Nocturne der zeven spinnen
(1949)–Rico Bulthuis–Of een kus van Florette
[pagina 165]
| |
III
| |
[pagina 166]
| |
Een ruwe stem verstoorde mijn gedachten, die één waren geworden met de natuur. Het was de herbergier uit ‘Het Ovde Koffyhvys’ die een onwaarschijnlijke hoeveelheid scherven met een bezem op een hoop had geveegd en met een gramstorig gezicht op zijn terras stond. ‘Goede man,’ zei ik vriendelijk, ‘ik weet van niets...’ ‘As de donder dokken of ik ga naar je baas...’ schreeuwde hij. En dat was nog niet alles. Hij sloeg een taal uit, als was hij de man met de harmonika zelf. ‘As jij met twee vrinden mijn spullen an puin gooit, dan mot jij de schaai betalen.’ ‘Zeg vriend, weet je wel tegen wie jij spreekt?’ Mijn waardige toon, mij door vele jaren kantoorarbeid eigen geworden, deed hem afdruipen. ‘Onthoud je dag,’ zei hij, ‘viezerik!’ Ik stond op het punt, hem een naaldscherp antwoord toe te voegen, toen er een meisje voorbijkwam. Veel later pas, schoot mij haar naam te binnen, doch wat doet men, als men een goede bekende ontmoet? ‘Hallo...’ riep ik. Met één oogopslag bekeek ze mij van onder tot boven, haar koude ogen besproeiden me met haar kilheid: ‘Pardónnn!...’ Toen liep ze stijf en met afgemeten pasjes verder. Was het niet de dochter van een hoogleraar geweest, wiens zwager weer een zwager was van meneer de referendaris? | |
[pagina 167]
| |
Nog steeds in zorg over dit vraagstuk, ...heette dat meisje niet Violet?... betrad ik het postkantoor. Voor mij stond een slanke jongedame in een snoezig mantelpak. Ze had benen om eer en deugd aan kwijt te raken. ‘Hoe gaat het met u,'’ vroeg ik, want ook haar kende ik: ‘Best,’ zei ze bits. ‘En met u, nog steeds in 't gekkenhuis?’ Ik deed er het zwijgen aan toe, want ik ben nog nooit in een inrichting geweest. Natuurlijk kan ik mij vergissen, maar heette zij geen Arora? Na de juffrouw achter het loket duidelijk te hebben gemaakt, dat een manuscript wel degelijk aangetekend kan worden, gelukte het mij, na de naam van de referendaris genoemd te hebben, het pakje kwijt te raken. Bekomen van de schrik en mijn goede humeur herwinnend, groette ik de juffrouw achter het loket met een vriendelijk: ‘Dag hoor Edith...’ ‘Moet ik de chef even roepen meneer, zegt u mij nog eens, hoe die referendaris heette?’ Ik vluchtte, struikelde over een hond, die naar me hapte en wierp me wanhopig in de openlucht, dwaalde een tijdlang rond in een gegoede buurt en knikte een dame toe, die op een paard voorbijreed. ‘Morgen mevrouw Wester...’ ‘Fidonc!’... Weg was ze. Het koude zweet brak me uit. Zag ik er soms vreemd uit? Liep ik soms met een punthoed op het hoofd en had ik een geborduurde mantel over mijn schou- | |
[pagina 168]
| |
ders? Neen, ik was gewoon gekleed en al was dat niet het geval geweest, als ik mij bedenk, hoe de kapper er bij loopt op Zondag, dan schaam ik mij nergens meer voor. Ik ging op een bankje zitten midden op een groot plein. Ik schaam mij er niet voor, te bekennen, dat ik behoefte had aan een zacht woord en aan een troostende hand. En het toeval bracht mij een zigeunermeisje met een marmotje en een bundel klerenhangers. Ze ging naast me op het bankje zitten en beet met witte, sterke tanden in een boterham, die ze uit een papieren zakje had gehaald. ‘Kent u Claude Chermonte?’ vroeg ik, want ik houd van dichters die tot het hart spreken en bovendien ben ik cultureel geïnteresseerd. Ze gaf geen antwoord, zeker had ze mij niet verstaan. ‘Een kus van uw lippen zou zelfs mij inspireren,’ ging ik verder. ‘Mot ik,’ vroeg Ollientje, ‘het behang van jouw gezicht halen?’ Op zo iets grofs geeft men geen antwoord. Ik schraapte mijn keel en vervolgde mijn weg en in de straat gekomen, waar ik woon, ontmoette ik het dienstmeisje van de referendaris. Een jong, onschuldig en zuiver meisje. ‘Mijn kind,’ vroeg ik, ‘heb je mij begrepen, was ik niet te moeilijk?’ En weet u wat ze antwoordde? ‘Kras op miskedéé, laat je piekhaar knippen!’ En de kapper, die zich in zijn winkel bevond, schreeuwde me toe: | |
[pagina 169]
| |
‘Als je nog eens wat weet, meneertje, beduvel dan je zuster, maar mij niet! Ik heb je baas gemillimeterd en hij had lallend om friction gevraagd. Een kaas was er niks bij. Dat komt ervan, als je door een zot, dronken wordt gevoerd.
Diep zonk ik weg in de put der wanhoop en deze werd wreedaardig gesloten door een brief, die mij ambtshalve werd toegezonden en die onleesbaar en kwaad was getekend met een signatuur als een omgeblazen hekwerk. Het Departement van Zakelijke Zaken wierp mij een geheimzinnig en vertrouwelijk schrijven toe, aangaande mijn onmiddellijke ontheffing van dienst, omrede verandering van verblijfplaats. In streng zwart op wit stond daar geschreven van een schandalig en lichtzinnig dossier als eerste en voornaamste punt. In drie volgende punten gewaagde men achtereenvolgens van een onwelvoegelijk en nachtelijk terrein, van een deur, die door geen fatsoenlijk man geopend mocht worden en ten slotte van een door mij listiglijk ontvreemde sleutel uit een bouwwerk, waarin ik niets te maken had. In verband met de belangen van andtren, die doorlopend de volle aandacht van mijn meerderen hadden en tevens terwille van de gebruikelijke orde en de goede zeden, had men, ten gerieve van mijn kaalgeknipte superieur, een commissie van onderzoek in het leven geroepen, die mijn onwaardig gedrag op de voe zou moeten volgen en die mij zou uitwerpen | |
[pagina 170]
| |
naar het eeuwige rijk dat zich bevindt op de grenzen van droom en werkelijkheid. Met lede ogen las en herlas ik de strenge regels, ter ontluistering van mijn toverland en tot reiniging van spinnewebben, samengevat in het vijfde punt van de zegevierende zakelijkheid en gericht tot mijn gekwetste chef. 5. Deshalve moge ik U beleefd verzoeken, de huishoudelijke dienst te willen (doen) gelasten, een passende sleutel op te willen (laten) leveren, opdat wij, na erkenning van de in twijfel te trekken juistheid van het in het voor U liggende dossier (zie punt 1) het schrikbarende terrein (zie punt 2) achter de raadselachtige deur (zie punt 3) met onze sleutel (zie punt 4) zouden kunnen verkennen, opdat U zich persoonlijk zal kunnen overtuigen van de achter voornoemde deur heersende toestanden!...
De Referendaris en de in rook vervlogen dochter van de tovenaar Agatolle... nee, ik moet er niet aan denken! Doch mij restten nu Duivels en Saters, Trollen en papagaaien, spiegelbeelden en zeven spinnen en verder een zoet verlangen in bittere verlatenheid. ..................... ..................... ...En dat alles om een kus van Florette!
EINDE |
|