Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Het land van Rembrand

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6,34 MB)

ebook (4,11 MB)






Genre
non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre
non-fictie/geschiedenis-archeologie
non-fictie/geschiedenis/Opstand


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Het land van Rembrand

(1882-1884)–Cd. Busken Huet

Studiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw


Vorige Volgende

IV [Frederick Hendrik]

Met Frederik Hendrik begint het Huis van Oranje zich te onzent op zijn gemak te gevoelen. Frederik Hendrik trouwt, bouwt, meubelt, plant2. Van zijn ge-

[p. 290]

slacht is hij de eerste die den titel van Hoogheid, en daarbij een vorstelijken staat voert. De stadhouderlijke magt bekomt tijdens zijne regering eene niet verwerpelijke uitbreiding. Zij wordt ten bate van zijn zoon binnen zekere grenzen erfelijk verklaard1.

Tegenwoordig zijn er in Europa geen vorsten meer die, twintig jaren aan één stuk, ieder voorjaar hunne residentie verlaten; zich aan het hoofd van een leger gaan stellen; daarmede voor de eene of andere versterkte stad het beleg slaan; en, is die onderneming gelukt, 's winters in den schoot van hun gezin komen uitrusten van de doorgestane vermoeijenissen, of, tusschen twee aanvallen van podagra, met hunne generaals het noodige beramen voor den veldtogt van het jaar daaraan volgende.

Gewigtige belegeringen waren in de 17de eeuw eene soort van internationale openbare vermakelijkheden, en namen te gemakkelijker dit karakter aan omdat er in den regel, naar het oordeel van den oppervlakkigen waarnemer, niet veel bloed bij vergoten werd. Een beleg was in de eerste plaats een proefstuk van strategische bekwaamheid, en de troepen die het uitvoerden behoorden tot zoo vele verschillende nationaliteiten dat minstens een half dozijn landen er belang in stelden. Uit alle oorden van Europa zijn, in 1600 en de twee of drie volgende jaren, nieuwsgierigen van min of meer beteekenis, als gold het een uitstapje naar eene badplaats, het beleg van Ostende komen

[p. 291]

opnemen. Weinig minder deelneming wekte in 1629 het beleg van 's Hertogenbosch, in 1632 het beleg van Maastricht, in 1637 het beleg van Breda. Frederik Hendrik bezat als militair schaakspeler eene europesche vermaardheid, en gaarne kwam men met eigen oogen zich overtuigen op welke wijze en door welke zetten hij de partij gewonnen had1.

Het boek waarin de prins deze dingen eigenhandig heeft opgeteekend bezit minder wetenschappelijke waarde dan de militaire en wiskunstige geschriften van zijn broeder Maurits, en laat ook als letterkundige arbeid te wenschen over. Eigenlijk zijn het meer jaarboeken dan gedenkschriften, en zelden of nooit komen er van die algemeene opmerkingen in voor, welke den buitengewonen geest verraden. Niettemin is het, ondanks de slordige chronologie, een werk van beteekenis voor de intieme krijgsgeschiedenis van ons land in de jaren 1621-1645. Sedert men uit de nagelaten papieren van Constantyn Huygens weet dat de Mémoires de Frédéric Henri werkelijk door den prins zelf zijn opgesteld, is het aanzien van 's prinsen geslacht door deze bijdrage nog vermeerderd2.

Huygens' karakterschets van Frederik Hendrik, bestemd geweest de Mémoires als voorrede te dienen,

[p. 292]

doch om onbekende redenen in portefeuille gebleven1, is eene minder onkritische lofspraak dan zij bij den eersten oogopslag schijnt. Blijkbaar had Huygens het karakter van den vorst, dien hij gedurende zoo vele jaren als sekretaris diende, bestudeerd2.

Nieuw is zijne opmerking dat de stadhouder, dien men gewoon is zich voor te stellen als een man van gelijkmatige gemoedsbewegingen, ook in het veld zich door zelfbeheersching onderscheidend, somtijds wegens het niet of kwalijk uitvoeren zijner bevelen zich zoo driftig maken kon dat hij de schuldigen met zijn stok of het plat van zijn degen te lijf ging. In zulke gevallen spaarde hij zelfs de doodstraf niet3.

Hoewel de prins geen grootspreker was, heeft zijne weduwe niettemin door sommige plaatsen der Mémoires, die naar zelfverheerlijking schenen te zweemen, wijsselijk de pen doen halen4.

Snedig was zijn gezegde bij het beleg van Maastricht in 1632, toen namens den spaanschen generaal een onderhandelaar hem vroeg wat hij voornemens was

[p. 293]

aan te vangen wanneer de stad door hem zou genomen zijn, en op welke wijze hij dan met zijne troepen naar Holland dacht terug te keeren. Er stonden namelijk niet ver van Maastricht een spaansch en een oostenrijksch leger, die hem den pas meenden af te snijden. Wat drommel, bromde de prins tusschen zijne tanden, voortgaand met het teekenen van stukken, mijn plan is er mij door heen te slaan. Maar overluid zeide hij met een glimlach: Vraagt de generaal dat inderdaad? Wij zullen zien, wij zullen zien. In elk geval zullen wij eerst beproeven de stad te nemen. En hij nam haar eerlang1.

Dit leuke stemt overeen met het hem toegeschreven gezegde, toen Hugo de Groot het jaar te voren ondanks een nooit herroepen vonnis zich te Rotterdam was komen vertoonen: ‘Indien ik De Groot moet doen vertrekken, dan zal hij nog lang in het land blijven’.2

Frederik Hendrik was te zeer wereldling of staatsman dan dat hij, hetzij zijne denkwijze met die van De Groot al dan niet overeenstemde3, ter wille van één wijsgeer den openbaren vrede in den pas weder tot rust gekomen Staat er aan gewaagd zou hebben. Maar het mishaagde hem niet van zijne onafhankelijkheid te doen blijken door zich te onthouden.

[p. 294]

Tijdgenoot van Richelieu en van Gustaaf Adolf besefte hij zeer wel het gewigt van zijn land in die dagen. Evenmin als hij schitterende veldslagen wist te leveren, - zoodat hij naar onze meening te weinig oog had voor het talent van den jongen Condé in den slag van Rocroy1, - evenmin muntte hij uit door een genialen politieken blik2. Als Jantje Sekuur echter had hij naauwlijks zijne wedergade; en dit nemen van het zekere voor het onzekere was bij hem te opmerkelijker, omdat hij in het veld met aan roekeloosheid grenzenden moed zich blootstelde3. De eene voor, de andere na, ontrukte hij Spanje aan den kant der Zuidelijke-Nederlanden de gewigtigste plaatsen. Het land heeft onder zijn bestuur in 1629 schijnbaar aan den rand van den ondergang kunnen staan, zonder dat er (en dit wist hij) wezenlijke gevaren dreigden. Zijn ondersteunen van Tromp's onderneming tegen de spaansche vloot bij Duins, in 1639, strekt hem zeer tot eer4.

[p. 295]

De nederlandsche letteren der 17de eeuw hebben voor Frederik Hendrik in zulke mate op den buik gelegen, dat wij ligt in verzoeking komen den vorst te doen boeten voor zijne vleijers. Vermoedelijk evenwel begreep of verstond de prins zoomin de verzen van Vondel als het proza van Hooft1. Hooger dan den kronijkstijl zijner eigen Mémoires reikte naar alle gedachten zijn litterarisch doorzigt niet. Niet de letteren waren zijne lievelingsuitspanning, maar de schilderen de bouwkunst2.

Indien, bij het bekend worden van zijn huwlijk met Amalia van Solms, weldenkende personen, in Nederland hun hart vastgehouden, en uit belangstelling in de toekomst dier jonge vrouw meewarig het hoofd geschud hebben, dan moet tot Frederik Hendrik's lof gezegd worden dat hij die onheilspellende voorgevoelens treffend beschaamd heeft.

De prins was hetgeen men in dagelijksch nederlandsch een doordraaijer noemt. Maurits en hij, zeggen onze historieschrijvers, beminden zoozeer het ge-

[p. 296]

meen onder de vrouwen of de vrouwen in het gemeen, dat het hun aan opgewektheid haperde zich voor het leven met één fatsoenlijke te vergenoegen1. Daarbij kwam dat de aanstaande prinses eigenlijk niet veel meer dan gezelschapsjufvrouw der berooide koningin van Boheme was. Hare armoede, hare verlatenheid, hare betwistbare schoonheid, hare te rijpe jeugd, hare betrekkelijk geringe afkomst2, alles moest doen vreezen dat zij aan de zijde van den ontgoochelden kavallerie-generaal, die Maurits' opvolger in het stadhouderschap stond te worden, zoo niet eene hel tegemoet ging, althans een betrokken hemel.

Niets van dit alles is gebeurd. Uit Frederik Hendrik is in zijn natijd, met uitzondering van een of twee zwakhoofdige laatste levensjaren, een goed en verstandig huisvader gegroeid, en weinig vorstinnen van Oranje zijn in een lang huwlijk zulke gelukkige vrouwen geweest als Amalia van Solms.

2
‘Tout passionné qu'il étoit d'aucuns de ces plaisirs des Princes, et nommément de ceux des bastimens et du plantage’. Constantyn Huygens.
1
Monografie van P. Lijndrajer, 1859.
1
Mémoires de Frédéric Henri, 1733, bladz. 114, 148, 218. - Deze uitgaaf is bezorgd door Beausobre, fransch predikant te Berlijn wien het handschrift werd toevertrouwd door een kleinzoon van Frederik Hendrik, den prins van Anhalt-Dessau, pruissisch veldmaarschalk.
2
Théod. Jorissen, Mémoires de Constantin Huygens, 1873, bladz. xxxii vgg., 65 vgg.
1
‘Préface de ma façon sur les Mémoires de Son Altesse Monseigneur le Prince Henry, lorsque Madame la Princesse Douairière avoit résolu de les faire imprimer, qui ne fut pas exécuté pour considérations. L'an 1649’. In de verzameling van Th. Jorissen, 1873.
2
‘Le Prince dont nous griffonons le divin portraict avec ce mauvais charbon’, zegt Huygens van zijn eigen werk. Echter blijkt uit het stuk ‘A mes Fils’ (bij Th. Jorissen, bladz. 129 vgg.) dat de schets vervaardigd is ‘comme disent les bons peintres d'Italie, con studio, con amore, e con diligenza’.
3
‘La chose du monde qui estoit la plus capable d'esmouvoir cette bile à laquelle il estoit subject de complexion etc.’ Huygens bij Th. Jorissen, bladz. 72 vg.
4
Bij Th. Jorissen, Inleiding bladz. xlv vgg.
1
Mémoires de Frédéric Henri, bladz. 146 vg. - Mémoires de Huygens, bladz. 82.
2
Brandt en Van Cattenburgh, Leven van Huig de Groot, I 408.
3
Bij de mannen zijner dagelijksche omgeving gold Frederik Hendrik voor een materialist of ongeloovigen Thomas, die slechts voor waar hield hetgeen hij kon zien en tasten. - Kronijk van het Historisch Genootschap, I 187 vg.
1
Bladz. 315 der Mémoires de Frédéric Henri, Mei 1643, wordt zonder verwondering gezegd: ‘En ce mesme temps arriverent advis à la Haye de la bataille que le Duc d'Anguien, jeune Prince âgé de vingt ans qui commandoit l'armée de France, avoit gaignée près de Rocroy sur celle d'Espagne’. Anguien staat voor Enghien.
2
Van kortzigtigheid getuigt het oordeel over den in Maart 1643 overleden Richelieu: ‘Personne de grande reputation etc.’, bladz. 315. - De hierbij behoorende woorden: ‘Peu plaint et regretté de ses subjects’ zijn met goedvinden van Amalia van Solms door Constantyn Huygens geschrapt. Th. Jorissen, bladz. xliii.
3
D. Veegens, De Oranjezaal, 1876, No i der Aanteekeningen en Bijlagen. - Frederik Hendrik's dolle doodsverachting werd toegeschreven aan bijgeloof omtrent zijne onkwetsbaarheid.
4
‘Il est à considérer comme, par les bons ordres de l'Estat et la promptitude de tous ceux à qui il touchoit, un si grand nombre de navires puet estre prest en si peu de temps et envoié au Lieutenant-Amiral, car en quinze jours tout cela fut effectué. Par où se peut cognoistre la grande force et puissance de cette Republique qui en si peu de jours peut mettre une si grande quantité de navires de guerre en mer. Ce que nul Prince ne sçauroit faire quelque puissant qu'il soit’. Mémoires de Frédéric Henri, bladz. 260.
1
Opdragt aan Frederik Hendrik der Nederlandsche Historien door Hooft. - Vondel's Geboortklock, Verovering van Grol, Zegezang, Stedekroon, enz.
2
P.A. Leupe, Uit de ordonnantieboeken van Frederik Hendrik, 1637-1650. - Ned. Spectator - 1875, No 14, No 31.
1
‘Beiden, Frederik Hendrik en Maurits, beminden de vrouwen zoo hartstogtelijk, dat zij er tegen opzagen zich levenslang aan eene enkele te verbinden.’ D. Veegens, De Oranjezaal, bladz. 212.
2
Ofschoon in de Mémoires de Frédéric Henri, bladz. 30, Amalia slechts ‘Mademoiselle de Solms’ genoemd wordt, kan hiermede geen verkleining bedoeld zijn. De prinses althans eerbiedigde bij het nazien de uitdrukking.

Vorige Volgende