Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lidewyde (1868)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lidewyde
Afbeelding van LidewydeToon afbeelding van titelpagina van Lidewyde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.76 MB)

ebook (3.06 MB)

XML (0.83 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lidewyde

(1868)–Cd. Busken Huet–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 153]
[p. 153]

Derde boek
Nemesis

[pagina 155]
[p. 155]

Eerste hoofdstuk

Een apostolische vermaning wil, dat elk mensch volkomen verzekerd zal zijn in zijn gemoed; en indien de menschelijke lotbestemming aan het opvolgen van vermaningen hing, zou den uitvinder dier les de kroon der wijsheid toekomen. Doch ziehier een jong meisje van twintig jaren, beminnelijker en schranderder dan de meeste, bezield met de beste bedoelingen, en, naar de wereld gesproken, zoowel geneigd tot alle goed als onbekwaam tot eenig kwaad. Had zij over een koningrijk te beschikken, zij zou het u schenken, indien zij tot dien prijs vrede bekomen kon; doch haar gemoed is verdeeld, zij wordt her- en derwaarts geslingerd, en geene magt op

[pagina 156]
[p. 156]

aarde schijnt in staat, haar te verlossen van hetgeen haar de borst beklemt.

Daareven, na het ontbijt, had Emma de ronde gedaan van freule Bertha's tuin, zonder schroom gebruik makend van de vergunning der gastvrouw om zoo vele bloemen te snijden als zij voor hare aquarel noodig meende te hebben. Thans zat zij op hare kamer, boven aan de straat, en de vruchten van haren strooptogt stonden in een kristallen beker, halverwege met water gevuld, voor haar op de tafel. Zij kon getuigen dat freule Bertha's hof medeviel, wanneer men er eenmaal den weg in wist. De bloemen der oude dame mogten geene geleerde namen dragen of niet modieus gerangschikt zijn, zij waren goed gekweekt en krachtig. Gewapend met eene monsterschaar, wier oogen hare kleine vuist omspanden evenals het gevest van een degen dit zou gedaan hebben (van vader op zoon had het huis Steinmetz zich van die schaar bediend om bladen papier mede door midden te snijden, en freule Bertha meende het aan haar voorgeslacht verpligt te zijn, dat erfstuk door het gebruik in eere te houden), was Emma langs de bedden gewandeld en had zij hare keus gedaan. Doch het genoegen, waarmede zij den tuin doorkruist en haren ruiker geschikt had, was van korten duur geweest. Op hare kamer gekomen, had

[pagina 157]
[p. 157]

zij de bloemen in het water gezet en haar teekengereedschap voor den dag gehaald; naauwlijks evenwel was zij gereed met eene schets, of zij legde hare potlooden en hare penseelen naast zich neder, schoof hare kleurendoos op zijde, stond op en ging aan hare schrijftafel zitten. Doch ook de brief naar huis, waarmede zij een begin gemaakt had en dien zij meende slechts voor het opschrijven te zullen hebben, vlotte niet. Na eene poos, met de pen in de hand, op het halfgevulde blad papier te hebben gestaard, stond zij nogmaals op en beproefde haar teekenwerk te hervatten.

Hetgeen haar verdrietig, neen rampzalig maakte, was dat zij niet tot een besluit kon komen omtrent haar verblijf te M. en, in verband daarmede, omtrent André. Al de twijfelingen, die zij eerst zoo moedig ter zijde had gesteld, waren met vernieuwde kracht teruggekomen. Zij wist niet langer wat zij aan hem had. Het was of hij eensklaps te M. aan allerlei invloeden was blootgesteld geworden, welke vroeger òf niet op hem gewerkt hadden, òf krachteloos gebleven waren. Daar was vooreerst Lidewyde met haar schitterend toilet, hare wereldsche schoonheid en hare pikante konversatie. Dan Sarah met hare geheimzinnige levensgeschiedenis en haar noodlottig ongeloof; Adriaan Dijk met zijne onbeduidendheid en zijne rijkdommen; Le-

[pagina 158]
[p. 158]

febvre, die zich wel slechts van tijd tot tijd vertoonde, maar zoo vaak hij kwam een nieuwen voorraad verblindende gezegden medebragt; Ruardi wiens denkbeelden bij André voor orakelspreuken golden, en die ja vaak met ingenomenheid verhaalde van zijn vromen vriend Eduard Stephenson, den kapelaan, doch wiens eigen leven blijkbaar geheel en al omging buiten iederen God en elk gebod. Freule Bertha-zelve was van lieverlede in Emma's oogen medepligtig geworden aan de algemeene zamenspanning, en dagelijks werd het haar onverklaarbaarder, hoe zoo veel deugd en godsdienstigheid gepaard konden gaan met eene zoo sterke mate van verblinding. Zij zou hebben durven zweren dat op Soekabrenti eene intrige gesponnen werd, waarin André meer en meer verward geraakte. Liet zij aan hare opgewekte verbeelding den vrijen loop, dan zag zij de woning van Adriaan Dijk doorzigtig worden en de gedaante aannemen van een reusachtig web. In het middenpunt van dat weefsel huisde eene monsterspin; niet een dier afzigtelijke dieren, wier lijken in muzeums van natuurlijke historie tentoongesteld worden, maar een fraaigevormd levend insekt, al de kleuren van den regenboog vertoonend en gekroond met een vonkelenden diamant. Het deed denken aan de fantastische dieren uit het boek der Openbaring in freule Bertha's bijbel, op wier voorhoofden onheil-

[pagina 159]
[p. 159]

spellende namen geschreven staan. De spin heette Lidewyde, en wanneer men haar riep, kwam zij naar u toe, even als een mak vogeltje uit vreemde luchtstreek, dat in ons noordelijk klimaat is uitgebroeid en zijne schuwheid heeft afgelegd. Niettemin was zij eene arachnide, gelijk men bemerken kon aan de kleinere insekten, die, als in een lijkkleed van natuurlijke draden gewikkeld, levenloos in haar web hingen. Het was Emma, alsof zij in een dier slagtoffers haar eigen beeld herkende. Of neen, zijzelve kon zich nog roeren, en ofschoon gevangen in het verraderlijk weefsel, was de kracht om adem te halen en zich te weer te stellen nog niet geheel en al van haar geweken. Doch hoe zij zich ook inspande om een van hare medegevangenen te hulp te komen, uit wiens brekend oog de ziel van André tot haar sprak, zij kon hem niet bereiken; en wat smartelijker was dan al het overige, hij scheen zich om haren bijstand niet te bekommeren. Als een bedwelmde liet hij zich vaster en vaster in de fijne ketenen klinken, door de schitterende spin voor hem bestemd. Reeds waren zijne vleugelen omwoeld, en binnen het uur zou het met hem gedaan zijn.

Doch droomen zijn bedrog, dacht Emma; en met eene driftige beweging der hand vaagde zij het vizioen door midden, op het oogenblik-zelf dat hare fan-

[pagina 160]
[p. 160]

tazie het voltooid had. André behoorde haar toe, en niemand zou hem haar ontrukken: dit stond vast. De menschen twistten onder elkander, tot in de kerken toe, over de vraag of wonderen mogelijk waren; doch wat gingen haar die afgetrokken kwesties aan? Onmogelijk was het dat André voor haar verloren ging: meer behoefde zij niet te weten en dit ééne was genoeg voor hare rust. Doch kon zij aan den anderen kant de oogen voor het daglicht sluiten? Al stelde zij de insinuaties van Ruardi op rekening van diens karakter, - want wie was Ruardi, dat zij aan zijne woorden meer waarde gehecht zou hebben dan aan de inspraak van haar eigen gevoel? - zij kon niet loochenen dat Lidewyde een magtigen invloed uitoefende op André. Aan alles was dit merkbaar, en duidelijkst van al aan het jagen van haar eigen hart, wanneer zij eene enkele maal met Lidewyde alleen was. Dan brandden woorden des verwijts haar op de lippen, en slechts met de grootste inspanning gelukte het haar, niet al te zeer te verraden hetgeen omging in haar gemoed. Wie had gedacht, dat zij in haar eenvoudig leven ooit zulk een strijd zou hebben te voeren? Eene gehuwde vrouw hare medeminnares! Haar bruidegom luisterend naar de vleitaal van een misdadigen hartstogt! Hare eigen wenken voor die van Lidewyde versmaad! André's hart gespannen in het

[pagina 161]
[p. 161]

gareel van Lidewyde's oogen! En dat dit laatste werkelijk het geval was, - Emma zou vrouw noch bruid hebben moeten zijn, om aan dat feit te kunnen twijfelen.

De toestand was onhoudbaar geworden, dit erkende zij, en weder keerde zij naar haren brief terug. Zonder alles te zeggen, zou zij zorg dragen dat hare moeder alles wist. Het kwam er slechts op aan, een geschikten vorm te vinden. Zij wilde niet, dat hare ouders André verstooten zouden; daarom zou zij vermijden, hem regtstreeks van ontrouw te beschuldigen. Doch zij kon duidelijk genoeg op een begin van verkoeling zinspelen, meende zij, om te bewerken dat zij uit haar folterverblijf te M. verlost en naar Belvedere opontboden werd. Meer was voorshands niet noodig. Hare vrouwelijke waardigheid gedoogde niet, dat zij langer bleef waar zij was: daaromtrent was zij het met zichzelve volkomen eens. Ook dit was uitgemaakt, dat André eene gevoelige les verdiende. Welnu, zij zou het een met het ander verbinden, en het volgen van dien middenweg zou haar vrede schenken.

Zij tastte naar de pen, bragt de hand aan het voorhoofd, vond de juiste uitdrukking niet voor hetgeen zij zeggen wilde, en ontwaakte uit hare mijmering - kleuren zoekend voor haar penseel. En dat zoeken was vergefelijk. De volleerdste toovenaar uit

[pagina 162]
[p. 162]

de school der britsche aquarellisten zou bij den eersten greep de warme donkerroode tint niet hebben gevonden, vereischt om regt te doen aan den gloed van gindsche François Premier. Emma had gedaan wat zij konde om die roos uit haren ruiker te weren; doch de magt der herinneringen was eene te sterke verleiding geweest. Vruchteloos had eene Rose la Reine de scherpte van hare gewapende hand gevoeld; vruchteloos was daarnevens eene Gloire de Dijon op het altaar van den minnenijd geslagt; vruchteloos was de hekatombe voltooid door het offeren eener Malmaison van de eerste grootte. Vorstelijk prijkten die bloemen tusschen het bruinachtig groen der provincierozen, en wijd openden zij hare harten van satijn. Tegelijk geestig en bescheiden hieven de bonte cancellaria's hunne kopjes naar haar op en bogen de violetkleurige heliotropen zich ootmoedig voor haar neder. Hoe bevallig ook lieten de fuchsia's hare kelken hangen over den rand van het glas! Het mogt niet baten. De eene roos, welke het laatst van al voor Emma's schaar bezweken was, overschaduwde den geheelen ruiker, en even als de maan en de sterren in Jozefs droom schenen hare zusters en hare speelnoten alleen geschapen te zijn om hulde te bewijzen aan deze rijzende zon. Hoe was het mogelijk, dacht Emma, dat zij den naam dier bloem,

[pagina 163]
[p. 163]

in eene harer brieven aan André, tot een voorwerp van scherts had gemaakt? Helaas, François Premier was slechts al te zeer de type van den wuften minnaar; het bloedig en tragisch rood der onbedachtzaam naar hem genoemde bloem in vollen ernst de kleur der trouweloosheid. Met een gemengd gevoel van welgevallen en afschuw vulde zij keer op keer haar penseel met het donkerst karmozijn. De tinten op het papier werden zwaarder en zwaarder, en naarmate de andere bloemen vorderden, kwam ook de noodlottige roos meer en meer uit. Bestond er een geheim verband tusschen het hart dier bloem en het hart van André? Was het een genot voor Emma, het eene dier harten tot in zijne fijnste plooijen te onderzoeken, en hoopte zij door die studie den weg naar het andere te zullen terugvinden? Of gehoorzaamde zij alleen aan die verleidelijke aandrift, welke ons in dagen van smart behagen doet scheppen in het loswoelen van ons eigen wee? Teekende zij het eigenwillig door haar gekozen beeld der ontrouw alleen hierom na, dewijl het haar verademing schonk eenen arbeid te volbrengen, die haar tegelijk aan hare gepeinzen ontvoerde en toch haar telkens in dat schemergebied wederbragt?... Zij was niet ontwikkeld genoeg om zich van de motieven harer daad rekenschap te kunnen geven; doch dit gevoelde zij, dat haar geluk

[pagina 164]
[p. 164]

op één na verwoest was. En niemand kon loochenen, dat er eenige overeenkomst bestond tusschen de gedachte, welke haar naar hare penseelen deed grijpen, en het lied der arme linnenaaister, die bezig was haar eigen doodshemd te zoomen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken