Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
'n Leeuw van Vlaanderen (1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van 'n Leeuw van Vlaanderen
Afbeelding van 'n Leeuw van VlaanderenToon afbeelding van titelpagina van 'n Leeuw van Vlaanderen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.93 MB)

ebook (2.90 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

'n Leeuw van Vlaanderen

(1900)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 96]
[p. 96]

VIII

Nu was de strijd, de nijdige, hatelijke strijd der verkiezingsperiode begonnen. En ofschoon de datum der verkiezing nog wel ruim twee maanden in 't verschiet lag, toch waren de namen der verschillende candidaten reeds grootendeels officieel of officieus bekend, en 't onderling aanranden en op elkaar schelden in publieke meetings of couranten ging volop zijn gang.

Robert had innig gehoopt en gewenscht dat hij niet als candidaat zou hoeven op te treden. Hij had nu liever in stilte voortgewerkt; hij voelde zich volkomen ongeschikt voor dat verplichte propaganda-maken in zijn eigen naam. Maar, met zijn redevoering in de meeting, die sensatie had gemaakt door heel het land, had hij zichzelf als een der onontbeerlijkste steunpilaren der beweging aangewezen. Na een eerste weigering van hem waren Desgenêts en Chattel, die insgelijks zouden deel uitmaken van de lijst, haast huilende bij hem komen aanloopen, en hadden hem zóó geplaagd, dat hij zich eindelijk, van 't zeuren moe, had laten overhalen.

Nu zat hij in 't harnas; nu stond hij vooraan op de bres. Nu was zijn leven als een rad, dat aldoor, aldoor ronddraaide, in duizeling-wekkende meesleepingskracht.

Aan hem, aan Desgenêts en aan Chattel, de drie candidaten der christelijke democraten op de groote lijst van 't Algemeen Verbond, was speciaal de propaganda bij de plattelands-bevolking opgedragen.

[pagina 97]
[p. 97]

Maar 't bleek al dadelijk dat de twee laatstgenoemden in den strijd al geen gewichtiger rol zouden vervullen dan die van figuranten op 't tooneel. Desgenêts ging steeds hakkelen, zoodra hij enkele minuten na elkaar in het publiek moest spreken, en aan Chattel's redevoeringen, aldoor, met of zonder reden, onlogisch opgewonden en geestdriftig, was geen touw vast te knoopen. Robert begreep zeer spoedig dat hij alleen voor allen zou te vechten hebben.

Het mishaagde hem niet. Ondanks eene groote, soms bloo-schuchtere bescheidenheid, die hem een kleur kon doen krijgen als een meisje, was hij inderdaad een stoere en sterke kerel, bekwaam rotsvast te worden in den strijd, zoodra de storm maar werkelijk begon te worden. En woeden, deed hij, al van in 't begin!...

Want zij waren aangrijpend, overweldigend, schrikwekkend soms, die populaire meetings die zij nu te lande gingen houden!... Want de geestelijkheid, almachtig heerschend over een groote meerderheid der gefanatiseerde, vlaamsche plattelands-bevolking, had het van in 't begin van op den kansel uitgeroepen: ‘Oorlog zonder genade tegen die nieuwe, allergevaarlijkste vijanden, tegen die valsche, afvallige christenen, tegen die laffe bondgenooten van liberalen en socialisten, hardnekkigste vervolgers van den waren Godsdienst!’

En zoo was ieder dorp waar zij verschenen vol met opgehitste vijanden. Haast nergens konden zij een zaal huren om er meeting te houden. Haast altijd werden zij gedwongen in de open lucht te spreken.

In den regel kwamen zij omstreeks drie ure, met het eindigen der vesper aan. Hun rijtuig hield vlak tegenover de kerk, midden op de dorpsplaats, stil

[pagina 98]
[p. 98]

en zoodra zij de dorpelingen uit de kerk zagen komen gingen zij recht op den bok of op de omgekeerde kussens van hun rijtuig staan. De boeren kwamen aangedrenteld, spotachtig, nieuwsgierig, blijkbaar bereid om stoornis en lawaai te verwekken. Het duurde dan ook niet lang vóór het uitbrak. Doorgaans had Robert nauwelijks de eerste woorden van zijn redevoering uitgesproken, of een of ander lomperd gooide hem een scheldwoord of beleediging naar 't hoofd. En terstond barstte de heele bende schetterend los, jouwend, gillend, dierengeluiden nabootsend, met gebalde vuisten en glinsterende woede-blikken dringend om het rijtuig, indien Robert toch probeerde om voort te spreken. Dat was de gewone taktiek, welke de protest-kreten van de enkele toeschouwers, die de sprekers wel graag eens hadden willen hooren, niet in staat waren te beletten; en negen maal op de tien zagen Robert en zijn vrienden dan op korten afstand een afzonderlijk groepje staan: meneer de pastoor of meneer de baron omringd van enkele dorpsheeren, die zich lachend in de handen wreven, omdat het heimelijk door hen op touw gezet obstructionnisme zoo goed slaagde. Indien de sprekers dan hun verontwaardiging in heftige woorden poogden uit te schreeuwen, werd het nog veel erger: een oorverdoovend gebrul versmoorde heelemaal den klank van hun stem, en de opgehitste boeren deden 't rijtuig en de paarden schommelend achteruitdeinzen, met de blijkbare bedoeling van het om te gooien en de meetingisten te vertrappen. Eindelijk trad, gezagvoerend, de dorpsveldwachter op, gezonden door zijn burgemeester; en in name der Wet, om ruststooring te voorkomen, werd de meeting verboden.

[pagina 99]
[p. 99]

Robert en zijn vrienden begrepen al spoedig dat hun propaganda op die manier tot niets zou baten. Zij waren te zwak tegenover die jouwende benden; en hun zwakheid, door schaamte en gewetenlooze vijanden geëxploiteerd, stelde op den duur hun veiligheid en zelfs hun leven in gevaar. De verschillende comité's van het Verbond, werden in algemeene vergadering bijeengeroepen, en een raad werd gehouden, waarin men het besluit nam de sprekers, die voortaan in de dorpen zouden optreden, door een soort lijfwacht te doen vergezellen.

't Was op den tweeden Paaschdag dat de eerste, en meteen de laatste van die gemeenschappelijke tochten plaats greep. De uitkomst er van was zóó verschrikkelijk, dat er nooit meer van een andere dergelijke expeditie sprake was.

Onder de vrij onbehendige, wargeestige opstoking van Kappuijns en van Chattel, die van meening waren dat men in eens een groote slag moest slaan, had de meerderheid zich laten overhalen tot het ongelukkig plan in de dorpen een soort uitdagende manifestatie te gaan houden, in plaats van zich kalm tevreden te stellen met eventuëel de sprekers hulp en bijstand te verleenen. Enkele krantjes, vooral de socialistische, hadden met veel bombast dien tocht weken te voren aangekondigd, en wel met nadruk er op doelend, dat zij dezen keer niet bang waren voor aanranding af rustverstoring. De klerikale agenten, aangestuwd door de pastoors, hadden zich van hun kant niet onverhoeds laten verrassen, maar wel integendeel heftig de gemoederen opgewonden, heftig hoog opgevoerd den instinctieven haat, dien de achterlijke fanatieke plattelandsbewoners tegen de meer ontwikkelde, vrijzinnige stedelingen koesterden.

[pagina 10O]
[p. 10O]

Het uur van vertrekken was bepaald op half drie, vóór het gebouw waar een paar maanden te voren de reusachtige meeting werd gehouden. Op den gestelden tijd kwamen drie groote vrachtwagens, waarop men houten banken en stoelen had geplaatst, vóór den ingang stilhouden. En in een oogwenk, vóór de chefs zelf gelegenheid vonden om er in te stijgen, waren al de plaatsen door een joelende, wild elkander verdringende bende, waaronder een aantal vrouwen, stormenderhand ingenomen. Desgenêts, Chattel, enkele anderen lieten verontwaardigde protestkreten hooren, beslist weigerend onder zulke omstandigheden mee te gaan. Vooral Desgenêts walgde van 't idee met die gemeene vrouwen uit het volk den tocht te ondernemen. Kappuijns, omringd en gesard door een misnoegde menigte, die ook mee wilde, worstelde zich eindelijk vloekend los en trad autoritair-gezagvoerend in 't midden. Ondanks hun tegenstribbelen deed hij een aanzienlijk gedeelte der manifestanten, waaronder al de vrouwen, uit de wagens stijgen, en hield daar op straat een korte, heftige aanspraak, waarin hij er op aandrong dat de betooging vooral een karakter van waardige, deftige kracht moest behouden. Een kort applaus begroette zijn woorden en de overtreders gehoorzaamden, zonder nog te durven mopperen. Dan namen ook de chefs hun plaats, en onder de juichkreten der menigte en het gezang der ‘Marseillaise’, reden de drie zwaarbeladen wagens ratelend over de hobbelige straatkeien weg.

Robert zat met Desgenêts, met Hebbelijnck en Chattel op den tweeden wagen, en de wijze, waarop de tocht scheen ingericht, mishaagde zóó sterk de drie eersten, dat zij voor Chattel, die mede-inrichter

[pagina 101]
[p. 101]

geweest was, de bitterste verwijten niet spaarden. Was dat nu de manier om zich sympathiek aan de dorpelingen te vertoonen, met al die socialistische schreeuwers die niets van 't buitenleven afwisten? Het was geen waardige betooging meer, 't leek op een gewelddadigen inval, en men mocht leelijke dingen verwachten! Chattel, erbarmelijk vernederd, poogde zich te verontschuldigen, zeggend dat hij gehandeld had om wel te doen, en de gansche schuld neerkwam op Kappuijns, die zeer onbehendig-tyrannisch veel te veel van zijn eigen mannen en te weinig van de hunne had toegelaten. Maar zulke toelichting, die gelijk stond met een bekentenis van onmacht, of, op zijn minst genomen, van zorgeloosheid, was allerminst van aard om die heeren met den toestand te verzoenen. En hun sterk misnoegen verergerde nog aanzienlijk, toen zij weldra de manifestanten van den eersten en den derden wagen, waaronder zich enkele bevonden die blijkbaar te veel gedronken hadden, luidkeels gemeene straatliederen hoorden zingen, en vooral toen zij in den derden wagen twee vrouwen ontwaarden, die daar toch, ondanks het streng verbod van Kappuijns, heimelijk waren binnen-geslopen, en schandaal verwekten door hun gemeene houding en hun giegelen. Desgenêts, woedend van ergernis, deed het feit opmerken aan Kappuijns, die met Hardan van voren op den eersten wagen zat, en dreigde dadelijk met zijn mannen af te stijgen, indien de vrouwen verder bleven meegaan. Ongelukkiger wijze was men reeds buiten de voorstad, en het werd moeielijk ze daar alleen terug te zenden, reeds zooverre van hun wijk. De wagens hielden even stil en men parlementeerde. Kappuijns, rechtstaande op den bok van den eersten wagen, sprak

[pagina 102]
[p. 102]

't gepeupel van den derden wagen aan met een buitengewoon brutale heftigheid, en dreigde om het even wie er af te gooien, die zich voortaan niet ordentelijk gedroeg. Wat de vrouwen betrof, die zouden er af stijgen, met zachtheid of geweld, omdat zij zijn verbod hadden getrotseerd. Wel zouden zij niet alleen worden gelaten midden in het veld, maar bij 't eerste dorp, waar een spoorwegstation was, zouden ze neergezet worden, om daar een trein naar de stad af te wachten.

Dat vinnig standje maakte indruk. De schreeuwers hielden zich voorloopig stil, en verder ratelden de wagens over den hobbeligen steenweg, die zich lijnrecht, tusschen een dubbele rij populieren, door de heerlijke velden van vruchtbaarheid uitstrekte, waar de vroege lente reeds het eerste groen en de eerste bloezems deed ontkiemen.

Reeds vertoonde zich in 't verschiet, als een oase van roode daken en donkere boomenkruinen over de licht-golvende vlakte der akkers, 't dorpje Baevel, eerste étape van hun lange rondreis. Tot nog toe had niets, daar waar de manifestanten voorbij reden, eenige opgewondenheid of gisting onder de bevolking verraden. De zeldzame dorpelingen, die zij, eenmaal buiten de voorstad, langs den weg ontmoetten, of zij die het ratelend gedruisch der wagens op de dorpels hunner eenzame woninkjes buitenlokte, hadden niets gedaan dan in stomme verbazing den stoet aangegaapt; en eerst dan als zij reeds een heel eind ver waren, hoorden de manifestanten soms een dreigend scheldwoord of een schimplach. Maar niet zoodra kwamen zij, aan een bruske kromming van den weg, tusschen de eerste huizen van het dorp, of zij konden zich ten volle rekenschap geven dat zij

[pagina 103]
[p. 103]

er verwacht werden en dat het onthaal niet malsch zou zijn.

Het waren, van huis tot huis, gesticuleerende, jouwende, schimpende mannen, vrouwen en kinderen, die meest allen op den voorbijtocht der wagens hun wachtplaats voor de deur verlieten en wild-schreeuwend met den stoet meeholden. In minder dan vijf minuten waren de manifestanten vóór en achter door zóó'n krioelende menigte ingesloten, dat de koetsiers hun paarden stapvoets moesten laten gaan, op gevaar af anders menschen te verpletteren. Toen zij eindelijk op de dorpsplaats kwamen, vóór de kerk, waar het bont en zwart wemelde van de menigte, barstte het los in één reusachtig overweldigend hoongejouw; en uit een herberg zagen zij een muziekkorps komen, met ontplooide banier en roffelende trom, als om hun een spotserenade te geven.

Midden op de plaats hadden de wagens stilgehouden, en dadelijk, met een vlug wipje, was Kappuijns op den bok van den eersten wagen gesprongen. Doodkalm-glimlachend als altijd, sinds jaren gestaald tegen de woelige herrie der vijandig-gestemde volksvergaderingen, waar hij met een sceptisch minachtenden heerschers-blik op neerlag, wachtte hij geduldig dat er een betrekkelijke stilte kwam. Toen nam zijn bleek dwepersgezicht eensklaps zijn ernstige, strenge gelegenheids-uitdrukking; en langzaam en duidelijk klonk zijn heldere stentor-stem over de wijde menigte. Maar hij had nog geen twintig woorden uitgesproken, of plotseling sloeg de muziek-directeur, die met zijn bende op korten afstand stond, een maat en oorverdoovend bulderden de instrumenten los in een bekende militaire marsch, die de krach-

[pagina 104]
[p. 104]

tige stem van den tribuun volkomen onder haar geschetter smoorde.

Steeds kalm-glimlachend, als was hij heelemaal niet onverhoeds verrast, had Kappuijns zijn redevoering dadelijk gestaakt; en zijn blik bleef leuk-minachtend-spottend over de woeste, fanatieke bende, die nu weer luidkeels aan 't schreeuwen en aan 't jouwen was, met tergend schimp-gelach en obsceene gebaren naar de twee vrouwen in 't achterste rijtuig. De muziek, trouwens, zweeg haast zoo spoedig als Kappuijns zelf, en deze nam het kluchtig op, bravo roepend en klappend met de handen, als in dolle pret. Toen zag hij, over de deinende-hoofden heen, om den hoek der herberg waaruit de muziek gekomen was, een reeds bejaarden, welgekleeden heer staan, die zich de handen wreef en kronkelde van 't lachen, omringd door een viertal grovere dorpsheeren met blakende gezichten, die hem slaafsch naäapten. Hij begreep dadelijk dat die de uitvinder en de opstoker van het obstructionistisch standje was; en, een oogenblik betrekkelijke stilte te baat nemend, riep hij, uit al zijn kracht, tot de vlak onder hem woelende kinkels, terwijl hij zijn rechterhand naar den hoek der herberg uitstak:

- Zeg ne, kier, jongens, es da meschien, uldere kastielhiere?

- Joa 't!... goat 't ou an? brulden twintig kelen te gelijk.

- Hawel, zegt 'em van mein poart dat 'n virken es! schreeuwde Kappuijns eensklaps als woedend, met uitpuilende oogen.

't Was als een loeiende orkaan van kreten en verwenschingen. Het schel gegil van kinderen en vrouwen deed het lawaai nog scherper door de ooren

[pagina 105]
[p. 105]

snijden, en de muzikanten, denkend dat de spreker zijn redevoering hervatte, begonnen ook, opnieuw oorverdoovend te schetteren, terwijl, boven, alles uit, reusachtig-dreigend nu uit de compacte menigte de kreet weergalmde:

- Wig!... wig mee da smeirig gespuis! Wig mee de socialisten!

- Christus zelf was de gruutste socialist die oeit op de weireld bestoan hêt! bulderde Kappuijns zoo hard als hij kon, zijn beide handen als een trechter om den mond.

- Hoeë!... hoeë! hoeë! jouwden de wild opgewonden kinkels. Kappuijns zag er twee, uit al hun macht en met blakend-opgezwollen wangen en uitpuilende oogen blazend in koehorens, als kannibalen die hun stamgenooten ten oorlog oproepen.

- As Christus weer op de weireld moest komen!... wilde hij verder schreeuwen, maar 't kon niet meer: een zóó overweldigende uitbarsting van muziekgeschetter, van horengeschal, van kreten en gejouw brak los, dat de paarden er verschrikt van achteruitdeinsden, terwijl Kappuijns zelf, het evenwicht verliezend, onder wild-schaterlachen van 't gepeupel van den bok neerstruikelde.

In de wagens waren al de manifestanten opgestaan, enkele bevend van schrik, de meesten bleek van woede, met glinsterende oogen en gebalde vuisten scheldend op de jouwende, schreeuwende kinkels, die zich al nader en nader om de paarden verdrongen. Desgenêts, rillend van angst en wanhopig over de nare wending die de toestand begon te nemen, sprong op zijn beurt op den bok en poogde enkele woorden van kalme rede te doen hooren. Maar, ofschoon beter bekend onder de boeren, en er geëer-

[pagina 106]
[p. 106]

biedigd om zijn groot vermogen, toch had zijn poging nu geen beteren uitslag dan die van Kappuijns. De opgehitste foule viel hem ook dadelijk met loeiend horengeblaas en jouwende hoeë! hoeë's! in de rede, terwijl de schetter-tonen der muziek, die nu een polka speelde, weldra heelemaal den klank zijner stem overheerschten.

En op hetzelfde oogenblik greep een incident plaats, dat plotseling het avontuur in 't tragische deed overslaan.

Een der manifestanten, een grappenmaker, ondanks het akelige van den toestand door het deuntje der muziek tot vroolijkheid gestemd, sprong eensklaps lachend uit den wagen, greep met geweld een deerne vast, omhelsde haar ondanks haar gillen en haar tegenstand, en deed haar met hem ronddraaien en springen, wild opgewonden schreeuwend:

- Hawel! as we nie 'n meugen, spreken, zillen we dansen!

't Was als 't signaal der onvermijdelijke botsing. De muziek hield plotseling op met spelen, en de kerel door dertig handen tegelijk van de onzinnig-huilende meid weggerukt, werd half doodgeslagen, onder de trappelende hoeven der van schrik snuivende paarden ten gronde gesmakt. Te gelijkertijd kwamen honderden boeren met vernielingskreten op de wagens aangestormd, waar de manifestanten oogenblikkelijk als onder een wolk van gezwaaide knotsen en gegooide baksteenen verdwenen.

Er klonk een woeste schreeuw: Vooruit!... en de paarden, door de half blind geslagen koetsiers met razernij gezweept, stoven. Zij holden, wild blazend, met de ratelende wagens door de in elkaar gepakte, jouwende, meehollende menigte; zij stormden recht

[pagina 107]
[p. 107]

vóór zich uit, door een lange, smalle straat, en de eerste wagen kwam donderend vóór de brug van het kanaal, dat het dorp in tweeën scheidt, terecht. Maar verder raakte hij ook niet. In hun hollende vaart vlogen de paarden aan tegen een paal, en de wagen, heftig scheef geschokt, bleef er met een der achterwielen tegen aan staan. Vóór hij even achteruit kon deinzen stonden de paarden van den tweeden wagen reeds snuivend-steigerend tegen de achterplank van den eerste aan, en die van den derde tegen de achterplank van den tweede. Meteen kwamen de schreeuwende benden op het pleintje tusschen het eind der straat en de brug aanzetten, en voor de tweede maal begon het, druk als hagel, knotsen en steenen te regenen.

Lijkbleek, met een bloedende wang en oogen zwart van woede, sprong Kappuijns weer op den bok van 't eerste rijtuig, een revolver in de hand.

- Durft er nog ienen sloan!... durft er goddome nog ienen sloan! schreeuwde hij uit al zijn macht, den revolver gepointeerd.

Zijn dreigend gebaar sloeg even de menigte weer achteruit, en in instinctmatig wankelen van schrik, was er een kwart seconde doodsche stilte.

- Durft er nog ienen hand... of vinger... maar vooraleer Kappuijns de helft van zijn woorden uitgesproken had, werd de klank zijner stem onder een overweldigend gebrul gesmoord, en, in een blinde furie, als van dolle wilde beesten, stormden de boeren, onder het bonzen van de knotsen, onder het ploffen van de steenen, onder het kraken der revolverschoten en het gillen der gekwetsten op de wagens los

[pagina 108]
[p. 108]

Nooit kon Robert zich naderhand met eenige juistheid herinneren hoelang die schrikkelijke scène wel duurde, en hoe of er een eind aan kwam. Het bleef steeds door zijn geest dwarrelen als de vizioenen eener nachtmerrie, als pijl-snelle tafereelen van helsche barbaarschheid, midden in een loeienden orkaan van oorverscheurend schreeuwen, huilen, knallen, ploffen. Elk oogenblik, zwaar getroffen door knots- of steenslagen, voelde hij versch, lauw bloed over zijn handen, over zijn voorhoofd, in zijn oogen, in zijn mond vloeien; elk oogenblik, zelf slaande uit al zijn macht, met een uit den wagen losgerukte ijzeren roede die droop van 't bloed, slaakte hij schorre, rauwe klanken van woede en uiterste zelfverdediging. En voortdurend ook flitste 't gevecht der anderen als in roode weerlichten van wreedheid en vernieling voor hem op. Hij zag een man, vlak naast hem, met een afschuwelijke gezichtsvertrekking van walg en razernij, een bloedende lap vleesch, een stuk afgebeten oor, wegspuwen. Hij zag er een ander, een dikken rosharige, met een blauwen kiel aan, onder een revolverschot, dat hem vlak in 't gezicht scheen te treffen, eensklaps zijn mond wijd openen, als slikte hij den kogel in, en daarop plotseling ten gronde achterover storten, de wangen paarsch, de vuisten krampachtig gesloten. Hij zag er een derde, een die een zwart jasje droeg met wegwaaiende slippen, als een bal in de hoogte over de borstwering der brug gegooid, en 't oogenblik daarna ondanks en door 't verschrikkelijk lawaai van kreten en revolverschoten heen, hoorde hij hem in het opspattend water van 't kanaal neerploffen.

En plotseling was er een dreunend gekraak, terwijl de wagens (niemand begreep hoe) met een schom-

[pagina 109]
[p. 109]

melenden schok eensklaps uit de klem geraakt, in donderend galop over de daverende brug wegholden. Het razend geschreeuw hield plotseling op, de wagens stormden door een korte straat, kwamen in 't open veld, holden door tot aan een dennenbosch, waar de weg door kruiste. Daar hielden zij stil, en als gekken sprongen allen naar beneden.

Er waren geen dooden onder de slachtoffers, maar ook haast geen enkel die niet min of meer gewond was. Enkelen, die het vrij ernstig waren, liepen krampachtig-jammerend tusschen de sparren in elkaar gekrompen. En, wat hen allen deed ijzen was te constateeren dat er nu verschillende hunner, waaronder een der vrouwen, ontbraken. Wat was er van geworden? Waren ze gevlucht of doodgeslagen? Kappuijns, huilend van smart en woede, gekwetst aan 't hoofd en aan den linkerschouder, wilde met geweld terug om te weten wat er van was, en desnoods de kameraden te verlossen. Maar Desgenêts, verwilderd van schrik, den baard gedeeltelijk uitgerukt en de kleederen aan flarden, zette 't op een vluchten. Robert en Chattel, ofschoon zelven gewond en met moeite in staat om te loopen, hadden met hem te vechten om hem bij te houden. Niemand, trouwens, wilde naar het akelig dorp terug. Al wie zich nog voort kon sleepen ging bevend zijn wonden in de naaste sloot wasschen. Gelukkig was er een leerling-apotheker onder de manifestanten. Die wist min of meer de ergste kwetsuren te verbinden, en langzaam reed de lamentabele stoet met een grooten omweg naar de stad terug.

De avond was gevallen toen zij weer voor het

[pagina 110]
[p. 110]

gebouw der meeting stilhielden. Het akelig avontuur was er reeds bekend, en midden een angstig-opgewonden groep stonden dokters wachtend vóór den ingang, bereid de gekwetsten hun hulp te verleenen. Enkele zwaar-gewonden werden naar binnen gedragen. Huilend snelden mannen, vrouwen, kinderen dezen te gemoet, die zij haast niet meer levend hoopten weer te zien.

Angstig vroeg Kappuijns naar de ontbrekenden. Allen waren terug, behalve twee: de man, een kleermaker, - die, door zijn onzinnig willen-dansen met de boeren-meid, de grootste schuld had aan het akelig gebeurde, en de vrouw waarvan men, tijdens het oponthoud in 't dennenboschje, de verdwijning had geconstateerd. Een der manifestanten beweerde dat zij met geweld door drie boeren uit den wagen was gerukt en met hen meegesleurd.

Eerst den volgenden ochtend werd het schrikkelijk lot van die beiden bekend. De man was dezelfde dien Robert over de borstwering der brug had zien gooien en in 't kanaal had hooren neerploffen. Hij was verdronken. De vrouw, laat in den nacht zieltogend in een bosch gevonden, was er ter dood verkracht geweest door heele benden boeren-boeven na elkaar.

Nooit kon men met eenige nauwkeurigheid te weten krijgen hoeveel en welke slachtoffers het gevecht onder de boeren zelven had gemaakt. Meer dan een moest zwaar gewond zijn geweest door de revolvers waarmee enkele manifestanten zich uit voorzorg gewapend hadden; maar uit vrees voor wettelijke vervolgingen hielden zij zich schuil, en er was weinig kans dat zij ter plaats door iemand verklikt zouden worden. Trouwens de kasteelheer, burgemeester van 't dorp en geheime opstoker van 't gebeurde, deed

[pagina 111]
[p. 111]

al zijn best om 't zaakje in den doofpot te stoppen, daarin geholpen door invloedrijke politieke personages, die niets beters verlangden. Het rechterlijk onderzoek, in name der publieke opinie dringend door de anti-regeeringsgezinde couranten geëischt, bracht in 't geheel niets geen licht aan den dag. Het bleek even onmogelijk de verkrachters der vrouw als de moordenaars van den in 't kanaal gegooiden kleermaker te ontdekken.

Na een paar weken was de nare gebeurtenis al nietveel anders dan een bijna vergeten incident van den kiesstrijd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken