Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.83 MB)

Scans (47.07 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (2.08 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 182]
[p. 182]

XX

De vijftiende augustus, op de dag van Onzelievevrouw, werd Rozekes tweede kind geboren: een meisje. Hoe wonderbaar: het was dan toch precies uitgekomen zoals Alfons het in zijn koorts gedroomd had; en 't kind werd ook onder de naam van Marie gedoopt, ter ere van de Lievevrouw en ook omdat Alfons het in zijn ijlen zo genoemd had.

Moeder Van Dalen en La, die meetje zou zijn, verbleven op het hoevetje de laatste dagen vóór haar bevalling, en ook Rozekes vader en haar broeders kwamen, en weldra verscheen ook de jonge barones, met mooie geschenken voor de moeder en het kind. Rozeke had de laatste tijd haar lieve jonkvrouw, zoals zij haar nog altijd noemde, maar zelden meer gezien; ook zij verwachtte haar eersteling tegen de winter en samen hielden zij nu lange en vertrouwelijke moederpraatjes. De maatschappelijke kloof was even door overeenkomst van zorgen, liefde en gevaren tussen hen gedempt, zij waren niets meer dan twee liefhebbende vrouwen en vertederde moeders, de ene reeds ervaren en de andere nog vol van 't onbekende, maar met gelijkkloppende harten alle twee. De jonge barones leefde nog steeds in de verrukking van haar zalig, onverdeeld geluk; en ook Rozeke zag nu meer en meer een blijde toekomst tegemoet, want Alfons werd met de dag sterker en zijn gezondheid beter. Hij hoestte bijna niet meer en kon reeds, zonder zich te vermoeien, halve dagen op de akker blijven.

De jonge barones vertelde van haar man. Hij was op 't ogenblik in Frankrijk, met zijn automobiel, naar de grote wedrennen. Niet dat hij zelf daar nog aan meedeed; 't was veel te gevaarlijk en hij had haar en ook haar ouders moeten beloven nooit in snelheidsritten meer mee te rennen; maar hij stelde er nog steeds zoveel belang in en dat genoegen

[pagina 183]
[p. 183]

gunde zij hem gaarne. En zij vertelde ook aan Rozeke dat zij nu een heel mooi huis hadden in Brussel, vlak naast het huis van haar vader, waar zij 's winters zouden wonen en waar ook hun eerste kindje zou geboren worden. Rozeke moest er haar later eens met Alfons komen opzoeken, als zij haar kindje had.

Rozekes moeder, die 't gesprek bijwoonde en de uitnodiging hoorde, kwam, op enigszins misnoegde toon, met een bezwaar in 't midden:

- 'n Vroag gij heur moar nie te vele, mevreiwe. Nen boer en 'n boerinne moên op ulder hof blijven; anders spelen knechten en meissens den boas!

Zij doelde op Smul, wiens misplaatst bazig optreden haar reeds vanaf het eerste ogenblik geërgerd had. Maar Rozeke, die de toespeling dadelijk vatte, meende zich te moeten verontschuldigen:

Wa moeste we doen, moeder; we zaten doar alle twieë lijk lam? We mochten nog heul blije zijn da w' hem hân.

Tuttuttut! Al wa konten! riep moeder met boerse ruwheid, zonder zich aan de voorname tegenwoordigheid te storen! - Nen boas es nen boas en ne knecht moe ne knecht blijven, of anders 'n deugt het niet. Mijne man hè euk dikkels ziek geweest en ik hè zeven kinders g'had: moar ne knecht of 'n meissen 'n hân verdeke! nie moeten proberen van in ònz' ploatse boas of bezinne te spelen! Ze zoên rap op stroate gevlogen hên! Voader gijnk wirken zeu lank of dat hij op zijn bienen kon stoan en den uchtijnk dat-e gij geboren zijt hé 'k nog onz' koe gemolken. Tuttuttut! Al wa konten, zeg ik.

Ha joa moar, moeder, wie zoe 't anders gedoan hen? Ge 'n hadt gulder giene knecht of gien meissen, weerlegde Rozeke.

De jonge barones, die van de ganse toedracht niets begreep, zette verwonderde ogen op.

- Waarvan is er kwestie? vroeg zij eindelijk.

Moeder en Rozeke vertelden 't haar om de beurt, ieder op haar manier, Rozeke even boos omdat moeder zo beslist sprak over iets waar zij eigenlijk veel te weinig van af wist. De barones keek Rozeke met ernstige, bijna afkeurende

[pagina 184]
[p. 184]

ogen aan.

- O, Rozeke, ge zult toch nooit...

Zij kon haar zin niet voltooien, zó hartstochtelijk viel Rozeke haar in de rede:

- Ha moar mevreiwe toch! Wa peist-e gij toch wel van mij?

Zij was niet in staat haar ontroering te beheersen, zij barstte plotseling in overstelpende tranen uit, zwak nog na haar laatste kinderbed, en verweet scherp haar moeder dat zij haar een onverdiende, slechte naam gaf.

De jonge barones legde zacht haar hand op Rozekes schouder en bracht haar zoet sussend tot bedaren. Wel neen, wel neen, niemand had iets verkeerds bedoeld, zij had alleen maar willen waarschuwen. Zij waren gelukkig alle twee en moesten hun geluk steeds waardig blijven.

Nog even snikte Rozeke, met droog-hikkende stem:

- Onze lieven Hiere weet da 'k moar iene weins op de weireld 'n hè: da Alfons were stirk en gezond genoeg zoe meuge worden om den anderen te keune missen. Ik 'n hè hem nie gevroagd; ík... zoe hem veel liever... noeit op ons hof genomen hên... 't Es Alfons zelve die 't gewild hèt. Hij... hij... hij hè mij gedwongen hem te nemen...

Zij droogde haar laatste tranen af en alle drie zwegen. Alfons kwam daar, over de zonneglinsterende boomgaard, glimlachend, met zijn spade op de schouder. Hij was nog wel zeer mager, met ingezakte borst en hoge schouders, maar zijn gelaatskleur was gezonder en de uitdrukking van zijn zacht-donkere ogen opgeruimd en levendig.

- Hoe vindt g' onz' jonge dochter, mevreiwe? vroeg hij aan de jonge barones; en toen zij hem vriendelijk had gelukgewenst met het kind keek hij even, als onthutst, naar haar eigen zwaargeworden figuur en ging bedeesd en gegeneerd-stilzwijgend zitten.

Daarbuiten op de boomgaard, galmde plotseling luid zweep-geklap en klonk de ruwe stem van Smul, die een bevel schreeuwde. Zij keken door het raampje en zagen hem met een hoge vracht goudgeel koren opgereden komen. Met gestrekte spieren trok de zware, bruine merrie, al haar krachten inspannend om de wagen door de mulle grond tot vóór

[pagina 185]
[p. 185]

de schuur te halen. Rukkend en schreeuwend hing Smul aan de leidsels en Vaprijsken hield, duwend met een lange vork, de ietwat scheef geschokte lading in het evenwicht.

Moeder Van Dalen, de wenkbrauwen gefronst, bromde, met van moeilijk ingehouden toorn bevende stem:

- Es da nou 'n vrecht veur 'n bieste die veulen ìn hêt! 'k En weet toch nie wat da ge peist, Fons, da g'hem da nie verbiedt!

Alfons schudde zijn hoofd en antwoordde:

- 't Es wa vele; moar 't en es gelukkig moar veur 'n klein eindsjen en hij doet 't toch om wel te doen. Hij es schouw veur onweer en hij hoast hem binnen mee 't loaste van den oest.

Moeder zei niets meer en ging hoofdschuddend weg. Rozeke zat starend, met tedere ogen, te kijken naar haar jongste kind in 't wiegje en de barones gaf een tikje met de punt van haar schoen aan Gessler, die vóór haar, voeten lag, en stond op. Zij duwde met haar zachte vingeren twee kleine kuiltjes in de mollige wangen van het slapend wichtje, glimlachte het teder toe en keerde zich zuchtend, met liefdetranen in de ogen om.

- Tegen wannier verwacht ge 't ouwe, mevreiwe? durfde Rozeke haar fluisterend op de drempel vragen.

- Ik denk einde december, antwoordde stil de barones, zacht kleurend.

- En wa moet 't zijn? glimlachte Rozeken, - 'n jongentsjen of 'n meisken?

Al wat de lieve Heer verleent zal welkom zijn, Rozeke, maar wij hopen een jongen.

'k Zal d'r veure lezen, mevreiwe, beloofde Rozeke met ontroerde vroomheid.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken