Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lidewyde (1868)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lidewyde
Afbeelding van LidewydeToon afbeelding van titelpagina van Lidewyde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.76 MB)

ebook (3.06 MB)

XML (0.83 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lidewyde

(1868)–Cd. Busken Huet–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 122]
[p. 122]

Twintigste hoofdstuk

Noordduitsche liberalen van vóór den slag van Königgrätz, uit den tijd toen men aan gene zijde van den Rijn nog aan het staatsomwentelend vermogen van politieke maaltijden geloofde, zouden het heden door den heer Dijk in de groote zaal van Soekabrenti aangerigt diner een Zweck-Essen genoemd hebben. Werkelijk bestond het gezelschap, voor zoo ver de heeren betrof, zoo niet uitsluitend dan toch grootendeels uit personen, wier ondersteuning de gastheer voor zijne parlementaire kandidatuur behoefde. Doch in koopsteden heeft de staatkundige wereld een zeer weinig afschrikwekkend diplomatisch voorkomen, en men weet in die kringen de regeling van 's lands

[pagina 123]
[p. 123]

zaken gepaard te doen gaan met een ongedwongen behartiging van al de belangen der gezelligheid. Het waren welopgevoede mannen, niet uitermate schrander of geleerd, geene feniksen in het staatsregt, maar doorkneed in hunne mercantile, of industriële of financiële specialiteit; mannen, die, onder den nederigen naam van commissionairs, russische leeningen sloten of americaansche spoorwegen hielpen aanleggen; makelaars in suiker, die niet opstonden voor een paar ton; eigenaars van scheepstimmerwerven, die met het grootste genoegen van de wereld den aanbouw van een volledig gepantserd eskader voor hunne rekening zouden genomen hebben. Huisvrienden van Adriaan Dijk waren zij niet; evenmin als hunne vrouwen of dochters tot Lidewyde's gewone omgeving behoorden. Doch zij vertegenwoordigden dezelfde maatschappelijke belangen als hij, en waren hem genegen omdat zij hem als den regten man beschouwden om in de Tweede Kamer (zoodat zijzelven te huis konden blijven) als orgaan van die belangen plaats te nemen. Die sympathie, niet overmaat van intimiteit, ontboeide wederzijds de tongen. En waarom ontveinsd, dat eene al te gemeenzame bekendheid het middel niet is om talrijke gezelschappen in eene aangename stemming te brengen? Vaak zal men een opgeruimder geest en leven-

[pagina 124]
[p. 124]

diger gesprekken waarnemen bij lieden, die heden zamenkomen om morgen weder elk huns weegs te gaan, dan onder hen die sedert lang op de hoogte zijn van elkanders wedervaren en de een voor den ander geene geheimen meer hebben. ‘Men moet twintig jaren uitlandig geweest zijn,’ heeft iemand gezegd, ‘om het in een salon vol boezemvrienden twintig minuten te kunnen uithouden.’

Toen de maaltijd afgeloopen was, en de dames, met Lidewyde aan de spits en Emma in de achterhoede, zich verwijderd hadden, vroeg Lefebvre het woord en stelde hij, in den vorm eener eindelooze redevoering, welke al de gasten van het sterker geslacht, en André niet het minst, met hooge bewondering voor hem vervulde, den volgenden feestdronk in:

- ‘Om te weten, mijne heeren, wie onze vrienden zijn, behooren wij ons eene juiste voorstelling te vormen van onze vijanden. Misprijst het niet, bid ik u, dat ik thans deze kwestie aanroer. Zij raakt ons zamenzijn van nabij.

De rigting, die wij bestrijden, is geen alledaagsch kwaad, maar een voortwoekerende kanker. Triomfeerde zij, wij zouden niet-alleen in Staat en Kerk en School, in onzen handel en in onze nijverheid den treurigsten achteruitgang waarnemen; - neen, ook ons gezellig verkeer zou gestoord zijn, en eene bijeenkomst als

[pagina 125]
[p. 125]

de onze op dit oogenblik, zoo genoegelijk en vriendschappelijk, zou weldra tot de onmogelijkheden behooren.

Onze tegenstanders hebben een woord gekozen en vastgesteld, waarmede zij deze voorspelling zoeken te brandmerken. Doch mij intimideert hunne aanklagt wegens intimidatie niet. De vrees, beweren zij, is de meest nuttelooze van alle hartstogten; en aan die spraak herkent men hun bestaan. Alleen het nuttige toch heeft waarde in hunne oogen, en vrijpostigheid is hun levenselement. Zouden zij niet anders denken en anders spreken, indien hetgeen zij nuttig noemen in het algemeen, schadelijk bleek te zijn voor henzelven? Zoo ja, ik zou er hen niet minder om achten. De vrees, die zij bespotten, is een trek der menschelijke natuur. Zij is het begin der wijsheid. De mensch is geschapen om te vreezen, even als hij geschapen is om lief te hebben en na te denken.

Of is het zelfzucht en eigenbaat, indien wij in naam van dit ons zamenzijn waarschuwend den vinger opheffen? Ik loochen het. Wie de gezelligheid verwoest, is een vijand der maatschappij; en het is geen egoïsme, het is ware menschenmin, die ons de maatschappij doet liefhebben. De omwenteling en het despotisme hebben ook dit met elkander gemeen, dat

[pagina 126]
[p. 126]

zij in hun gevolg slemppartijen medevoeren. De ingehouden overvloed daarentegen, de gekuischte weelde, zijn een vast kenmerk van een toestand van orde en van eerbied voor de wet. Deze feestelijke tafel, mijne heeren, is meer dan zij schijnt. Zij is het symbool der konservative beginselen. Zij vertegenwoordigt de nationale welvaart, gegrondvest op nationale tucht.

Zeide ik tucht? In het woordenboek der vrijzinnigheid zult gij die uitdrukking misschien niet vruchteloos zoeken; doch zij is een klank geworden, eene letter zonder geest, eene formule waarvan men zich bedient om zichzelven en anderen te misleiden. Die soort van bedrog is eene specialiteit van de mannen der vrijzinnige rigting. Hun dagelijksch handwerk is, te ploegen met den os van hunne tegenpartij.

Vraag de liberalen, u den zetel van het gezag te noemen, - zij zullen u op den volkswil wijzen. Beteekent dit, dat zij het ernstig meenen met de heerschappij der menigte? In geenen deele: zij slaan een kruis bij die gedachte. Is dan de Vorst hun souverein? Nog veel minder. Zij meesmuilen onder elkander om alle Koningen der aarde; zouden zesendertig gekroonde Hoofden, en meer, voor een droog flanelletje wenschen te kunnen bieden, en gelooven aan geene andere souvereiniteit als die der rede, zeggen zij. Doch met die aangelengde wijsbegeerte is geen praktisch

[pagina 127]
[p. 127]

resultaat te verkrijgen, en men regeert geen volk met paragrafen uit een schoolboek. Dit gevoelen zij. En ook weten zij wel, dat onze natie haar woord verpand heeft aan eene dynastie. Vandaar een Janussysteem, waarvan waarheid in staatsbeleid het uithangbord en onopregtheid de geheime kracht is. Zij zweren trouw aan een Vorst, dien zij in hunne binnenkamer minachten en bespotten, en vleijen de ijdelheid eener schare aan wier onmondigheid zij hunne populariteit ontleenen.

Ziet het liberalisme in de kaart, mijne heeren, en gij zult bespeuren dat onze beginselen, die het verwerpt, zijne eenige levenskracht zijn. Om iets tot stand te kunnen brengen moet het onze liefde en onze geestdrift huichelen. Geloofden wij niet, het ongeloof van onze tegenstanders zou niets te beteekenen hebben. Aan ons hebben zij het te danken, dat hunne negatien een schijn van magt vertoonen. Zij willen den Staat regeren; doch indien het van hen afgehangen had, zou geen Staat zich ooit gevormd hebben. Niets van hetgeen een volk tot volk maakt, is door hen in het leven geroepen, en veel daarvan is onherroepelijk door hen verwoest. Zij weten te bedillen; maar om iets te stichten, daartoe zijn zij onbekwaam. Zegt men dat Indie de kurk is, waarop Nederland drijft? welnu, wij konservativen zijn het, die de li-

[pagina 128]
[p. 128]

beralen boven water houden. Wij zijn het gezag, wij de orde, wij de welvaart. Zonder ons vermogen zij niets.

Indie, mijne heeren! Ik behoef niet uit te weiden over hetgeen voor ons in dat ééne woord besloten ligt. Door het bezit dier onschatbare kolonie is Nederland onder de volken als een man van fortuin, die eigen rijtuig en eene buitenplaats nahoudt. Zwitserland, Wurtemberg, Beijeren, - wat zijn zij, met Nederland vergeleken? Daglooners onder de Staten! Laat mij niet vragen hoe het u smaken zou, indien uw rentmeester, uw pachter, uw tuinman tot u zeide: “Twintig jaren lang heb ik uwe bloembedden aangelegd, uwe velden omgespit, uwe bosschen verzorgd: dit geeft mij het regt om na uwen dood uw landgoed als mijn eigendom te beschouwen.” Op even goede gronden zou uw koetsier kunnen beweren, dat gij hem bij testamentaire beschikking uwe paarden behoort te vermaken, die hij zoo lang gereden heeft. Doch ongaarne scherts ik waar het hooge en heilige belangen geldt. Nederlands regt op Indie is even onbetwistbaar als het regt van een zoon op de nalatenschap van zijnen vader. De liberalen noemen zich filanthropen, omdat zij van de Javanen een onafhankelijk volk willen maken; en de christelijke liefde gebiedt ons te gelooven, dat zij het

[pagina 129]
[p. 129]

met dien toeleg eerlijk meenen. Doch wij, mijne heeren, zijn de leer toegedaan, dat wie Java van Nederland poogt te scheiden, misschien een goed mensch, maar stellig een slecht Nederlander is. Ook in deze aangelegenheid (ik vraag verlof, dit nogmaals te mogen doen uitkomen), ook hier is het parasitisch karakter der vrijzinnigbeid openbaar. Zij werpt koloniale kwestien op, zij draagt kultuurwetten voor, zij bepleit de toekomst der Javanen, en bemerkt niet, de kortzigtige, dat men zonder duiven geene duivenpastei vervaardigen kan. Al de lauweren, welke onze koloniale vrijzinnigen zich zelven om de filanthropische slapen hechten; al de populariteit, welke hunne Javanen-liefde hun tot hiertoe heeft opgebragt; al het geld, hetwelk zij in de toekomst uit hunne koloniale kwestie slaan zullen, - hebben zij hieraan te danken, dat het behoudend Nederland eene koloniale mogendheid is... Nog eene opmerking, mijne heeren, en ik zal uw geduld op zijne laatste proef gesteld hebben.

Wanneer men van de schare onzer tegenstanders diegenen aftrekt, die aanspraak kunnen maken hetzij op onze hoogachting, omdat zij te goeder trouw hunne krachten wijden aan eene in hunne oogen loffelijke zaak, hetzij op onze deernis en onze verschooning, omdat zij blindelings gelooven hetgeen hun

[pagina 130]
[p. 130]

gepredikt wordt door lieden, die zij voor bekwamer houden dan zich zelven; - ik bedoel, wanneer men het totaal der liberale partij vermindert met de som van hare dupen en van hare dweepers, - en gij zult mij toestemmen dat geen dier twee elementen geacht kan worden, tot de kern der partij te behooren, - blijken nooddruft en eerzucht de voorname springveeren van het liberalisme te zijn. Tallooze malen is men in de gelegenheid geweest te konstateren, dat niets te verliezen te hebben een afdoend motief is om zich onder de vanen van eene rigting te scharen, welke met het hazardspel dit gemeen heeft, dat zij somwijlen de bank kan doen springen. Men is liberaal om dezelfde reden, waarom men in benarde omstandigheden een loterijbriefje koopt. Voegt daarbij dat in de gelederen van het liberalisme geen avancement is als voor diegenen, welke uitmunten door verstandelijke gaven. Hebben zij het doel van hunne eerzucht bereikt, dan werpen deze berooide vernuften het masker af; verloochenen het gepeupel waaraan zij hunne opkomst te danken hadden, en worden eene bastaardsoort van konservatieven, voor wie behoud en zelfbehoud woorden van eenerlei beteekenis zijn.

Ik vraag niet, mijne heeren, of wij het in onze magt hebben, en zoo ja, of het verstandig van ons

[pagina 131]
[p. 131]

gehandeld zou zijn, die partij te vernietigen. Ik vraag alleen, of het heilzaam geacht kan worden voor den nederlandschen Staat, het beruchte laissez-faire in praktijk te brengen ten aanzien van menschen, wier eenige drijfveer carrière-maken is; met wier opkomst of wier val geen enkel nationaal belang zamenhangt, en van wie men alleen dit getuigen kan, dat zij den loop der vaderlandsche geschiedenis stremmen, en ons volk verhinderen, zich overeenkomstig zijnen aanleg te ontwikkelen? Voor mij, ik eerbiedig in het bestaan ook van hen, die ik bestrijd, de wegen der goddelijke Voorzienigheid. Wij moeten met onze tegenstanders doen gelijk de Staat met dezulken doet, die zich aan leven of het eigendom van hunne medeburgers vergrijpen. Onschadelijk maken moet ons wachtwoord zijn.

Similia similibus curantur, zeiden de Ouden; hetgeen ik aldus vertolk: het beste tegengif der vrijzinnigheid is de vrijheid. Gij, mijne heeren, zijt vrij. Waarom? Omdat gij kapitalisten zijt. De zwaarste slavernij in deze wereld is het lijfeigenschap der broodeloosheid; want de hongerige mensch is geneigd tot alle kwaad en bezwijkt voor de geringste verleiding. Met de welvaart begint de onafhankelijkheid; en waar de meeste overvloed heerscht, bij die natie wordt ook de grootste mate van vrijheid aangetroffen. Vrijheid van drukpers, van denken en spreken, van

[pagina 132]
[p. 132]

arbeid en handel, al die vrijhenden, de gewetensvrijheid niet uitgezonderd, zijn in zichzelven slechts holle klanken en kunnen hoogstens als tijdverdrijf voor ledige magen een voorbijgaanden opgang maken. Alleen die vrijheid houdt stand, waarvan gijlieden, mijne heeren, de vertegenwoordigers zijt en die gij door het omzetten van uwe kapitalen in het leven helpt roepen. Hoe krachtiger dat beginsel in het nederlandsch Parlement optreedt, des te beter zal de nederlandsche natie varen. Laat ons daarom hopen, dat onze geachte vriend, in wiens huis en om wiens disch wij op dit oogenblik vereenigd zijn, eerlang in die vergadering de plaats zal innemen, waarnaar met het volste regt door hem gedongen wordt!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken