Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het leven van Rozeke van Dalen (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het leven van Rozeke van Dalen
Afbeelding van Het leven van Rozeke van DalenToon afbeelding van titelpagina van Het leven van Rozeke van Dalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.52 MB)

Scans (17.29 MB)

ebook (3.03 MB)

XML (0.56 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het leven van Rozeke van Dalen

(1927)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 126]
[p. 126]

VI.

Zooals van zelf spreekt, had hij bij boer Kneuvels zijn dienst opgezegd. Hij was nu rijk genoeg om als eigen baas te werken; en bijna dadelijk deed zich een uitmuntende gelegenheid voor. Een boerderijtje met één paard, behoorende aan den baron, mejonkvrouw Anna's vader, kwam tegen Kerstdag te huur. Het was er lief gelegen op de grens der vruchtbare bouwlanderijen en der malsche weiden, met een lange, mooie olmendreef naar den hoogen zandweg op de golvende vlakte en een beuken-boschje achter schuur en stallen. Deze waren nog met stroo gedekt en eigenaardig overdakt als in den ouden tijd; de uitgestrekte boomgaard stond vol oude, knoestige fruitboomen, sommige zoo grillig krom-gegroeid dat de ruige stammen als kronkelende grauwe slangen over 't gras schenen te kruipen; en 't woonhuis was geheel geschilderd in de teerste rozekleur, met een zwarte plint langs onder aan den muur en blinkende wit-en-roode vensterluikjes, de kleuren van 't kasteel. Midden

[pagina 127]
[p. 127]

op het dak prijkte een klein, grijs, houten torentje met een klokje.

‘Hoast ou, toe, goa d'r mee mejonkvreiw Anna over spreken ier dat er nog ander liefhebbers komen,’ had Alfons tot Rozeke gezegd, zoodra hij hoorde dat het boerderijtje zou beschikbaar komen. En op een ochtend, op haar uiterst best gekleed, trok Rozeke naar het kasteel en vroeg er om een onderhoud met jonkvrouw Anna.

De knecht die haar ontving zette een bezorgd gezicht.

‘'K we te niet of da mejonkvreiw op 't kasteel es en of g' heur wel zilt keune zien,’ zei hij.

Hij bracht haar door de ruime, wit-marmeren vestibule, die vol bloemen en sierplanten stond, en waar een groote, glinsterende kachel brandde, in een kabinetje met oude kasten en blauw porselein aan de donkere wanden en verzocht haar eventjes te wachten.

Rozeke, sterk door de prachtige omgeving geïmponeerd, nam plaats bij 't eenige venster en keek tusschen de zware, bruine gordijnen naar buiten. Zij zag het glooiend grasveld met den grooten vijver, waarop stille zwanen dreven, een hoekje van 't bordes, met den steenen leeuw in wakende rust op den breed-arduinen balustrade-pijler; en verder, onder de reeds ontbladerde hooge boomen, de liefroode gebouwtjes van tuinmanshuis, remise en stallen. Vlak vóór haar lag de statige beukendreef waardoor zij was gekomen en gansch in het verschiet, over de groene en bruine golving der najaarsvelden onder effengrijzen hemel, ontwaardde

[pagina 128]
[p. 128]

zij de dichte, donkere kruin van een andere dreef: die naar het, van hier onzichtbaar, lieve boerderijtje leidde, waarnaar zij vragen kwam. - Stil, benauwend-doodstil leek het groot, plechtig kasteel van binnen. 't Was of geen mensch erin bewoog of leefde en een bijna angstige beklemdheid maakte zich langzaam van Rozeke meester. Is dát het vroolijk leven van de rijke menschen die op kasteelen wonen? dacht zij; en zij vond dat zware stilte, benauwende plechtigheid, die zij overal om zich heen voelde, niets paste bij mejonkvrouw Anna's lief en vriendelijk en opgewekt karakter.

Zacht ging de deur open en mejonkvrouw Anna, geheel in 't zwart gekleed, kwam te voorschijn.

‘Dag mejonkvreiwe,’ zei Rozeke, met haar vriendelijksten glimlach en van emotie hoogkleurende wangen opstaande. Maar die ontroerde glimlach veranderde in een uitdrukking van onthutste verwondering, voor het heel onverwacht bedroefd en bleek gelaat met hetwelk haar voorname vriendin op haar toetrad.

‘Mejonkvreiw Anna!.... wa scheelt er? Zij-je ziek dan?’ vroeg Rozeke verschrikt.

‘'n Beetje Rozeke, ik ben niet heel wel geweest,’ antwoordde neerslachtig de jonkvrouw.

Zij ging zitten, wees Rozeke op haar stoel terug en vroeg wat zij verlangde.

Rozeke vertelde 't haar.

‘Ik zal er aanstonds met papa over spreken; dàt zal hij mij waarschijnlijk niet weigeren,’ zei ze bijna bitter.

Rozeke dankte, maar wist nu verder geen woord

[pagina 129]
[p. 129]

meer te zeggen. Die droeve, strakke houding, die donkere kleeren, die wanhopig-weemoedige oogen van haar mooie, eertijds zoo opgewekte en levenslustige beschermvriendin verlamden haar de woorden in den mond en ontroerden haar inwendig tot een medelijden, dat haar tranen in de oogen bracht. Van de reden haars bezoeks durfde zij heelemaal niet verder spreken, wel voelend dat de geest der jonkvrouw met heel andere dingen bezig was; en eensklaps kon zij zich niet langer bedwingen: echte droefheidstranen kwamen in haar oogen en zij vroeg met bibberende lippen, in gehorte woorden:

‘Mejonkvreiw Anna.... 'k zie da ge triestig zijt.... kan ik niets veur ou doen?....kan ik ou nie helpen?’

Een schielijke, teer-roode kleur bloosde even vluchtig over der jonkvrouw bleeke wangen en haar fijne witte tanden trilden zenuwachtig op haar onderlip, terwijl zij blijkbaar alle moeite deed om haar eigen, aanstekelijk-opwellende tranen te weerhouden. Twee, drie korte, vlugge zuchten golfden onstuimig uit haar keel en haastig haalde zij haar zakdoek uit en drukte hem op haar oogen, hoofdschuddend, dof snikkend:

‘Nee nee nee, Rozeke, gij kunt niets voor mij doen.’

En Rozeke zat daar en staarde, roerloos, als verslagen. Zij durfde niets meer vragen, maar zij voelde, zij raadde instinctmatig, dat het liefdesmart was, waaronder de jonkvrouw leed. Zij had ook in den laatsten tijd wel vagelijk iets gehoord: dat er eerst plan was voor een huwelijk tusschen jonk-

[pagina 130]
[p. 130]

vrouw Anna en haar neef, maar dat haar ouders - om welke reden wist men niet - er zich op 't laatste oogenblik, toen het engagement al haast publiek was, tegen verzet hadden. Zooveel was zeker, dat de jonge neef op een ochtend plotseling het kasteel verlaten had en er sinds niet meer was teruggezien.

‘Och Hiere, mejonkvreiwe, da pakt mij toch aan 't herte da 'k ou azeu zie schriemen en da 'k niets veur ou 'n kan doen,’ klaagde Rozeke, met innig medelijden het diep-bedroefd meisje aanschouwend.

De jonkvrouw schreide en snikte stilletjes, haar mooie, slanke, witte handen bevend op den fijnen zakdoek vóór haar oogen, haar vermagerde, bijna puntige schouders zenuwachtig op en neer schokkend; en Rozeke hoorde, door haar snikken heen, het rammelen van haar holle maag, als van een ongelukkige, arme vrouw, die niet genoeg te eten heeft.

‘O, mejonkvreiwe ge 'n meugt ou toch nie loate veroarmôen; ge moet koeroaze hên en ou beter voên,’ streelde Rozeke, zelve van ontroering weer schreiend. ‘O, da 'k toch moar iets veur ou 'n kon doen, mejonkvreiwe, gij die zelve altijd zeu goed en zeu brave veur mij geweest hét!’

‘Merci, Rozeke, 'k weet het, ge zijt goed,’ zuchtte de jonkvrouw.

‘Belooft-e mij da ge 't mij vragen zilt às ik oeit iets veur ou kan doen?’ drong Rozeke aan.

‘Ja, Rozeke, ja, ik beloof het u.’

De jonkvrouw stond op, kropte met inspanning

[pagina 131]
[p. 131]

haar tranen terug, streek met haar bevende hand over 't voorhoofd.

‘Ga nu, Rozeke,’ zei ze met zwakke stem. ‘Ik heb zoo'n hoofdpijn. Ik zal er papa over spreken en mijn best doen dat ge 't boerderijtje krijgt.’

‘O, merci, merci, mejonkvreiwe,’ dankte Rozeke. ‘'K zal veur ou bidden, mejonkvreiwe, omda ge weere zoedt gelukkig worden.’

Zij greep plotseling 's meisjes hand, drukte er een vromen, vurigen kus van onderdanige liefde op, en verliet het somber kamertje.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken