Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.83 MB)

Scans (47.07 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (2.08 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 444]
[p. 444]

XXIII

Die winter werd hun tweede kind geboren: een jongetje. Dokter Van der Muijt werd er niet voor gehaald. Zij namen een jonge, pas geïnstalleerde dokter uit een naburig dorp. 't Was ook bijna overbodig. Met Eleken ging dat weer zo gemakkelijk of het niets was.

Maar wie zich sinds enige tijd al minder prettig gevoelde, was meneer Vitàl. Zijn eetlust nam af, hij klaagde over hoofdpijn en slapeloosheid en ook over vage pijn in de rug en de lenden; en, hoe weinig hij ook at, toch kreeg hij steeds in zijn maag een zwaar gevoel van óvervolheid, alsof hij zich voortdurend veel te goed deed.

Hij liet het jong doktertje halen.

- O, 't 'n zal niets zijn, meende deze. - 'n Beetse van 'n vuile moage, ne kier firm purgeren en nen dag of viere vasten.

Nu was er niets waar meneer Vitàl een zo bepaalde hekel aan had als aan vasten. Zijn lekkere maaltijden, zijn digestie-borreltjes en zijn sigaartjes vulden de lange dag met afwisselende genoegens en zodra hij dát moest ontberen werd alles vervelend, droef en leeg. Daarbij geloofde hij maar zeer betrekkelijk aan de doelmatigheid van 't vasten. Hij had juist het tegenovergestelde: iets opwekkends, iets prikkelends gewild. Zijn maag was alleen wat lui, meende hij; maar de dokter beval het en hij moest althans proberen om zijn voorschriften te volgen.

Hij zat daar, in zijn chambercloak gewikkeld, als een slachtoffer bij 't vuur; en toen 't diner op tafel kwam, wendde hij zuchtend, met een pijntrek om de mond, het hoofd opzij. - Ha moar 'k zoe toch iets eten, al was 't moar 'n talleurken soep en 'n klein buufstiksken, zei op een klaagtoon, Eleken, die, evenmin als hij, van vasten hield.

[pagina 445]
[p. 445]

- 'k 'n Magge niet, 'k 'n durve niet, den dokteur hé 't verboôn, jammerde hij.

- Hè-je nou nievers gien goeste noar?

- Goest en gien goeste. Had hij mij nie gezeid da 'k vasten moest, 'k zoe toch wel wa geëten hên.

- Wel eet dan; al etende zal de goeste komen, drong zij aan. Maar hij durfde toch niet. Hij stond op, bekeek zich in de spiegel, stak zijn tong uit.

- Mijn tong 'n wor nie scheunder mee niet t' eten, ze wordt hoe langer hoe witter, zuchtte hij.

Zij nam een bord en lei er een stuk vlees met saus en een paar aardappels op.

- Ala toe toe, eet da ne kier scheun op; 't 'n es anders nie as fleiwte, verzekerde zij.

De verzoeking werd folterend, doch hij blééf weerstand bieden.

- Nie, 'k goa nog wachten tot morgen; moar as 't morgen nie beter 'n es begin ik were t' eten.

 

De volgende ochtend zag hij er zeer slecht en bleek uit, en zijn tong was nog dikker dan de vorige avond beslagen. Hij voelde zich heel zwak en alles draaide en schemerde vóór zijn ogen.

Eleken werd angstig.

- Ge mòèt eten! beval ze. - 't Zijn fleiwten, zeg ik ou. Die jongen dokteur 'n kent da niet. 'k Zal ìk ou genezen.

Zij liep naar de keuken en deed Nathalie een flinke biefstuk klaarmaken.

De jonge Taghon, die gehoord had dat meneer Vitàl ziek was, kwam hem al in de vroegte bezoeken.

- Eten! Eten! Eten! zei hij ook, met nog meer nadruk dan Eleken, meneer Vitàls laatste aarzeling overwinnend. - Eten, menier Vitàl, en euk ne firmen dreupel pakken; 't 'n zijn anders nie as fleiwten op de moage.

- Moar 'k hè almets zuk 'n pijn in mijn oarms en mijn bienen en surtout in mijne rugge, klaagde meneer Vitàl.

- Dat 'n es 't spreken nie weird, verzekerde Taghon. - Da komt van ou woater. Hè-je doar nog gien flasselken veuren? Verwonderd keek meneer Vitàl de jeugdige drinkebroer aan.

[pagina 446]
[p. 446]

- 'n Flasselken? Wa veur een flasselken? Om wat te doene?

De jonge Taghon expliceerde 't hem. Meest al die heren, die veel uitgingen, en vooral de brouwers en de stokers, die genoodzaakt waren veel te drinken, kregen op de duur last van hun nieren. De dokters noemden dat albuminurie, of afscheiding van eiwitstof, of uremie, al gekke namen die ze verzonnen om de patiënten bang te maken en ze lang genoeg onder behandeling te kunnen houden, terwijl het zaakje toch zo doodgewoon was en zonder enige moeite door de patiënten zelf kon worden nagegaan. Men ging eenvoudig bij de apotheker om ‘een flasselken van da goed’ waarmee het water onderzocht moest worden. De apotheker gaf je een flesje en een glazen tubetje. Dat tubetje vulde je met je water, je mengde er enkele druppeltjes van 't flesje in en liet het zo staan tot de volgende dag. Dan nam je 't zacht zonder schudden op en op de bodem van het tubetje zag je een grijze, geelachtige stof liggen, als heel fijn zand. Dat was de eiwitstof die zich met het water afscheidde. Lag er slechts een klein beetje in, je zag er niet eens naar om en dronk maar lustig voort je pintjes en je borreltjes. Lag er wat veel, dan dronk je gedurende een dag of acht of tien iets minder, tot het op de bodem van het tubetje weer normaal geworden was. En sterk, zwaar voedsel bleef je aldoor nemen: buufstikken, zwijnskarbonaden, eieren, zoveel als je maar kon. Taghons vader, hijzelf, de ontvanger De Reu, meest al die heren hadden zo een flesje en een tubetje, dat zij af en toe gebruikten, zoals men met een thermometer zijn temperatuur opneemt; en zij bevonden er zich uitstekend bij, 't was als een leidraad in een doolhof, je wist altijd precies waar je heen ging, wat je verdragen kon en niet, wat je doen of laten moest. 't Was of je de dokter bestendig in de la van je nachttafel had zitten. Natuurlijk waren de doktoren daar woedend om. Van der Muijt beweerde zelfs dat het kwakzalverij was, zó gevaarlijk, dat het bij de regering diende aangeklaagd: maar je liet ze maar praten en ging stil je gang, want iedereen begreep heel goed waarom ze daar zo tegen waren. Meneer Vitàl had heus niets anders te doen dan flink en ferm te eten en te drinken, de doktoren aan de deur te

[pagina 447]
[p. 447]

zetten en bij de apotheker om een flesje en een tubetje te gaan.

Mijnheer Vitàl luisterde, twijfelend, vagelijk bang, even geprikkeld zelfs omdat Eleken zich weer in het gesprek kwam mengen en hem ook nog eens háár raad op wou dringen. Zijn blik viel op 't portret van Nonkelken, grimlachend in zijn gouden lijst; en zijn gezicht vertrok tot een grimas van pijn, terwijl hij aarzelend antwoordde:

- Mijn tong es zeu vuil en 't es almets lijk of er ne stok zat in mijn kele. As ik euk moar ‘'t bolleken’ nie 'n krijge, gelijk Nonkelken.

De jonghe Taghon moest hartelijk lachen.

- Haha! Nonkelkens bolleken, dat was er ook 'n goeje! Nonkelken was bijna zeventig toen hij ziek werd en meneer Vitàl was pas in de dertig. Hij had iets in de keel gekregen zoals een ander iets in zijn buik of in zijn rug krijgt. Alleen dìt kon het zijn: Nonkelken wou op 't einde van zijn leven bijna niets meer eten en misschien wel was zijn keelgat toe gegroeid. En dáárom nog eens eten! eten! eten! aldoor maar eten! alle kwalen ver-eten!

Nathalie kwam met de biefstuk en de gebakken aardappels binnen. Het rook heerlijk; je snoof er met wellust de fijne lucht van op.

- Dà zijn de medicijnen die ge neudig hèt, zie! riep Taghon. - Ala toe, zet ou aan toafel en begin moar firm te smullen.

- Joa moar, mijn vuile tonge, aarzelde meneer Vitàl nog even.

- Eet ze scheune! zei Taghon.

Meneer Vitàl zette zich bij en begon te eten. In 't begin ging het wat moeilijk. Zijn tanden waren sleeuw, niet meer gewend aan 't kauwen na twee dagen vasten. Maar langzamerhand kwam hij er weer in en at weldra met smaak. Hij kreeg een lichte kleur, zijn ogen herleefden, een glimlachje kwam op zijn lippen.

- 'k Geleuve woarlijk dat 't mij gien kwoad 'n zal doen, zei hij. En hij stond even op om in de spiegel naar zijn tong te kijken.

- Verdeke! De vuiligheid es hoast wig, glimlachte hij.

[pagina 448]
[p. 448]

- Wa hè 'k ou gezeid! triomfeerde Taghon. - Ala toe, eet moar ziere veurt en pakt 'n goe glas wijn, of 'n firme pinte bier.

- 'k Zoe liever 'n pinte bier hèn, zei meneer Vitàl.

Eleken vloog zelf naar de kelder, om het hem vers te halen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken