daarentegen is iemand als Herman Brood een soort lieveling van het publiek en de media. Dat is in sommige opzichten zeer terecht (hij is de enige Nederlander die staat voor de zuivere, goddeloze rocktraditie), maar hij is natuurlijk wèl een gebruiker. Brood is veelvuldig op televisie te zien en heeft tijdens uitzendingen - en zeker in geschreven reportages en interviews - nimmer een geheim gemaakt van zijn addictie. Herhaaldelijk werden in het openbaar gepleegde inspuitingen van hem gerapporteerd.

In een gedicht van Herman Brood (afgedrukt in de Nieuwe Revuvan 1-8 september 1988) verheerlijkt hij enigszins de dood van zijn boezemvriend, de gitarist Ferdi Karmelk. Karmelk was, zo vermeldt de inleiding tot het gedicht, heroïnegebruiker en Brood noemt zijn gedicht dan ook: ‘Afscheid van een rock 'n' roll junkie’. In dit vrije vers staat onder andere: ‘Ik zag um variërend van [...]

[pagina 286]
[p. 286]

/ Tot fulltime heroïnefetisjist / (Gitaar in de lommerd) / Maar begrijp me niet verkeerd / Nooit was hij het junkie prototype [...].’

Karmelk en Brood lijden onmiskenbaar aan een zeker doodsverlangen; een wens die bij Karmelk inmiddels is ingelost. Dit doodsverlangen is als gezegd door de Duitse psychiater G. Schmidt in zijn Die Krankheit zum Tode (1968) teruggeleid op het Werther-syndroom. Zoals men weet publiceerde Johann Wolfgang von Goethe in 1772 Die Leiden des jungen Werther waarin hij een wanhopige jongeman zelfmoord liet plegen. In de twee eeuwen na het verschijnen van dit boek is de figuur Werther dikwijls als een punk avant-la-lettre beschouwd. De in 1934 geboren Oostduitse schrijver Ulrich Plenzdorf kwam in 1972 met Die neuen Leiden des jungen W. waarin de Goethesche Werther was omgevormd tot een twintigste-eeuwse, ontheemde jongeman. Schmidt beschouwt de filmster James Dean (1931-1955) als een twintigste-eeuwse Werther. Enkele levensbeschrijvingen van Dean hebben ons ondertussen geleerd dat Dean een suïcidaal type was met verscheidene verslavingskenmerken.

Een Werther aan het einde van de negentiende eeuw was de Franse dichter Arthur Rimbaud (1854-1891) die tijdens zijn leven druggebruiker was, maar pas na zijn overlijden tot een cult hero uitgroeide, bij voorbeeld in neo-intellectuele popkringen. Zo heeft de Amerikaanse zangeres, dichteres en (ex?)-gebruikster Patti Smith herhaaldelijk van haar bewondering, zowel op haar platen als in haar verzenbundels, voor Rimbaud getuigd. Hetzelfde geldt voor Jim Morrison (1943-1971) die op het laatste van zijn leven in Parijs woonde, Rimbaud bewonderde en een heftig addict was. Van deze leadzanger van The Doors zijn zelfs optredens bekend tijdens welke hij zich intraveneus injecteerde.

Historisch gezien zou het druggebruik (en het doodsverlangen) van menige popartiest herleid kunnen worden op de romantische en decadente stromingen in de negentiende eeuw, toen druggebruik overigens zeer algemeen, niet strafbaar en vaak (pseudo-)medisch geïndiceerd was. Het ‘accepteren’ van heroïne-addictie vandaag de dag lijkt verdacht veel op de acceptatie van het druggebruik bij negentiende-eeuwse schrijvers als

[pagina 287]
[p. 287]

S.T. Coleridge (1772-1834), Thomas de Quincey (1785-1859), Charles Baudelaire (1821-1867) (Baudelaire was een softe gebruiker), enzovoorts. Omtrent dit literaire druggebruik zijn inmiddels talrijke boeken geschreven waarvan de bekendste en de beste zijn: Opium and the romantic imagination van Alethea Hayter (1968) en nummer 50 van de Yale French Studies Intoxication and literature (1974). In deze boeken wordt een literair en geen algemeen beeld opgeroepen van het negentiende-eeuwse gebruik. Een algemeen beeld gaven echter wel Virginia Berridge en Griffith Edwards met hun Opium and the people; opiate use in nineteenth-century England (1981), maar ook deze laatste auteurs legden geen verband tussen het toenmalige en recente gebruik. Günther Witschel deed dat als een van de eersten wèl, ofschoon hij een nogal zwak boekje afleverde met Rausch und Gift bei Baudelaire, Huxley, Benn und Burroughs (1968).

Witschel trekt in zijn studie het gebruik van Baudelaire door naar de in 1914 geboren Amerikaanse auteur William Seeward Burroughs. Deze schrijver heeft zijn leven respectievelijk in jazz-, hippie- en popkringen verkeerd (hij wordt gerekend tot een van de vaders van de Beat poets) en voor velen werd in de jaren zestig zijn in 1953 verschenen Junkie. Confessions of un unredeemed drug addict een alternatief handboekje. Met Burroughs gebeurde hetzelfde als met Brood: zijn gebruik werd voor ‘artistiek’ gehouden en daardoor geenszins verwerpelijk gevonden.

Toen in 1986 de eerste berichten circuleerden over het heroïnegebruik van de androgyne Britse zanger Boy George veroorzaakte dat veel deining en verontwaardiging. Waarom bij Boy George wèl en bij Brood niet? De verklaring lijkt mij eenvoudig: het gebruik paste eenvoudig niet in het opgewekte beeld van Boy George als tienerzanger, te meer daar hij, nogal leugenachtig zoals nadien zou blijken, zich herhaaldelijk sterk tegen druggebruik had gekeerd. Hetzelfde geldt voor John Lennon. Deze had zich in zijn leven als een enigszins soft, vredelievend type geafficheerd die uitsluitend zo nu en dan een hasj-sigaretje pafte. Toen Albert Goldman dan ook in zijn Lennon-biografie (1988) Lennon als een heroïneverslaafde neerzette, paste dat niet in

[pagina 288]
[p. 288]

het beeld dat de liefhebbers zich van deze Beatle gevormd hadden. Uit Goldman's boek komt echter het klassieke artistieke drugtype naar boven drijven: de naar de dood verlangende rockzanger.

Het moet toeval zijn, maar dikwijls wordt de dood bij verslaafde zangers niet veroorzaakt door de drugs, maar door een ongeluk (James Dean kreeg een auto-ongeluk!). Zo was de doodsoorzaak van de verslaafde Rolling Stone Brian Jones verdrinking (1969) die wellicht zijdelings uit zijn addictie verklaard kan worden. Het overlijden van Jim Morrison kan ook niet direct-oorzakelijk uit zijn overmatige druggebruik worden afgeleid.

Maar natuurlijk zijn er ook eenduidig muzikale drugsslachtoffers gevallen: Jimi Hendrix (in 1970), Billie Holiday (1959), Janis Joplin (1970), enzovoorts. Ondanks al deze tragische gevallen, bestaat er een rijke voorraad songs waarin drugs meer of minder gunstig bezongen worden. Weliswaar is Mick Jagger's ‘Sister morphine’ niet noodzakelijkerwijs een aubade aan de morfine en is Marianne Faithfull's versie daarvan door merg en been knarsend, maar toch hebben zowel Jagger als Faithfull zich het druggebruik laten aanleunen als iets dat erbij hoort. Jagger heeft zelfs enkele positieve uitspraken gedaan over het gebruik van harde drugs. De lijst met positief getinte songs over hard-druggebruik is lang. Zo was er ooit dat betrekkelijk onschuldige liedje van Buffy Sainte Marie over een betrekkelijk onschuldig codeïne-preparaat, maar er waren ook heel wat minder onschuldige liedjes gezongen en er zouden er nog talrijke volgen.

Ik ben de mening toegedaan dat het iedereen vrij staat waar dan ook over te zingen, maar van grote opvoedkundige waarde kunnen Lou Reed's ‘Heroin’ en blues-songs als ‘Cocaine habit blues’ en ‘Cocaine’ moeilijk genoemd worden. Men kan zich zelfs afvragen of een befaamde songline van Cole Porter (later beroemder gemaakt door Frank Sinatra) als ‘I got no kick from cocaine’, als anti-coke geïnterpreteerd moet worden. Eerder wordt met deze regel cocaïne (het rijmt in het Engels en dus ook in dit liedje op ‘champagne’) als ‘gewoon’ en ‘geaccepteerd’ beschouwd.

Het drugs- & doodssyndroom is tot op heden niet vaak geana-

[pagina 289]
[p. 289]

lyseerd. Weliswaar probeerde John G. Fuller het met zijn verwarde Are the kids all right. The rock generation and its hidden death wish (1981), maar erg overtuigend was zijn studie niet. Een iets betere poging deed Harry Shapiro met zijn Waiting for the man. The story of drugs and popular music (1988), maar ook zijn boek, genoemd naar een song van Jim Morrison, slaat een soms wat te oppervlakkige en in ieder geval een te weinig analytische toon aan; zijn lijst van popmuzikale drugsdoden (p. 245-251) overtuigt echter zonneklaar.

Het probleem van hard drugs, overigens - recent vooral populair in hardrock-, neo-punkrock- en metalrockkringen - had de jazzwereld al in de jaren vijftig voor een gedeelte in zijn greep, het universum van de rockmuziek werd pas aan het einde van de jaren zestig aangedaan. Wie de documentaire Rolling Stones' file (uitgegeven door Tim Hewat; 1967) leest, krijgt het beeld voor gezet van enkele onschuldige Rolling Stones-leden die door het roken van hasj in de gevangenis dreigen te raken. De procesteksten die Hewat liet afdrukken, veroorzaken anno 1988 een zekere lacherigheid, vooral indien men zich realiseert dat de popconsument tegenwoordig leeft in een wereld waar Brood op televisie duidelijk onder invloed van harde middelen onzin uitkraait. Op 2 oktober 1988 was hij in het middagtelevisieprogramma Tineke te gast en zong hij zelfs een duet met operettezanger en moeders braafste jongen Marco Bakker; van behoorlijke zang of conversatie was, door gedrogeerdheid, van Brood's kant overigens geen sprake. Zijn toestand werd zowel door de presentatrice als het zaalpubliek lacherig tegemoet getreden.

Samenvattend kan men over het hard-druggebruik bij popartiesten het volgende concluderen:

1.Het gebruik van heroïne en andere hard drugs bij popartiesten wordt gedoogd door de fans en de overheid.
2.Het gebruik wordt een zekere artistieke betekenis toegekend (de artiesten schrijven er liedjes over en converseren er vrijelijk over in de media).
3.Het gebruik van hard drugs leidt in het huidige tijdsgewricht bijna onvermijdelijk tot de dood; zeker vanwege het gevaar van
[pagina 290]
[p. 290]
gebruikte naalden en daardoor van aids-besmetting. De koppeling van rock and roll met dood is een geaccepteerd, artistiek fenomeen geworden.
4.Er bestaat een duidelijk verschil in waardering tussen straatjunks zonder geld, arme heroïnehoeren en opium rokende Chinezen, die als maatschappelijk uitschot worden beschouwd enerzijds en popcult-gebruikers zoals Brood in Nederland en talrijke levende of dode buitenlandse rockers anderzijds dat als ‘onvermijdelijk artistiek’ wordt beschouwd.

Het is een algemeen verschijnsel dat minderheidsstandpunten of -gevoelens door liefhebbers van een kunstzinnig genre eerder geaccepteerd worden dan door de buitenwereld. Zo werden homoseksualiteit en seksualiteit in het algemeen binnen ballet- en popmuziekkringen al vroeg voor gewoon gehouden. Dat is een gedrag waarom men die kringen kan prijzen; menige ouder moet geschrokken zijn toen The Village People eindjaren zeventig zo onmiskenbaar eenduidig de nichtenrock gestalte gaven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken