Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 1 (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 1
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.46 MB)

Scans (429.77 MB)

ebook (3.96 MB)

XML (2.40 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 1

(1974)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 798]
[p. 798]

VI

Deze lieten weldra van zich horen. Nauwelijks was de week ten einde, toen al de bewoners van het eenzaam gehucht reeds wisten, dat Pol Moeykens met Rosa Meganck verkeerde, en dat de ouders van het meisje er zeer mee in hun schik waren.

Dat was dan ook geen wonder. Men wist nu eindelijk met zekerheid dat de nieuwe boer, met zijn talrijk gezin, lang niet rijk was, terwijl Pol integendeel een vrij aardig aandeeltje had in de gemeenschap van de broeders Foncke. Voor 't meisje en haar ouders was 't een schitterende partij; maar, wat zouden de broeders Foncke er wel van zeggen?

Dáár was inderdaad, voor Pier-Cies en Domien, het onverwacht nieuws als een donderslag uitgebarsten. Dat Pol met het meisje verkeerde kon hun in 't minst niet schelen; maar, evenals Jan, waren zij een en al ontzetting, met het oog op de, voor de gemeenschap zo lamentabele, financiële gevolgen van zulk een huwelijk. De oude Pier-Cies, gestoord in zijn antieke levensopvatting, die hem alle verandering of nieuwigheid als een ramp deed beschouwen, maar te goedig van aard en te zwak van karakter om zich met boze wilskracht tegen iets te verzetten, lag er drie dagen ziek te bed van, klagend en zuchtend dat het de ondergang van hen allen was; maar Domien, die geen gedweeheid kende noch reden verstond, werd er als razend onder. Wit van woede, de vleugels van zijn haviksneus koortsachtig trillend en de ogen vlammend, barstte hij, bij het vernemen van de akelige tijding, eensklaps in een zó heftige aanval van woede los, dat het terstond als een oproer werd in het doorgaans zo vreedzaam huis van de oude jonkmans. Hij wilde vechten; hij schopte vloekend de paptafel om en zwaaide zijn stoel in de hoogte, als om er Pol de schedel mee in te slaan. Wat!

[pagina 799]
[p. 799]

trouwen! Wat! het geld dat zij met hun levenslang sjouwen en beulen vergaard hadden, aan vreemdelingen weggeven! Nondedzju! Dat zou hij willen zien! Vóór dát ooit gebeurde zou hij, Domien, eerst dood zijn, nondedzju! Heel zijn monsterlijk lichaam schudde en beefde van verontwaardiging, en plotseling gooide hij de stoel met zulk een woeste heftigheid tegen de muur, dat hij aan stukken vloog. Pier-Cies slaakte een smekende rampkreet, en Jan, die zich eerst onverschillig gehouden had, trad ruw-gezagvoerend in 't midden, terwijl de razende dwerg, even verbluft door zijn eigen geweld, vloekend de voordeur opende en in de nacht verdween. Hij bleef vijf dagen weg, plotseling aangetast door een van zijn periodieke uitspattingsaanvallen, stomdronken in 't dorp van de ene kroeg naar de andere struikelend, achtervolgd door hele benden jouwende straatjongens, die hem met modder en vuil gooiden, in zulk een ontzettend schandaal van orgie, dat hij per slot van rekening door de dorpsveldwachter, die een proces-verbaal van rustverstoring tegen hem had opgemaakt, naar huis werd gebracht.

En Jan, met welke lede ogen hij ook vele dingen zag gebeuren, hield zich voortdurend stil, in schijn doodkalm en onverschillig onder de gebeurtenis. Hij gaf noch raad, noch hulp, vroeg niets en zei niets, halsstarrig in gedachten en sensaties die hij niet uitdrukte, teruggetrokken. Zodra Pier-Cies over de zaak begon te praten, gaf hij een scheef antwoord, of zocht hij een uitvluchtsel, om aan 't gesprek een andere wending te geven; maar zijn ongewone gejaagdheid, zijn onbekwaamheid om nog een tijd achtereen aan enig vast werk te blijven, verrieden genoeg de onheilspellend abnormale toestand, waarin hij verkeerde.

Nog steeds wist hij niet wat te doen of te wensen. Hij dwaalde doelloos op het land en in de stallen, het hoofd gebogen, de wenkbrauwen laag, tobbend en peinzend, als zoekend naar iets, dat hij maar niet kon vinden. Plet was voortdurend in hem de afmattende strijd tussen zijn egoïstisch verlangen Marie weer rustig alleen te bezitten, en de razende behoefte het nieuw geluk van zijn aartsvijand te storen. Er was iets onmachtigs in hem, een fatale, folterende lamheid van de wil, die hem het nemen van een vast besluit

[pagina 800]
[p. 800]

onmogelijk maakte. 't Was of er een kwellend geheim om hem zweefde, of hij instinctmatig de komst verwachtte van een naderende gebeurtenis, de plotselinge openbaring van een geheim, dat hem dan duidelijk zou te kennen geven welke gedragslijn hij te volgen had.

En, in die drukkende onzekerheid, voelde hij nu slechts één heldere, doch machtige impulsie; slechts één halsstarrige, nooit genoeg voldane behoefte: het innig waarnemen van 't wezen en leven van die Rosa, de onwillekeurige oorzaak van zoveel opschudding en stoornis.

Loerend als een boosdoener, in de grijze winterschemering ergens verscholen achter een struik of een haag, vanwaar hij 't woonhuis en het erf van de grote hoeve kon ontwaren, zag hij haar bedrijvig met haar zusters in en uit de stallen lopen, blozend, lachend, zingend, zó flink en zó moedig aan 't werk, dat het de indruk maakte of ze 't alleen tot haar genoegen verrichtte. Wat zag z'er fris en aardig uit! Wat was ze knap van uiterlijk, zó rond en poezelig, noch groot noch klein, noch mager noch dik, zo heel en al volmaakt van lichaamsbouw! Wat moest het heerlijk zijn zulk een meid tot vrouw te hebben! Eens, terwijl ze met opgestroopte mouwen uit het donker deurgat van een stal kwam, zag hij haar mooie blote armen, verblindend wit, zo wit als de schuimende melk, die zij in haar emmers droeg. Hij kreeg er een emotie en een kleur van; hij dacht dat ze zeker heel en al zó was: wit en mals als melk, en hij ging heen, het hoofd gebogen en de wenkbrauwen gefronst, met vóór zijn geest de visie van die jonge, mooie, witte vrouw in de armen van zijn gehate neef.

Het werd hem een obsessie, een kwelling, die hem overal en onophoudend achtervolgde. Zelfs wanneer hij haar niet zag, kwam haar beeld, in bijna handtastelijke bekoorlijkheid, voor hem oprijzen; en 's nachts sprak hij nu fluisterend met Marie over haar, in een behoefte aan hulp en raad, vragend aan de oude meid, wat zij over die ganse geschiedenis dacht, wat zij in zijn plaats zou gedaan hebben, en of zij ook geloofde, dat het nog 't beste was de zaken maar hun gang te laten gaan.

Maar 't kon haar niet schelen, antwoordde de meid telkens

[pagina 801]
[p. 801]

nors, en daar hij nu ook - sinds Pol al zijn beschikbare uren bij boer Meganck doorbracht - over haar geen jaloerse waakzaamheid meer behoefde uit te oefenen, liep hij heel en al in de war, nog ellendiger nu, in zijn betrekkelijke vrede, dan wanneer hij dag en nacht, sidderend van haat en wraaklust, vorste en bespiedde.

En 't allerergste nog was, dat, door de macht zelf van de omstandigheden, een nauwere kennismaking tussen de familie van de nieuwe boer en de drie oude jonkmans, om zo te zeggen onvermijdelijk geworden was. Boer Meganck, namelijk, deed nu bijna het onmogelijke om de broeders Foncke tot zich te trekken. Voortdurend zag men hem in de landweg of in de velden, rondom de kleine hoeve lopen, in schijn de toestand van zijn akkers in ogenschouw nemend, of het werk van zijn knechts en zonen gadeslaande, maar inderdaad op de loer om iemand van het ouderwets gezin te zien en er een gesprek mee aan te knopen. Zulks werd aldra zo duidelijk, dat de Fonckes, die niets zo sterk vreesden als die nadere kennismaking, zich niet meer durfden buiten wagen, zonder eerst de zekerheid te hebben, dat de sluwe boer in de nabijheid niet te zien was. Deze was echter geen man om lang zijn tijd in nutteloos trachten te verknoeien, en, toen hij gewaar werd dat het met list niet zou baten, veranderde hij ineens van tactiek en nam hij het moedig besluit, zelf bij de drie oude, mensenschuwe jonkmans aan te gaan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken