Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.83 MB)

Scans (47.07 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (2.08 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 289]
[p. 289]

XLVI

In dat zelfde kerkje, waar Rozeke eenmaal, met tranen van zalige ontroering, haar schitterende huwelijksplechtigheid zag, woonde zij nu haar plechtige begrafenis bij. - Daar lag ze, als van marmer, onbeweeglijk in haar kist, wit als het doodskleed dat haar bedekte, de ogen toe en de handen gevouwen, met haar schone donkere haren in twee zware vlechten op haar schouders. Daar lag ze, op dezelfde plaats, waar zij, jaren geleden, in maagdelijke blankheid, stralend van schoonheid, van gezondheid en geluk aan de zijde had gestaan van hem die haar eeuwige trouw en liefde gezworen maar haar zo schandelijk bedrogen en gemarteld had; en dezelfde priesters die destijds lofzangen van geluk en vrede aanhieven, zongen nu de plechtige treurzangen van het eeuwig afscheid over haar koud en roerloos lichaam.

En Rozeke, verscholen in een hoekje van de kerk, achter de talrijke, donkere rouw-menigte van verwanten, vrienden en kennissen, weende, weende... 't Was of haar ganse wezen weg zou smelten in haar tranen, 't was of ze 't laatste van al haar levensvreugd in 't graf zag dragen; er was niets meer, geen licht, geen hoop, geen toekomst; alles, álles leek nu dood en in de koude aarde voor altijd begraven; en snikkend strompelde zij, na de begrafenis, in de doodtriestige schemering, gebogen en geknakt als een oud, versleten vrouwtje, langs de eenzame wegen huiswaarts.

 

Daar zat hij, de man, de vijand, de oorzaak van háár levensleed en ondergang, zoals die andere man, op zijn manier, de oorzaak was geweest van al het lijden en de dood van haar vriendin. En een onuitsprekelijke haat en walg kwam in haar op voor dat akelig, bruut gezicht; zij keerde de ogen van hem af en zij had alle moeite om hem niet, trillend van

[pagina 290]
[p. 290]

toorn en verachting, de wrede woorden naar het hoofd te slingeren, die haar bijna onweerstaanbaar op de lippen kwamen: - Waarom ligt gij, schurk, nu niet in 't graf in plaats van haar!

Maar treiterend grinnikend, met een borrel in zijn hoek gezeten, staarde hij haar aan; en plotseling hoorde ze zijn stem, zijn ruwe, nijdige vijandstem, die schimpend vroeg:

- Hawèl, hoe es 't gegoan? Hèn z' heur in de put gekregen? Zit ze 'r in, joa? En komt ze 'r nie mier uit?

Zij keek hem even aan, koel en strak, met hooghartig misprijzen. Zij was niet bang meer voor hem; voor niets meer was zij bang. Zwijgend nam zij haar mantel af en ging hem in de kamer weghangen. - Hij dronk ineens zijn borrel leeg en slaakte dof een vloek.

- Hawèl, nondedzju! Zij-je deuf of stom geworden? gilde hij ruw, toen ze na een poos weer in de keuken kwam. - Hè-je nie g'heurd wat da 'k ou gevroagd hè?

- 'k 'n Verstoa ou niet, antwoordde zij koel, kalm, uit de hoogte. En zij ging naar het venster, bij de wieg, waarin haar jongste kind lag.

- Ha! Ge 'n verstoa mij niet! riep hij, eensklaps dreigend, met fonkelende ogen overeind gerezen.

- Hè-je 't geld mee? Verstoa-je dàtte?

Strak keerde zij zich om en keek hem aan. - 't Geld!... wat bedoelde hij? Hoe wist hij? Wie had hem gezegd...?

Hij grijnslachte nijdig: - Haha! ge mient da 'k van niets 'n wete! Ge mient da 'k niet 'n wete da g'in heur testament stoat! Nondedzju, ge zij mis, zille! 't Geld! Hier! Afgeven, zeg ik ou!

Zij schrikte hevig en staarde hem met toenemende angst en ontzetting aan. Hoe wist hij? wie had hem kunnen zeggen...? Maar hij wist het, zoveel was zeker; hij wist het en hij eiste het op. En plotseling woelde en ziedde 't in haar binnenste als in opstand en nam ze 't onverbiddelijk besluit hem nooit iets van het geld te geven, nooit, nooit, wat er ook gebeuren mocht.

- 'k 'n Hè 't niet! riep ze met van haat gloeiende ogen;

- 'k 'n hè 't niet, moar al hâ 'k het, noeit 'n zal ik er ou iets van geven, noeit, noeit, noeit! verstoa-je-datte?

[pagina 291]
[p. 291]

Zij durfde hem eensklaps aan; haar liefde, haar piëteit voor de nagedachtenis van de dierbare overledene gaven haar een kracht waarvan ze zich zelf niet bewust was. Zij stond vlak vóór hem, dicht bij hem, dreigend, de ogen flikkerend, trotserend zijn woedeblikken, zijn paars-zwellend gezicht, zijn krampachtig gesloten vuisten. Er was een ogenblik van doodse, onheilspellende stilte. Zij hoorde duidelijk het trage tikken van de klok en 't vrolijk blaasgepruttel van het kleintje in de wieg. Het werd reeds schemerduister buiten en grote, logge schaduwen kropen in huis onder de donkere zolder-balken.

Eensklaps vloog hij, gedrochtelijk hinkend, naar de voordeur en schoof de grendel ervoor. Toen naar de achterdeur en grendelde die ook. Toen greep hij naar zijn stok.

Met een schorre gil sprong ze opzij en greep instinctmatig een stoel en hield die vóór zich uit. Zou hij weer durven slaan? Zou hij durven, nu haar beschermster dood was?

- Lafoard! gilde zij; - lafoard! past ou op da g' aan mij komt!

Grijnzend kwam hij op haar af.

- We zijn alliene thuis en we 'n moên ons nou nie mier sjeneren, grinnikte hij. En plotseling weer gebiedend, kort en ruw:

- Ala toe,... da geld, hè... afgeven!

- 'k 'n Hè 't niet! En al hâ 'k het ge 'n zoe 't nie krijgen! krijste zij.

De stok siste, in een woeste zwaai; en met een korte knak kwam de slag half tegen haar hoofd, half op de leuning van de stoel terecht.

- Sloeber! kreet ze. - En plotseling stootte ze met al haar kracht de poten van de stoel vooruit, vlak in zijn walgelijk, paarsrood gezwollen gezicht.

Bloedend, brullend van pijn en woede, rukte hij de stoel met zulk een geweld naar zich toe, dat hij ermee achterover neerplofte en zij boven op hem viel. Hij greep haar met zijn beide knuisten om de keel, duwde, trok en wrong tot zij weer onder lag; - en toen liet hij zijn rechterhand los terwijl hij met de linker knelde en worgde, en sloeg en beukte met de gebalde vuist in haar gezicht, zo hard en zo snel als

[pagina 292]
[p. 292]

hij kon.

Zij slaakte korte kreten, als een rauw en hees gebrul, tussen de steeds woester neerbeukende bonzen. 't Was als een telkens afgebroken, schor geblaf, het leek geen menselijk geluid meer; 't was als de noodkreet van een vermoord beest, dat stikt in bloedgebrobbel. Maar plotseling kreeg ze een van zijn vingers tussen haar tanden en beet erop als razend en liet hem niet meer los, terwijl haar rauw, intermitterend gebrul eensklaps veranderde in een aanhoudend hoog gegil, als het oorverscheurend krijsen van een schrille stoomfluit.

Een geweldige bons op de voordeur en als onder het rammeien van een heiblok vloog ze open, en Kamiel en Meleken kwamen binnengestormd. Met één machtige ruk trok de stalknecht Smul van Rozekes lijf, gooide hem als een pak in de hoek bij de haard, sprong op hem toe en hield hem daar onder bedwang, terwijl Meleken haar als zinneloos gillende meesteres optilde en naar het achterhuis droeg.

- Loat mij los, nondedzju! Ze moet deud! Ze moet deud! gilde Smul, bloedend en spuwend, als een gewond beest in de hoek van de haard onder Kamiels forse knelling in elkaar gedrukt.

- Stille, boas, stille, hijgde Kamiel met reusachtige inspanning de woesteling in bedwang houdend.

- Deud, nondedzju! Deud! Deud moe ze! Deud! Deud! schreeuwde Smul, door het aanhoudend hoog gillen van Rozeke in zijn furie nog opgezweept.

Kamiel, niet in staat hem daarbinnen langer te bedwingen, rees plotseling overeind en sleurde met geweld de woestaard naar de deur. Smul klauwde, schopte, beet en stampte; maar telkens werd hij met een schok weer wat verder gerukt en eindelijk was hij buiten en viel er uitgeput en grollend in het gras. Binnen in huis bleef Rozeke aanhoudend als een krankzinnige scherp gillen.

Meleken kwam verwilderd naar buiten gelopen.

- O Kamiel, leupt toch gauw om hulpe! smeekte zij schreiend. - Toe, Kamiel, hoast ou, 't es wried, de bezinne goastirven.

In machteloze wanhoop schudde de knecht het hoofd, Smul steeds met ijzeren greep onder zijn klauwen houdend. Geluk-

[pagina 293]
[p. 293]

kig zag hij juist iemand achter 't hek voorbijstappen en riep hem dringend:

- As 't ou blieft vriend, leupt toch al gauw om den dokteur, de bezinne ligt op stirven!

- Wa ès da? Wa gebeurt er hier? zei de man, verstard kijkend in 't gras op Smul en met schrikogen luisterend naar het onophoudend noodgegil in huis.

- Och leupt toch! Leupt toch! 't Es te wried! smeekte Kamiel zelf huilend.

De man holde weg en plotseling richtte Smul zich in het gras half op. Kamiel sprong toe en drukte hem weer neer. Maar Smul was opeens bijna kalm geworden.

- Loat moar, 't es gedoan, zei hij, zich nijdig loswringend.

- Blijf hier, boas, wa goa-je doen?

- Hoal mij mijn klakke, zei Smul.

Kamiel vloog in huis, nam Smuls pet, die naast de haard lag en rende er weer mee naar buiten.

Smul zette ze op, veegde met zijn mouw het bloed van zijn gezicht en stapte somber, gedrochtelijk hinkend, naar het hek.

- Woar goa-je noartoe, boas! liep Kamiel hem angstig na.

- Noar den duvel? antwoordde Smul met een woedende blik. - En weg ging hij, in de grijze schemering.

Nog steeds, doch doffer nu, lag Rozeke in 't achterhuis te gillen.

Het kleintje, dat eerst een poos hevig geschreid had, lag nu opgewonden, met blinkende oogjes en zwaaiende armpjes, blaaspruttelend in zijn wieg te woelen. De andere kinderen kwamen spelend langs de weg van school terug...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken