Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.83 MB)

Scans (47.07 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (2.08 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 186]
[p. 186]

XXI

Alweer werden de dagen korter en de bladeren begonnen bruin en geel en rood te kleuren op de kruinen van de bomen; alweer zaten de donkere zwaluwtjes met witte borstjes stil kwetterend als kleine lijkbidders in lange, onbeweeglijke rijen op de kroonlijst van het huis en van de stallen, geduldig wachtend op 't mysterieuze sein van verre aftocht naar het zuiden; alweer kwamen de trage, logge, zwarte benden raven, droef krassend in de kil-grijze, mistige lucht, over de naakte akkers zwerven. De winter naderde, als een té wel bekende oude gast, met triestig gezicht en zwartgallig gemoed. De zonnige vreugde stierf in grijze droefheid om hem heen, en 't was of hij de mensen vóór zich wegjoeg: zij vluchtten met opgetrokken schouders in hun donkere huisjes en kropen er rillend om het knappend, rood-opflakkerend haardvuur. Alfons was een van de eersten, die voor de oude barre grijsaard huiverend in de hoek kroop. Het was of al 't herleven van de lange, schone, warme zomer allengs in hem uitdoofde en wegstierf en of hij langzaam aan verstijven zou, rillend met angstige ogen en hoogopgetrok-ken knieën bij de haard.

Hij wist niet wat hij had, hij klaagde niet en leed niet, maar weer was hij aan 't hoesten en aan 't kuchen; en alleen 't gezicht van de grijze, stille, kille lucht daarbuiten boezemde hem een soort van angst en afkeer in, alsof daar ergens een gevaarlijke, verscholen vijand zat, die op hem loerde. Zijn grote donkere ogen staarden soms als in verwildering door de kleine, grijsgroenachtige ruitjes, zijn wangen werden opnieuw bleek en ingevallen, zijn magere handen schenen zich uit te lengen en als 't ware doorschijnend te worden, licht bevend uitgestrekt als ze daar lagen op zijn magere, knokkelige knieën. Zelden had hij eetlust, en ganse dagen,

[pagina 187]
[p. 187]

zonder iets uit te voeren, voelde hij zich zwak en moe als na langdurige, afmattende arbeid. - Toen zat hij stil te hijgen en in dat hijgen hoorde men voortdurend iets hees en fijn piepen, alsof er in zijn binnenste een klein, benauwd beestje gevangen zat, dat vruchteloze pogingen aanwendde om te ontsnappen.

En weer ook leefde Rozeke in kommer en in angst. Zij voelde aanhoudend de zwevende dreiging van een ramp, die plotseling zou kunnen uitbarsten. - Loat ons liever den dokteur nog ne kier hoalen, smeekte zij telkens, om tenminste uit haar kwellende onzekerheid te geraken; maar hij wilde niet, er scheelde hem immers niets, hij had geen enkele onvoorzichtigheid begaan, geen kou gevat, niets; hij hoestte alleen maar wat en 't was de winter die in hem zat; niets anders dan de winter en met de eerste schone dagen zou hij, als de vogels en de bloemen, weer naar buiten komen.

Maar zij lagen nog zo ver in het verschiet, de eerste schone dagen; en 't waren vooreerst koude ijsbloemen, die op de vensterramen bloeiden en 't waren dikke, witte sneeuwka-pellen, die in de bladerloze boomgaard fladderden. De barre, grijze winterman was overal, en in alle stille boerderijen van het alom besneeuwde land hield hij de huiverige mensen van de verdere wereld afgezonderd. De mensen leefden in het huiselijk familiegroepje hun beperkt bestaan; en lief en leed van meesters en dienstboden bleef in de lange wintereen-zaamheid binnen de nauwe, warme muren opgesloten.

Enkele dagen vóór nieuwjaar ontving Rozeke met de post een mooi gedrukt kaartje in een fijne enveloppe. De jonge barones had een zoontje; dat was een zegen. Rozeke verblijdde er zich in als in eigen geluk, als in een straal van hoop en verlichting over haar eigen kwellend leed van 't ogenblik.

Maar helaas!... Hààr zou de sombere winterman nog wreed beproeven.

Op een ochtend bleef Alfons langer dan gewoonlijk te bed liggen. Hij was nooit vroeg de laatste weken; vooral gedurende de eerste uren van de dag voelde hij zich zo moe en afgemat en hoestte, tijden lang. Maar 't werd acht uur, halfnegen, en Rozeke had in de keuken 't lampje uitgeblazen en

[pagina 188]
[p. 188]

zag, onder het aankleden van Hilairken en 't verzorgen van Marietje, de late ochtend triestig grauwen op de boomgaard, waar het Geluw Meuleken met twee volle emmers uit de stal kwam, en nog steeds was hij niet op en hoorde zij hem niet bewegen. Zijn koffie stond reeds klaar en hij zou koud en bitter worden; en de dungesneden tarweboterhammetjes zouden liggen uit te drogen op het bord. Zij liet haar kinderen even in de steek en ging eens op het stenen trapje van de voutekamer luisteren:

- Alfons! riep ze, - 't es al over half negen en ouë kàffee zal slecht worden. Zoe-je nie opstoan?

Een dof en zwak gekreun klonk haar uit het halfdonker kamertje als antwoord tegen. Zij schrikte hevig, holde de drie stenen treden van de voute op, en stond vóór 't lage bed:

- Scheelt er iets, Alfons? Zij-je nie wel?

Eensklaps, in het schemerduister, zag zij iets zwarts, een brede donkere vlek, vlak naast zijn hoofd op 't grijze kussen. Instinctmatig stak zij er de hand naar uit, voelde iets akelig lauw-kleverigs, begreep als door een gruwelintuïtie, wat het was. Zij vloog naar 't raampje, rukte 't blind weg, ontwaarde een donkerrode kleur aan haar vingertoppen, keek schokkend om en zag hem liggen in zijn bloed op 't kussen, 't gezicht wasgeel, de oogleden dicht, leiblauw als van een dode. Zij vloog de trappen af, huilde, schreeuwde om hulp, schreeuwend het woord, het gruwelijk schorre woord: ‘bloed! bloed! bloed!’ schreeuwend met uitgepuilde ogen, hollend heen en weer als een krankzinnige, tot zij op het Geluw Meuleken en op Vaprijsken stootte en duizelend voor hun voeten in elkaar stortte.

Alfons had bloed opgegeven! - Toen de dokter, in allerhaast door Smul te paard gehaald, op het hoevetje aankwam, was de zieke weer wat bijgekomen en lag kalm, bleek en roerloos als een lijk, op het bebloede hoofdkussen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken