Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het 'ezelken', wat niet vergeten was (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het 'ezelken', wat niet vergeten was
Afbeelding van Het 'ezelken', wat niet vergeten wasToon afbeelding van titelpagina van Het 'ezelken', wat niet vergeten was

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.86 MB)

Scans (7.40 MB)

ebook (2.86 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het 'ezelken', wat niet vergeten was

(1910)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XXIV.

Juffer Toria leefde nog vier dagen, doch zonder een enkel oogenblik weer uit haar comateuzen toestand op te wekken. Meneer Désiré kwam elken dag, kwam twee en driemaal daags, voortdurend bereid om bij de minste schim van geestes-helderheid de laatste biecht van de zieltogende, en wellicht ook haar uiterste beschikkingen te hooren; hij waakte en loerde op een vonk van licht in die reeds uitgedoofde oogen; hij luisterde, met overspannen aandacht en opbruisende begeerte, naar de laatste, doffe kreunzuchten dier nauwelijks nog

[pagina 185]
[p. 185]

zwak-roerende lippen; doch alles te vergeefs: juffer Toria had voor altijd hare laatste woorden van bewustheid uitgesproken. Telkens kon meneer de pastoor onverrichterzake vertrekken, evenals de halsstarrig steeds weer opdagende verre neefjes en nichtjes, die om de beurt scheldend en smeekend het huis kwamen bestormen, terwijl meneer De Stampelaere, die ook af en toe nog eens kwam kijken, aldoor maar vast-gerustgesteld mocht heengaan, veilig verzekerd dat aan al wat juffer Toria, kort vóór de beroerte haar trof, had vastgesteld, niets meer te veranderen was.

Juffer Toria stierf den vierden dag, kort na het middag-uur. Heel zacht, bijna onmerkbaar, zonder klagen noch merkbaar lijden, vertraagde haar adem, tot hij stil achterbleef, als van een machine die ophoudt met werken. Haar oogen waren dicht, haar handen lagen kalm over de dekens uitgestrekt, de uitdrukking van haar gelaat was zoo gewoon alsof zij sliep. Juffer Toria, een leelijke, onbehagelijke levende, was een sereene, schoone doode.

In 't dorp maakte de gebeurtenis weinig opgang. Het was verwacht en als 't ware reeds gebeurd vóór het gebeurd was.

Meneer Désiré kwam dadelijk, doch zonder nut.

[pagina 186]
[p. 186]

Ook meneer De Stampelaere verscheen heel spoedig (hoe had hij 't zoo gauw vernomen?) en de beide geestelijken wisselden, als naar gewoonte, hun korten, meer dan koelen groet: ‘Dag, Collega,... dag Collega,’ meneer De Stampelaere met een moeilijk bedwongen triomf-glimlach, meneer Désiré, met een evenmin bedwongen nurksche uitdrukking op het gelaat.

Om drie uur begonnen de klokken, in traag, luguber tempo, hun ‘bim-bim.... bom-bom.... bam-bam....’ te luiden; en tot op de verste gehuchten van het dorp wisten de menschen, dat de rijke, oude juffer Toria Schouwbroeck overleden was.

Aamlie had deur en luiken aan den voorkant van het huis gesloten, Berten en Mirza in aparte kamers afgezonderd en, met behulp van 't Ezelken, juffer Toria afgelegd. Om vijf uur, in de vroege, kille, stille winterschemering, was alles klaar en de menschen mochten naar de doode komen kijken.

Talrijk, van alle kanten, meestal vrouwen in zwarte kapmantels, kwamen zij op. Zij vouwden hun handen en knielden in gebed, vóór 't witte ledikant der overledene, die, geel als was, met een grooten, zwaren rozenkrans in haar saâmgevoegde

[pagina 187]
[p. 187]

handen lag. Op een wit-bekleed tafeltje, tusschen twee tuilen artificieele bloemen en twee brandende waskaarsen, stond een Lieve-Vrouw-beeldje met wijwatervat. Tegen den muur, achter het bed, hing een kolossaal, zwart-ebbenhouten, gekruisigd Christusbeeld.

De menschen vertoefden niet lang in de sterfkamer. Na hun kort gebed keken zij nog eens goed naar 't strak gelaat van juffer Toria, en gingen heen, in dof gestommel. Achter de dichte kamers hoorde men af en toe een vaag gemiauw van Berten, of een jankerig pooten-gekrabbel van Mirza, die een gesloten binnendeur poogde te openen. En in de doodsche stilte van het huis maakte dat gekrabbel op de deur een akelig geluid. Even vóór acht uur kwam 't Puipken aan. Hij zou er dien nacht en ook den volgenden aan huis blijven en het Ezelken en Aamlie bij 't lijk helpen waken. Hij was op zijn weekdaagsche klompen en deed die op den drempel der sterfkamer uit; maar hij vergat zijn ‘puipken’ uit den mond te nemen. Hij schrikte toen 't Ezelken er hem opmerkzaam op maakte en ging het spoedig bij zijn klompen leggen.

Na tien uur werden geen bezoekers meer toe-

[pagina 188]
[p. 188]

gelaten. Aamlie deed de voordeur op slot en samen bleven de twee vrouwen met het Puipken bij de doode waken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken