Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het 'ezelken', wat niet vergeten was (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het 'ezelken', wat niet vergeten was
Afbeelding van Het 'ezelken', wat niet vergeten wasToon afbeelding van titelpagina van Het 'ezelken', wat niet vergeten was

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.86 MB)

Scans (7.40 MB)

ebook (2.86 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het 'ezelken', wat niet vergeten was

(1910)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XX.

Gedurende vier dagen was juffer Constance in het kostershuis niet meer te zien. Maar langer kon ze 't ook niet volhouden. Het trok haar weer aan als een ondeugd. Al die dagen had ze met vurige vroomheid gebeden, waarom wist ze niet, maar gesmeekt en gebeden, te biecht en te communie geweest in het naburig dorp waar ze ter kerk ging; en versterkt kwam ze terug, vast-wetend dat ze nog terug mòcht komen, zonder doodzonde te bedrijven.

Er was dan ook nog wel iets anders, dat haar in het huisje van den koster aantrok. Nu ze toch haar broeder had teruggezien en niet bang was hem nog meer te ontmoeten, was van lieverlede een stil-knagende belangstelling voor zijn leven weer in haar ontwaakt. Niet dat ze nog hoopte ooit bij hem terug te komen; die illuzie was voor altijd uit en zij verlangde 't haast niet meer, maar

[pagina 159]
[p. 159]

zij wilde nog wel graag iets van hem hooren en in de eerste plaats te weten komen, hoe het nu gesteld was met den verderfelijken invloed dier verfoeide meid, voor wie zij de pastorij - den droom van gansch haar leven - had moeten verlaten.

Lang had zij geaarzeld, lang had zij gehoopt dat de koster er toch eens over zou beginnen, maar hij blééf zwijgen, en eindelijk, wachtensmoe, vroeg ze 't hem zelve ronduit, sidderend voor het geduchte antwoord.

Maar dadelijk zette de koster een ernstig-bedenkelijk, bijna wrevelig gezicht.

- O, iefer Constance, zei hij; ik ben de loaste meinsch van de weireld aan wie da ge dà moet vroagen. Menier de páster zegt zjuust tegen mij de neudige woorden, en sedert dat-e gij uit de pasterije wig zijt 'n ben ik er zelfs in de keuken nie mier geweest. As ik er kome ('k moet er wel komen, ne woar?) loat iefer Céline (en zijn stem gromde toornig met spottenden nadruk op dat woord ‘iefer’) loat iefer Céline mij in de gank op de matte stoan, en doar mag ik d'orders van menier de páster afwachten.

De man sprak waarheid. Sinds juffer Constance

[pagina 160]
[p. 160]

weg was, had Céline in de pastorij schoon schip gemaakt en in alles haar invloed laten gelden. Wist iefer Constance dan niet, dat Céline stookte om hem, den koster, uit de kerk weg te krijgen en haar oudsten broer, dien stommerik, dien dronkaard, in zijn plaats te stellen? Wist juffer Constance dan nog niet dat Céline's moeder, zusters, broers gansche dagen in de pastorij zaten en er 's avonds met vrachten van allerlei goeds van daan kwamen? En was het eindelijk juffer Constance onbekend, dat zelfs het goede Puipken er was aan de deur gezet, ja ja, het Puipken, die meer dan twintig jaren in den tuin der pastorij gewerkt had, om voor Céline's vader, die een onbekwame luiaard was, de plaats in te ruimen?

Juffer Constance, de wangen gloeiend, de handen van ontzetting in elkaar geslagen, hoorde me daar mooie dingen. Nooit had ze in de verste verte zelfs vermoed dat het zóó erg kon worden. Aan 't goedig Puipken had zij in den laatsten tijd wel iets ongewoons gemerkt, een zekere lusteloosheid en neerslachtigheid; maar, dat hij uit de pastorij was weggezonden, neen, daar wist ze of vermoedde ze het eerste woord niet van! En 't was dus ook niet alleen ‘sneukelen’ meer, maar gewoonweg

[pagina 161]
[p. 161]

stelen, wat die schandelijke meid nu deed! En haar broeder duldde dat, verdedigde dat, in plaats van haar op straat te schoppen! Of wist hij misschien niet wat er gebeurde? Of wilde hij 't niet weten? Wat was dat toch met hem?

- Daor 'n verstoa giene meinsch hem aan, antwoordde, voorzichtig-ontwijkend, de koster.

- Drijnkt ze nog! Lig ze nog almets zat in heur bedde, die vodde? vorschte't verontwaardigd Ezelken.

De koster haalde zijn schouders op.

- Al da 'k zie es da ze wrie reud en streusch wordt, zei hij.

Sinds zij uit de pastorij vertrokken was, had juffer Constance haar vroegere meid niet meer van dichtbij gezien, of niet meer willen zien. Waar zij haar toevallig op straat moest ontmoeten, wendde zij met walg het hoofd af. Maar nu dat het verfoeide schepsel onverwacht weer op den voorgrond van haar leven drong, voelde 't Ezelken een soort van kwellend, ziekelijk verlangen in zich opkomen om haar nog eens waar te nemen.

't Was ook niet moeilijk, als ze maar wat geduld wou hebben. De pastorij stond schuins tegenover het kostershuis, en van achter 't winkelraampje

[pagina 162]
[p. 162]

kon men gemakkelijk de voordeur en de stoep bespieden. 't Ongeluk was dat het Ezelken, ter wille van juffer Toria, nooit lang weg mocht blijven, en dagen en dagen verliepen zonder dat zij iets anders dan de barre muren en de gesloten deur en vensters van de pastorij te zien kreeg.

Maar eindelijk, op een schemeravond, gelukte 't. Het Ezelken zat bij 't kinderwiegje in de keuken, toen de kostersvrouw, die in den winkel was, haar eensklaps dringend toeriep:

- Toe, iefer Constance, hoast ou, z' es doar!

Het Ezelken kwam gevlogen en staarde, met bonzend hart achter de toonbank verborgen, door het winkelraam naar buiten.

Celine ging juist de treden der stoep af. In zwartwollen muts en zwart-lakenschen mantel, de volle wangen hoog van kleur, de oogen wild als altijd, toch uiterlijk ingetogen van kleeding, maar volkomen zelfbewust in haar vlugge, soepele bewegingen, stapte zij, met een air van arrogantie, de stille straat in. 't Ezelken wist niet wat zij zag, herkende haar vroegere meid haast niet meer. Zij zag de flinke houding, de forsch-geworden heupen, en in een even van elkaar waaien der met blauw gevoerde, zwarte mantelslippen, de

[pagina 163]
[p. 163]

prachtig-kloeke golving van haar zwaar-geworden boezem.

- Ha moar Hiere toch! Ha moar Hiere toch! kermde 't ontstelde Ezelken tot de kostersvrouw, alsof deze het verhelpen kon. En plots, zichzelf niet langer kunnende beheerschen, barstte zij in overweldigende tranen uit.

- Wa schilt er toch! Wel, wel, iefer Constance, ge' meugt ou da zeu noar nie trekken! poogde de geschrokken kostersvrouw het Ezelken te troosten. Maar het Ezelken wás niet te troosten. Zij schreide en snikte hoe langer hoe heviger zonder te kunnen of te durven bekennen waarom ze zoo schreide,.... ze schreide, omdat Céline zoo schoon en zoo forsch was geworden, ze schreide, omdat ze daar zoo zelfbewust en arrogant en statig over de straat liep, ze schreide, ze gruwel-schreide van onverklaarbaren angst, omdat Céline, nauwelijks verborgen door de losse slippen van den langen, zwarten mantel, zulke prachtig-volle heupen en zulk een zwaren, stevigen boezem had gekregen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken