Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Jozefine (1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van Jozefine
Afbeelding van JozefineToon afbeelding van titelpagina van Jozefine

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.17 MB)

XML (0.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Jozefine

(1898)–Cd. Busken Huet–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

II
De oud-gouverneur rigt zich in.

Bij het inwinnen van berigten omtrent een geschikt logement in Den Haag, was de heer Cornelis van Alkemade door de eenen op De Toelast, door anderen op de Twee Steden, door nog anderen op het Keizershof en den Maréchal de Turenne gewezen.

Hij gaf echter de voorkeur aan de Zeven kerken van Rome; mogelijk wel, omdat hij een man was, die zijne medemenschen alleen raadpleegde voor den vorm, en in alles zijn eigen hoofd volgde. Van de Zeven kerken van Rome wist hij even weinig als van Rome zelf. Sommigen hadden hem dit hôtel ontraden, op grond dat de kastelein roomsch was en Vrijdags enkel visch schafte. Doch die onbaatzuchtige waarschuwing gaf juist den doorslag aan zijn besluit. Hij schreef haar aan bedekten godsdiensthaat toe, en wilde bij zijne aankomst in Nederland reeds dadelijk een voorbeeld van godsdienstige verdraagzaamheid geven. Had zijn vader, in alles belagchelijk, hem indertijd laten doopen bij de protestanten, hij, de zoon, zou toonen, boven dergelijke kleingeestigheid verheven te zijn en niets tegen de roomschen te hebben. Wat kon het hem

[pagina 7]
[p. 7]

daarenboven schelen, Vrijdags te moeten vasten? Zijn zwakke maag kon zoomin vleesch als visch verdragen, en alle dagen van het jaar was het voor hem vastentijd. In afwachting dus, dat hij eene voegzame woning zou gevonden hebben, nam hij, onafhankelijk van geest, met Jozefine zijnen intrek in de Zeven Kerken.

Zijn eerste werk was, in korrespondentie te treden met de direktrice eener Brusselsche kostschool, en deze dame, onder het geleide van een marine-officier en zijne vrouw, die met hem de groote reis van Java gemaakt hadden, alvast zijne dochter toe te zenden. Reeds aan boord was dit plan met onderling goedvinden vastgesteld; en de uitvoering leverde zóó weinig bezwaren op, dat de jonge officier en zijne vrouw integendeel met blijdschap dit voorwendsel aangrepen, zichzelven meteen op een uitstapje naar de Belgische hoofdstad te onthalen.

Toen Jozefine, gelijk na haar vertrek haar vader zich uitdrukte, ‘van de vloer’ was, kon de heer Alkemade onverdeeld zijne aandacht wijden aan het zoeken van een huis.

Hij deed dit op zijn gemak, langzaam, maar met de hem eigene wilskracht.

Ware hij in Januarij of Februarij in Nederland aangekomen, en niet in den overgangstijd van April op Mei, hij zou ruimer keus gehad hebben. Thans waren de meeste woningen tegen 10 Mei reeds verhuurd. Maar wat zou dit? Iemand, die zes en dertig jaren in Indie had doorgebragt, liet zich door zulke nietigheden niet afschrikken.

Werkelijk vond hij al spoedig, in de Bogt van Guinee, een zeer goed huis, niet te klein en niet te groot, juist voor hem geschikt. Het lag wel is waar aan een ongezelligen uithoek der stad, tegenover eene onafzienbare vlakte van weilanden, die 's winters onder water gezet werden; maar de huurprijs was matig, men had er geen last van overburen, en - was niet geheel Nederland, waar men zich wendde of keerde, één kikker- en waterland? Een man, als de oud-gouverneur der Molukken, zag niet op een moeras, een regenbui, een gure windvlaag, meer of minder. Toen hij Indie verliet, wist hij wat hem in zijn vaderland wachtte. Den leeftijd der illusiën was hij sedert lang te boven. Met, stoïcynsche kalmte onderwierp hij zich aan al de gevolgen van zijn besluit.

Gelegenheid om van zijne vorderingen in die deugd blijk te geven, werd hem reeds dadelijk aangeboden door den ondragelijken stank der gracht, waaraan zijn logement gelegen was.

[pagina 8]
[p. 8]

Een vreemdeling zou daarover zijne verwondering te kennen gegeven, den kastelein gescheld, of ter loops aan een bediende gevraagd hebben, hoe die gracht, wier eigenaardigst kenmerk blijkbaar was, niet gespuid te kunnen worden, - of stegen er niet de walgelijkste rioolluchten uit op? - aan den naam van Het Spui gekomen was.

Niet alzoo de heer Cornelis van Alkemade.

Naar zijne opvatting behoorde het tot het wezen der Nederlanders in het algemeen en der Hagenaars in het bijzonder, den naam van Spui te geven aan een vaarwater, dat niet voor spuijen vatbaar was, en alleen diende, om er de bestekamers der aangrenzende woningen in te doen uitloopen. In zijne voorstelling vormde die domheid een natuurlijk geheel met de onzinnige, voor de deur der Zeven kerken van Rome afvarende trekschuiten, en met het nabijgelegen oude mannenen vrouwenhuis, waar men niet werd toegelaten omdat men een hulpbehoevende oude man of oude vrouw, maar omdat men gereformeerd was. Het was nutteloos, den Nederlanders die gekheden uit het hoofd te willen praten. De Boeginezen en de Alfoeren waren bevattelijker. Dit wist hij van onds.

Den Haag stonk: maar Amsterdam stonk nog erger. Een man van zijn doorzigt nam aan zulke dingen geen aanstoot. Alles liet zich verklaren volgens vaste wetten van klimaat en ras. Hij mogt van geluk spreken, niet van Julij op Augustus in Den Haag aangekomen, en aan de Zeven Kerken afgestapt te zijn. In de warmste zomermaanden rook het Spui bijna even leelijk als de amsterdamsche Heeren- en Keizersgrachten. Wat het riool nu uitwasemde, in de eerste dagen van Mei, waren wel geen bloemengeuren, maar onderscheidde zich vergelijkenderwijs door betrekkelijke frischheid.

De kastelein der Zeven Kerken zou den oud-gouverneur wat minder genadig, minder ongenaakbaar en uit de hoogte gewild hebben. Het hinderde hem somtijds, door den heer Van Alkemade te worden toegesproken, alsof zijn logement eene menagerie of dierentuin, en hij zelf, burger van 's Gravenhage, naauwgezet in het voldoen van schot en lot, slechts een exemplaar der Nederlandsche Fauna geweest ware, zooals de eenden en de korhoenders. Maar voor het overige vond hij zijn logeergast een charmant mensch: niet opvliegend, niet ligtgeraakt, niet veeleischend, altijd minzaam. Groote verteringen werden, met uitzondering dat hij een stout glas madera dronk, door den oud-gouverneur te zijnent niet gemaakt; maar

[pagina 9]
[p. 9]

om de drie dagen betaalde hij stipt zijne rekening, en zoowel de meid, die de bedden opmaakte, als de knecht, die voorsneed aan tafel, waren in de wolken over zijn royale fooijen.

Niet anders oordeelden de meubelmaker en de kamerbehanger, door wien de heer Van Alkemade het stofferen van zijn huis in de Bogt van Guinee liet aannemen. Geen enkele maal herinnerde hij den eerste, die een uitmuntend schrijnwerker, maar stokdoof was, aan dit hinderlijk ligchaamsgebrek. Met engelengeduld blies hij den man, door een viezen horen, zijne bestellingen in. Het draaijen van de aarde om de zon scheen hem niet meer vanzelf te spreken, dan de onberoepbaarheid van dien Haagschen meubelmaker. De behanger was niet buitengewoon bedreven in de terminologie van zijn vak. Patères, waar men de koorden van overgordijnen om heenslaat, noemde hij onveranderlijk ‘parterres’. Doch het gelaat van den oud-gouverneur bleef even onveranderlijk in de plooi. Kon iemand, die redelijk dacht, van een Haagsch kamerbehanger eischen, met dergelijke onderscheidingen bekend te zijn? De man had smaak noch oordeel, zoomin als zijn stadgenoot de meubelmaker. Doch daar waren beiden Nederlanders voor; en de humaniteit gebood, zulke lieden te nemen, gelijk de natuur, magna parens, en de omstandigheden, inextricabilis rerum ordo, hen gemaakt hadden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De Bruce's. Deel 1: Robert Bruce's leerjaren. Deel 2: Jozefine


plaatsen

  • Amsterdam

  • Den Haag


landen

  • IndonesiĆ«