Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.83 MB)

Scans (47.07 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (2.08 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 382]
[p. 382]

XI

De vlijmende diepte van de wond zou nooit iemand te weten komen. Meneer Vitàl omsloot zich eensklaps als met een pantser van hardheid en stugheid, dat voortaan alles zou verbergen wat in de geheimenis van zijn wezen omging.

Hij zat alleen in zijn ruime eetkamer. De plaats die hij voor haar, in zijn hersenschimmige illusie, had bestemd, zou nu altijd onbezet blijven; en daar waar zij had moeten zitten, zag hij, ietwat hoger, tegen de muur, het spotgezicht van Nonkelken, dat meewarig-schimpend op hem scheen neer te kijken. Aan het onzinnig waagstuk van zulk een krenkende vernedering zou het oud viveurtje zich zeker nooit blootgesteld hebben. Daarvoor voelde hij te sterk de nodige minachting voor de vrouw. Boerin of barones, 't was hem altijd net eender geweest; de ene kon hem niets meer geven dan de ander; en recht op zijn doel was hij steeds afgegaan, daar waar hij het bereiken kon. ‘L'alcool et Flavie!’ dacht plotseling meneer Vitàl, in sceptische verbittering, door al zijn toorn en teleurstelling heen, dát was Nonkelkens levensleus geweest; en, al had hij zichzelf ook door de drank veel kwaad gedaan, door de vrouw tenminste had hij nooit geleden.

Hij haalde de brief verfomfaaid uit zijn zak, ontkreukelde hem en las hem nog eens over. De toon ervan, dat beslist uit de hoogte afwijzen van het oud baronnetje, zodat er zelfs geen ogenblik kwestie kon zijn geweest van zijn aanzoek in ernstige overweging te nemen; 't bewustzijn van de sociale afstand, die daar plotseling, zo ruw en breed, als van hoog tot laag was afgemeten, hij kon 't niet uitstaan, het deed hem van vernedering en woede knarsetanden, al zijn diep gekrenkte trots en eigenwaarde stoven er onstuimig tegenop, gemengd ook met een ziedende toorn tegen zichzelf, omdat

[pagina 383]
[p. 383]

hij zo onbesuisd en nutteloos die smadelijke teleurstelling was tegemoet gelopen. Wat voor 'n verwaand idee moest zo'n prul-baronnetje met lange naam, onbenullig dorpsburge-meestertje, dan toch wel koesteren van zichzelf, om iemand van zijn stand zo maar te durven behandelen! En wat moest zijzelf, die fameuze jonkvrouw, 'n preuts laatdunkend wezen zijn, om zijn waardige brief door een ander, en dan nog wel op zùlk een manier, te laten beantwoorden! Was dat niet hoogst onkies? Was dat geen lafheid, geen verraad? Of had ze soms iets gehoord van zijn vroegere connectie met Irma? Maar ook dit was geen reden. Wie had er niet eens in zijn leven een verdachte connectie gehad? Ach, zijn brief, zijn mooie, waardige, gevoelvolle brief, waarin hij zichzelf zo onbevangen, zo eerlijk en geheel en al, met volle ziel, voor de eerste maal in zijn leven had gegeven! Hij schudde 't hoofd en schaamde, schaamde zich. Niets had zij ervan gevoeld; niets, niets! Geen trilling, geen schim van emotie, zelfs geen medelijden; niets, niets! En dàt was voor hem de schrijnendste van alle smarten en vernederingen. Zo'n brief toch was een ander antwoord waard. Na zulk een diep trillende ontboezeming van zijn innigste en mooiste gevoelens, had hij ten minste wel recht op een woord van waardering, van achting, van troost.

Hij stond van tafel op, en ging, als iedere ochtend, wandelen in zijn tuin. Gejaagd liep hij er rond, knagend aan zijn kwellende gedachten, meer en meer toornig en verbitterd, naarmate de schrijning van zijn leed, als een traag werkend vergif, tot in de diepste vezels van zijn ziel doordrong. Tweemaal nu, kort op elkaar, was hij door vrouwen bedrogen en teleurgesteld; maar dit zou ook de laatste maal zijn. Onstuimiger ziedde de gekrenkte trots in hem op. Met een breed, afwijzend gebaar schrapte hij de vrouwen uit zijn verder leven. Weer dacht hij aan Nonkelken en aan zijn prak-tisch-sceptische minachting voor alle vrouwen. Zó moest het zijn; dàt was het enige, het ware! De vrouw beschouwd als een noodzakelijk euvel, waar de man, jammer genoeg, behoefte aan had; maar dat hij zich ook voor geld kon kopen, zoals men kleren, eten, drinken koopt: ‘L'alcool et Flavie!’ Niet de moeite waard om er een traan om te stor-

[pagina 384]
[p. 384]

ten. Minachting in plaats van aanbidding, geld voor liefde; nu eens deze en dan weer gene; om de beurt la brune, la blonde et la noire; en na betaling weg, geen verdere plichtplegingen, verantwoordelijkheid of lasten: alles, álles weg en vergeten, in volle, losse onafhankelijkheid van verder leven.

Hij kwam terug aan huis, zag in 't voorbijgaan zijn chauffeurtje de automobiel schoonmaken, besloot opeens de ganse dag weer uit te rijden. Waarheen wist hij niet en 't kon hem ook niet schelen, als hij maar weg was, de vrije ruimte in. Hij zei aan Mietje, die dat steeds heel naar vond, dat hij niet thuis zou dineren, maakte zich klaar en reed spoedig heen. Hij voelde een sterke lust om eens goed uit te spatten; en plotseling een van die dorpsheren ziende, de jonge Taghon, die al van in de vroegte de herbergen aan 't aflopen was, hield hij in en riep hem toe:

- Rijdt-e mee?

- Woar noartoe? vroeg de jonge brouwer, klaar om in 't Huis van Commercie binnen te gaan.

- Woar da ge wilt! Ne kier fijn goan dineren!

Het rood-opgezwollen gezicht van de jeugdige drinkebroer ontlook onder een verraste glimlach.

- Wel 'k hè nogal goeste! zei hij na een korte aarzeling.

- Allo dan, stap moar in.

- Joa moar, 'k 'n ben d'r nie op geklied en thuis moên ze 't toch euk weten!

- Tuttuttut! Kom moar mee lijk of ge zijt en zend iemand noar huis om te zeggen da ge wig zijt.

Taghon vloog 't Huis van Commercie binnen, stuurde een jongetje met de boodschap naar zijn ouders, kwam weer naar buiten en stapte in de wagen.

Snorrend reden zij weg. Meneer Vitàl vroeg zich even af waarom hij juist die jonge drinkebroer meenam. Hij wist het zelf niet en 't kon hem ook niet schelen: de behoefte iemand te hebben, gelijk wie, om mee te fuiven.

- Wilt-e soms ienige kalanten onderwig bezoeken, 't es gelijk woar, we zillen d'r noartoe rijen! zei meneer Vitàl.

De jonge Taghons ogen glinsterden:

- O, joa ik, zille, as 't ou niet te veel moeite 'n es. Pepá zal

[pagina 385]
[p. 385]

kontent zijn.

Zij snorden! Al spoedig kwamen zij op een klein gehucht, waar Taghon van ver een herbergje aanduidde, dat eenzaam bij een trosje hoge bomen met de witte puntgevel naar de weg toe stond. Een mooie oude linde overschaduwde het voorpleintje en boven de portaaldeur hing het uithangbord, met gele letters op een helgroen plankje:

 
In de Groene Linde
 
bij petrus peeters
 
Verkoop men drank

Meneer Vitàl hield zijn wagen stil en zij stapten uit.

- D'r es hier 'n scheun meiske, zille, fluisterde Taghon, terwijl zij, dwars over het pleintje, naar de glazen portaaldeur gingen.

- Es 't woar! zei meneer Vitàl, - we zillen ze trekteren.

Zij traden binnen; en 't eerste wat meneer Vitàl zag, was een werkelijk knap uitziend jong boerinnetje, komend door een binnendeur in 't leeg, ietwat somber en koel gelagkamertje. Zij was flink-middelmatig van gestalte, rond en poezelig zonder dik te zijn en had heel eigenaardige lichtblauwe ogen in een fris-roze gelaat, onder weelderige, licht krullende, donkerbruine haren. Haar boezem was zacht-rond doch niet te zwaar en zij hield zich recht en fiks, ferm op haar stevige benen met fijne enkels en kleine voetjes geplant.

- Ha, dag Eleken, hoe goat 't er mee? vroeg familiaar de jonge Taghon.

- Goed, anwoordde zij: en meteen straalden haar ogen en ontblootten zich haar mooie, schitterend witte tanden onder een beminnelijke glimlach. Toen keek ze naar meneer Vitàl en groette hem, met weer tot ernst geplooid gezicht, een beetje gegeneerd.

- Qu' is ce que vous prenez, mesieu Vitàl? vroeg Taghon, in tamelijk plomp Frans.

- Comme vous voulez,... une petite goutte.

- Wilt-ons elk n'n dreupel geên, Eleken, ves van 't vat? bestelde Taghon.

Het meisje nam een fles en huppelde ermee naar de kelder.

[pagina 386]
[p. 386]

- Hewèl, hoe vindt-e ze? vroeg fluisterend Taghon.

- 'n Scheun meisken, zei meneer Vitàl met overtuiging.

- Heur ouwste zuster, die gestorven es, was nóg scheunder, verzekerde Taghon. En, tot het meisje, die met de halfvolle fles uit de donkere kelder weer te voorschijn kwam:

- Ge lig mee den thuiswacht, geleuf ik, Eleken?

- Thuiswacht en gienen thuiswacht, lachte zij met haar stralende ogen; - voader en moeder zijn noar de lochtijnk.

- Goan vrijen? gekscheerde Taghon.

- Joa, om ulder k'nijnen de kost te zoeken, schertste zij tegen.

Zij schonk de borrels uit en bracht ze op een presenteerblad, eerst bij meneer Vitàl.

- As 't ou blieft, meniere, zei ze, met schielijk weer ernstig gezichtje.

- Neemt-e gij euk nie 'n dreupelken van 't ien of 't ander, mijn zoetekind? verzocht hij vleierig.

Met een stralende glimlach en een kleur die heel haar gelaat als 't ware verlichtte, keek zij hem aan.

- Ba joa ik, meniere, as 't ou b'lieft, 'n dreupelken zoeten, antwoordde zij. Zij ging het bij de schenktafel halen, rode krieksap, en kwam met hem en met Taghon aanklinken:

- Santus, menier, op ou gezondheid. Zet ulder 'n beetsen. Zij namen plaats.

- Kent-e gij dien hiere, Eleken? vroeg Taghon naar meneer Vitàl wijzend.

- Es da meniere nie van 't kastielken? vroeg zij twijfelend.

- Joa 't; hoe vindt 'm?

- O, gien dwoaze loeder, zij je nie beschoamd! riep ze familiaar zich boos gebarend en haar hand uitslaand als om een klap te geven.

Taghon trok het hoofd in zijn schouders, maar hij kreeg tóch een klap en greep meteen haar slaande hand tussen de zijne vast:

- Haha! Nou hè 'k ou! Nou hè 'k ou! En ge'n kom nie los ier da ge mij 'n totse geeft!

- Wel 'k zoe nog liever! gilde ze, half boos, half lachend, zich wringend.

Maar Taghon liet niet los en riep opnieuw:

[pagina 387]
[p. 387]

- Aan mij of aan menier Vitàl! Ge meug kiezen! Moar 't ien of 't ander!

- Ha moar ge zij gij zot, vandoage, geleuf ik! schaterde zij, vruchteloos pogend aan zijn knelling te ontsnappen.

Plotseling stond meneer Vitàl overeind.

- Mijn zoetekind, geef het aan mij, om verlost te worden, glimlachte hij.

- Bravo! juichte Taghon, haar meteen loslatend. Doch schuchter en beschaamd trok ze zich achteruit.

- Oo! Dat 'n es nie scheune! klaagde meneer Vitàl.

- Belofte es schuld! Belofte es schuld! gilde Taghon.

- Mag ik het ou dan geven as-e gij nie'n wilt? fleemde meneer Vitàl van lieverlede door haar frisse bekoring opgewekt en een stapje in haar richting wagend.

- Ha moar meniere toch! schuchterde zij, eensklaps kersrood, met neergeslagen ogen.

't Was als een zoete wraak over zijn bittere vernedering. Hij lei haar een hand om het middel en haalde haar zo naar zich zich toe, eerst zacht; plotseling vurig prangend met zijn beide armen; en zijn lippen vonden haar halfopen mond met frisse tanden, terwijl zijn ogen zich werktuiglijk, als onder neerduwende vingers, in de hartstocht van het zoenen sloten.

- Hola! Hola! Hola! riep Taghon verbaasd.

Meneer Vitàl liet haar los. Hij stond daar even als bedwelmd. Nog nooit had hij zo'n zoen gegeven of ontvangen, zo fris en zo gezond! Dat was de kus van een heerlijk natuurkind, zonder enige gemaaktheid of aanstellerij, zoals hij gans vanzelf, als een rijpe, sappige vrucht, op de lippen van de eerste mensen was geboren. Het deed hem eensklaps pijn door de tegenstelling met zijn knagend leed van 't ogenblik en een bittere plooi kwam om zijn mond. Het meisje merkte het en keek verwonderd en bijna teleurgesteld op. Maar hij bedwong zich. Zij was zo lief en aardig; hij streek de hand over zijn ogen als om er een schim van duizeling te verjagen en glimlachte met een zucht:

- O, wat 'n zoalig totsen! 'k Weinste da ge 't mij weregaf! Zij schaterlachte om zijn grapje, opnieuw geheel tevreden en keek hem met haar glinsterende ogen aan. Die ogen vol bekoring straalden vreemd-verleidend, lichtblauw met bruine

[pagina 388]
[p. 388]

stippeltjes doorspikkeld, als twee vogel-eitjes, onder lange, donkere wimpers en sierlijk gebogen zwarte wenkbrauwen.

- Elle est bien jolie! zei meneer Vitàl in 't Frans tegen Taghon, denkend dat ze 't niet verstond. Maar ze verstond het best, ze was in 't klooster op de Franse school geweest en nog verleidelijker deed ze haar ogen glinsteren. Toen bestelde Taghon twee verse borrels en ook een ‘kriekske’ voor haar en na nog een praatje stonden zij op en stegen weer in hun ‘vuurduvel’, zoals Eleken meneer Vitàls automobiel noemde.

- Wilt-e meerijen? riep Taghon, zich omkerend tot het portaal, waar ze lief glimlachend naar hun aftocht stond te kijken.

Maar reeds had meneer Vitàl in gang gezet en weg waren ze, op zoek naar andere avonturen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken