Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Het land van Rembrand

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6,34 MB)

ebook (4,11 MB)






Genre
non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre
non-fictie/geschiedenis-archeologie
non-fictie/geschiedenis/Opstand


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Het land van Rembrand

(1882-1884)–Cd. Busken Huet

Studiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw


Vorige Volgende
[p. 481]

XII [Nationale kunstnijverheid in de 15de en 16de eeuw. Snijwerken, gietwerken, drijfwerken]

Thans is, deels in onderscheiding van de architektuur, deels in verband met deze, de beurt aan andere kunsten, die, somtijds aan de nijverheid grenzend, menigvuldiger alleen zichzelf ten regel en in eene eigen wereld zich bewegend, niet minder dan de bouwkunst onze opmerkzaamheid verdienen.

Het voorbeeld van Klaus Sluter, die als artistiek noordnederlandsch stamvader in een vorig hoofdstuk aangekondigd werd, en wiens optreden ik thans beproeven wil toe te lichten uit hetgeen na hem gekomen is, bewijst dat reeds vóór het aanbreken van 1400 het sluimerend nationaal genie blijk van aanwezigheid begon te geven.

In den loop dier eeuw zelve bekomt Sluter geen opvolger. Na hem wordt te onzent vooreerst geen beeldhouwer geboren die Sluter's voortzetter verdient te heeten. Evenmin eenig ander kunstenaar die op een ander gebied hem evenaart. Gedurende de geheele 15de eeuw blijft Noord-Nederland in de schilderkunst en in het ornament, gelijk met de burgerlijke en de kerkelijke architektuur al vroeger het geval was, door Zuid-Nederland overschaduwd worden. Holland verdwijnt achter Vlaanderen, en gaat in het besef zijner minderheid, nog onzeker of het van discipel eenmaal eigen meester worden zal, uit vrije beweging in Vlaanderen zich een werkkring zoeken. In de 16de eeuw niet alzoo.

In geen ander tijdvak heeft te onzent de kunstnij-

[p. 482]

verheid, want ook deze behooren wij te gedenken, digter bij de kunst gestaan. De borduurwerken, de snijwerken, de gietwerken, de drijfwerken, afkomstig van vóór den geuzetijd, zijn in de 17de eeuw zelden overtroffen en slechts bij uitzondering geëvenaard.1 Van de dikwijls bewonderenswaardige voorwerpen, welke de algemeene vernieling ontsnapten of die als relieken vereerd bleven worden, staven meer dan vijftig percent dat te dien aanzien in Noord-Nederland het toppunt bereikt was, toen de eigenlijk gezegde noordnederlandsche school nog geboren moest worden.2

De gaaf der broeders Crabeth die, zoo zij op sommige punten nog aan de nijverheid verbonden bleven, haar niettemin ontwassen waren, vult eene afzonderlijke bladzijde onzer oudste kunstgeschiedenis. In de 17de eeuw zijn de Noord-Nederlanders voortgegaan met glasschilderen; en zelfs heeft te Gorcum een tijdgenoot en vereerder van Hugo de Groot de herinnering van diens vlugt uit Loevestein op deze wijze doen vereeuwigen (1627). Men behoeft evenwel de naar dit schilderwerk vervaardigde teekeningen slechts aan te zien, om zich te vergewissen dat het vak zijne hoogere beteekenis verloren had.3

[p. 483]

In de 17de, in de 18de eeuw, heeft Noord-Nederland graveurs voortgebragt wier werken nog heden door een ieder teregt bewonderd worden. De roem der school echter is gevestigd door Lucas van Leiden en zijne volgelingen, tot Hendrik Goltzius ingesloten.1 Lucas van Holland (gelijk Vasari hem noemt) was de eerste noordnederlandsche kunstenaar dien het buitenland niet slechts als een evenknie erkende, maar als een meester.2

De hollandsche schilderschool der 17de eeuw, van Mierevelt of Ravesteyn tot Adriaan van der Werff, is in hare oorspronkelijkheid en hare verscheidenheid iets zoo eigenaardigs dat elke vergelijking er door uitgesloten wordt. In de 16de eeuw weinig landschappen, nog geen zee-, geen stadsgezigten, geen bloem-, geen fruit-, geen dierestukken, geen binnenhuizen, geen stillevens. Bepaalt men zich echter tot een voornaam onderdeel, - het konterfeitsel of portret, - dan blijft Rembrand de eenige voor wien Antonis Mor van Utrecht onvoorwaardelijk zwichten moet.3

Doch ik mag niet vooruitloopen. Te Wouw, niet ver van Rosendaal in Noordbrabant, worden in de Sint

[p. 484]

Lambertuskerk, gesticht in de 15de eeuw en versierd in de 16de, uit dit laatste tijdperk gesneden houten beelden aangetroffen, die de kanunnikebanken van welke zij deel uitmaken doen wedijveren met het vermaard nederlandsch snijwerk in San Martino te Napels. Weinig minder opmerkelijk zijn de vierschaar in het stadhuis te Nijmegen, de koorstoelen in Onze Lieve Vrouw te Dordrecht, de aalmoezeniers-gestoelten in Sint Bavo te Haarlem. Al dit beeldhouwwerk is, evenals de stof waaruit het vervaardigd werd, van de degelijkste soort. De tijd heeft er nagenoeg geen vat op gehad. De schoonste lijnen zijn zonder uitzondering bewaard gebleven.1

Een buitengewoon zuiver overblijfsel uit de 16de eeuw, toen staatsleven en katholicisme nog één waren, is de raad- en geregtskamer te Kampen. De schoorsteen, aan het eene uiteinde dier zaal, is een skulpturaal meesterwerk in vier opstanden, rijk en zinrijk versierd. Eene balustrade à jour scheidt het tweede vertrek van het eerste, en beiden prijken met de achtbaarste tegelijk en de artistiekste gestoelten, breed van zitting, hoog van leuning, zinnebeelden eener zichzelf en hare zaak hoogachtende magistratuur. Men behoeft inderdaad niet te vragen voor welk doel deze vertrekken bestemd werden: de onbe-

[p. 485]

kende kunstenaar die ze beitelde gaf beiden een onmiskenbaar karakter. De schoorsteen van Het Vrije te Brugge is welligt de eenige in Europa welke met den schoorsteen te Kampen op dezelfde lijn komt.1

In de Sint Janskerk te 's Hertogenbosch hangt eene koperen kroon van 1424, even uitnemend volvoerd als geteekend. De twaalf armen zijn zoo kunstig aangebragt dat zij als bladeren aan een boom, of ranken aan een wingert, vanzelf aan den luchter gewassen schijnen. Uit al dit loof rijst een slanke en doorzigtige gothische tabernakel, waaronder een geharnast ridder staat.2

Bewonderenswaardig is ook in dezelfde kerk eene koperen doopvont, gegoten te Maastricht in 1492, onafhankelijk pendant eener vont uit denzelfden tijd in de Sint Walburgakerk te Zutfen. Gevaarten zijn deze doopbekkens, wanneer men ziet dat hunne spits hooger reikt dan de klankborden der kansels, en men op de windassen let, zonder welke het eene vergeefsche onderneming ware hunne deksels te willen verwijderen. Geeft men echter acht op de zamenstelling, dan wijkt elk denkbeeld van logheid. Het zijn evangelische geschiedenissen van koper, drie, vier verdiepingen

[p. 486]

hoog voorgesteld door kleine beelden, beneden in gevulde nissen, boven in doorzigtige. Het bevallige en het massieve vormen één geheel. Elk dichter die zulk een goed vers gemaakt had, zou over zichzelf tevreden zijn.1

Het zijn hollandsche grave- en gravinnebeeldjes van metaal en van gebronsd hout, in de kleederdragt van 1450 en vervolgens, bewaard in de rariteiten-kamer van het amsterdamsch stadhuis.2 Het is een steenen schoorsteenmantel met medaljon, gevonden in eene partikuliere woning te Utrecht, en voorstellend de Maagd Maria die het kind Jezus baadt.3 Het is een kampensche drinkhoorn van 1369, weleer het eigendom der Rijnschippers van Sint Anna. Een amsterdamsche drinkhoorn van 1565, oudtijds in gebruik bij het Sint Sebastiaansgilde.4 Het zijn artistieke kannen van aardewerk die de jaartallen 1566, 1569, 1593 voeren.5 Het is eene degen- of ponjaardschede van koper, uit den tijd van Holbein, waarop in haut-relief eene navolging van Holbein's doodedans staat afgebeeld.6 Het is een koperen klokje met zilveren drijfwerk, van hetwelk zekere Iacop Stevensen zich als den maker aan-

[p. 487]

kondigt.1 Het zijn bodestaven van 1502 en 1574, toebehoorend aan de stad Zutfen en versierd alsof het scepters waren.2 Het is een zilveren lampetkannetje met een gedreven ruitergevecht, zoo levendig dat men het voor een werk van Cellini zou houden.3 Het zijn drinknappen in den vorm van een narreschoen of van getuigde schuitjes, of uit eene nautilus-schelp vervaardigd, of zweemend naar een ananas, of met voetstukken als kleine windmolens, de wieken omhoog, of in den vorm van wijd uitstaande vrouwerokken met een kleinen vrouwebuste als greep.4 Het is een vruchtschaaltje uit indischen graveelsteen op gedreven zilveren voet.5 Het zijn boekbanden van ivoor; bruidskoffertjes van hout, overtrokken met leder waarin spreuken staan afgedrukt.6 Het is te Veere de historische verguld zilveren kop van Maximiliaan van Buren, met het jaartal 1546, dien Maximiliaan van Bourgondie in 1551 de stad ten geschenke gaf.7 Te Nijmegen, in het stadhuis, de groote staande klok van 1547, ‘opgemaakt’ door Jan van Kall.8

Gemakkelijk waren deze voorbeelden te vermenigvuldigen. Ik bepaal mij tot de opmerking dat oudtijds de kunstnijverheid te onzent, in mindere mate dan de schilderkunst, door den ondergang van het katholicisme aangedaan is. De geuzeschutters van Van der Helst bleven zich naar Sint Sebastiaan en naar Sint Joris noe-

[p. 488]

men, gelijk de geuze-rijnschippers naar Sint Anna. Dezelfde drijfwerken, die in het oudere tijdvak dienst gedaan hadden als roemers en schotels, zouden, zonder dat iemand er aanstoot aan nam of naar de dagteekening vroeg, op de schuttersmaaltijden en de doelenstukken van het nieuwere prijken.

Het hielp dat de meubelen en de huissieraden buiten het geloof stonden. Alleen de vervaardigers van kerk-ornamenten zouden ondervinden dat eene andere orde van zaken aangebroken was.

1
Verzamelingen van nationale antiquiteiten in het Aartsbisschoppelijk Muzeum te Utrecht, en op het kasteel Heeswijk in Noord-Brabant, eigendom der familie Van den Bogaerde. Katalogussen niet voorhanden.
2
Zes en zestig van de zeven en negentig prenten in D. van der Kellen Jr's Nederlands-Oudheden (1861) beelden kunstwerken van vóór 1600 af.
3
Gravuren van C. de Ionker (1791) bij Van Wyn, bijvoegsels achter het 10de deel van Wagenaar's Vad. Historie. - Glasschilderijtje van 1658 in Oude Tijd 1870, bladz. 280. - Over de ‘glasmalen’ der 17de eeuw bij Hofdijk, Voorgeslacht, V 307.
1
Kramm, Blik op de geschiedenis der graveerkunst in Nederland. Nuts-Almanak voor 1860, bladz. 80 vgg.
2
Vasari over Luca d' Olanda, IX 268 der Vite, in de uitgaaf van 1846-1870, Florence.
3
Over Antonis Mor van Dashorst bij Kramm, Utrechtsche Volksalmanak 1848, bladz. 32 vgg., met portret naar eene medalje der 16de eeuw, en in Kramm's Levens en Werken, bladz. 1156 vgg. - Bij Van Mander, Schilderboek 1618, bladz. 151 A.
1
Haarlemsche aalmoezeniers-banken in fotografie bij Van Ysendyck, Documents Classés, Litt. J, Pl. 4. - Dordrechtsche koorstoelen, geteekend door A.J. Terwen, in de modelzaal der Polytechnische School te Delft. - Fotografie bij Van Ysendyck, Litt. S, Pl. 2. - Afbeeldingen van het snijwerk te Wouw, niet voorhanden. - De koorbanken in de St. Martinikerk te Bolsward hebben veel geleden. Houtgravure in Eigen Haard 1875, blz. 357. - Fotografie der nijmeegsche vierschaar door G.C.M.H. Korfmacher.
1
Fotografie naar eene teekening van den schoorsteen te Kampen door J. Taanman, 1875. - Houtsnede bij Witkamp, Zeventien Provincien, II 744. - Beschrijving bij Havard, Villes Mortes, bladz. 332 vgg.
2
Fotografie naar den luchter te 's Hertogenbosch bij Van Ysendyck, Documents Classés, Litt. L., Pl. 2. - Etsen naar andere luchters uit de 15de en de 16de eeuw bij Van der Kellen, Nederlands-Oudheden, Pl. xxvii, xxxvii, lxxiv, xciv.
1
Fotografie der doopvont te Zutfen bij Van Ysendyck, Documents Classés, Litt. F, Pl. 3. - Litografie naar de doopvont te 's Hertogenbosch bij Hezenmans, Sint Janskerk, bladz. 163.
2
Van der Kellen, Oudheden Pl. i-vii.
3
Jezus in het kinderbad door W. Moll, in Oude Tijd 1869, bladz. 209. Soortgelijke schoorsteenmantel bij Van der Kellen, Pl. lxiv.
4
Bij Van der Kellen, Pl. ix, x, xx, xxi.
5
Pl. lxx-lxxiii. Het aardewerksch paradepaardje met het schijnbare jaartal 1480, in Oude Tijd 1873, bladz. 33 vg., is van jonger dagteekening. Havard, Faïences de Delft, 1878, bladz. 32 vgg.
6
Pl. lxxxiv, lxxxv.
1
Pl. xxv.
2
Pl. xl, xli.
3
Pl. xliv.
4
Pl. xlvii, xlviii, li, lxvi, lxix, xcii.
5
Bij Van der Kellen, Pl. xcvii.
6
Pl. liii, liv, lxii.
7
Kunstbode 1881, No. 40. Bij Van der Kellen, Pl. lvi en lvii.
8
Teekening van 1847 in het album van C. Springer. Ter Haar, Wandelgids, bladz. 89.

Vorige Volgende