Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.83 MB)

Scans (47.07 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (2.08 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 720]
[p. 720]

XXII

- Iefer Constance! Iefer Constance!

Ontdaan, en bleek, en bevend, alsof zij een ongeluk kwam aankondigen, stond Aamlie op de drempel van de woonkamer en riep aldus met doffe stem naar 't Ezelken, die bezig was voor juffer Toria een ei in melk te klutsen.

- Wat es 't? schrikte de oude vrijster op.

- Iefer Constance, 't es menier de páster, die vroagt om iefer Toria te zien!

- Hawél, 't es goed, loat menier de páster binnen komen.

- Joa moar, 't 'n es menier De Stampeloare niet; 't es menier Désiré, ou broere!

Het scheelde weinig of 't glas stortte uit de hand van 't Ezelken.

- Watte! Watte! riep zij schor.

Juffer Toria, hoewel pijnlijk in haar leunstoel half weggedommeld, had alles gehoord.

- Wa zegt-e doar? kreet ze dof, met een tragisch-machteloze poging om overeind te rijzen. - Noeit! noeit! noeit! gilde zij met korte, plotse energie, en zakte uitgeput weer in haar kussens neer.

Het Ezelken was ietwat bijgekomen. Zij zette bevend 't glas met het geklutste ei op een tafeltje neer, kwam bij de oude meid en nam haar fluisterend aan de arm, en in de overspanning zelf van haar angstvolle ontroering vond zij, in een leugen, het voorlopig redmiddel:

- Zegt aan menier de páster dat iefer Toria sloapt en vroagt hem of hij nen andere kier wil komen.

't Ezelken had het, als 't ware instinctief, voelen aankomen...

De bezoeken van meneer De Stampelaere bij juffer Toria hadden dadelijk grote opschudding in 't dorp verwekt. De

[pagina 721]
[p. 721]

mensen staken de hoofden bij elkaar, er werd gespied en gepraat en gefluisterd en allerlei vreemde geruchten werden rondgestrooid. De priester uit 't naburig dorp kwam meestal met de schemering aan, men hoorde van ver zijn logge, breed schrijdende boerenstap - een stap of hij nog achter ploeg en egge liep - men zag zijn kort-gedrongen gestalte langs de huizen scheren, en nauwelijks had hij even aangescheld of de deur ging zachtjes open en hij gleed binnen, terwijl de hier en daar verscholen nieuwsgierigen op hun tenen naar elkander toekwamen en als een stille, gluiperige wacht het huis omringden.

't Ezelken voelde hen als 't ware om de woning heen, zij sloop naar boven en door haar raampje zag zij vagelijk heen en weer geloop daarbuiten en hoorde gemompel van gedempte stemmen in de straat; en eens op een avond, toen meneer De Stampelaere pas enkele minuten binnen was, werd er aan de deur gescheld, en Aamlie, vol wantrouwen opendoende, zag, in de halve duisternis, twee onbekende mannen vóór zich staan. Zij schrok hevig en wilde de deur weer sluiten, maar een van de mannen stak er zijn voet voor, zodat de deur niet dicht meer kon, en zei dat zij ‘kozijns’ waren van juffrouw Schouwbroeck en zeer verlangden om hun zieke nicht eens eventjes te mogen zien.

Aamlie was zó ontdaan, dat zij luid om hulp begon te roepen. Meneer De Stampelaere en 't Ezelken kwamen aangesneld, en dadelijk trad de geestelijke, zonder de minste schroom, gezagvoerend op, en vroeg, de deur wijd openend, aan de onbekenden wat zij verlangden.

Zij herhaalden hun wens, eensklaps bedeesd en schuchter, door het geestelijk kleed geïmponeerd.

- Onmeugelijk, antwoordde meneer De Stampelaere, op een toon die geen tegenspraak duldde. En hij sloeg de deur vóór hun neus dicht.

Op een andere avond [eerst ontgaf ze 't zich, maar kon het ogenblik daarna niet twijfelen] had juffer Constance ook haar broer, tot tweemaal toe, stil vóór het huis heen en weer zien lopen. Wellicht moest hij die kant uit wezen, maar de volgende avond, meende zij ook de koster in de straat gezien te hebben, en de avond daaropvolgend Céline, de verfoeide,

[pagina 722]
[p. 722]

gehate Céline, die duidelijk naar de dichte ramen keek, terwijl zij merkbaar haar gang vertraagde, en toen de avond daarop nóg eens haar broeder, zodat het Ezelken er niet meer aan twijfelde of er was iets heimelijks in werking, dat zich wel spoedig openbaren zou.

Eindelijk had het zich aanmelden van Désiré haar laatste twijfel doen verdwijnen. Blijkbaar rekende hij het tot zijn plicht zijn zieke parochiaan te bezoeken, en hoezeer het Ezelken ook angstigde en griezelde voor dat in 't huis van juffer Toria terug ontmoeten van haar broeder, toch vroeg ze zich in tweestrijd af, of 't werkelijk niet beter en zelfs nodig was, dat hij met de zieke eens sprak.

Daar waren redenen voor.

In slechts enkele weken tijd had meneer De Stampelaere zó zijn invloed over de oude kwezel doen gelden, dat hij om zo te zeggen met haar deed wat hij wilde. Juffer Toria snakte letterlijk naar zijn dagelijkse komst, en, wat het Ezelken, die anders altijd haar oude vriendin gezelschap hield, bevreemdde en zelfs alarmeerde: wanneer meneer De Stampelaere kwam, wenste juffer Toria liefst met hem alleen te zijn.

Wat deden zij daar beiden, in de veilige stilte van de huiskamer, terwijl het Ezelken met Aamlie in de keuken zat te wachten? Soms bleef meneer de pastoor er uren lang en telkens als hij weg was constateerde juffer Constance een ongewone agitatie bij haar zieke.

Zij praatte dan veel en meestal vrij verward, maar aldoor met de hoogste lof over meneer De Stampelaere, een man die zoveel goede werken deed en die zo vurig zorgde dat de aan zijn hoede toevertrouwde zielen rechtstreeks in de hemel kwamen. Wist juffer Constance dat hij op zijn dorp een nonnenklooster wilde stichten, waar de kinderen van welgestelde ouders, die nu naar verre kostscholen gestuurd werden, een verzorgde en godvruchtige opvoeding zouden krijgen? Het sprak vanzelf dat daar veel geld voor nodig was, maar wat een geluk en een glorie, en welke schone, vaste plaats in de hemel, voor hen die dit voortreffelijk werk konden en wilden steunen!

Het Ezelken keurde goed en bewonderde, en toch voelde zij een onoverwinnelijk wantrouwen en een vage angst. Zij be-

[pagina 723]
[p. 723]

greep heel duidelijk dat meneer De Stampelaere reeds op de rijkgevulde beurs van juffer Toria geklopt had, en al twijfelde zij ook geen ogenblik dat het geld werkelijk voor een goed doel bestemd was, toch speet het haar, dat het juist in handen van de vreemde priester moest terecht komen. Waarom wel aan hem en niet aan haar broer Désiré? Waarom dat prachtig klooster op het vreemde dorp en niet in 't dorp van juffer Toria? Ach! 't Was allemaal Désirés eigen schuld en vooral de schuld van die ellendige Céline! En, verder over de zaak doordenkend, voelde 't Ezelken zich voor haar eigen toekomst niet gerustgesteld. Voor 't eerst dacht zij eraan: Wat moest er van haar worden, waar moest ze heen, als juffer Toria stierf? Zou ze wel een onderkomen, een betrekking, hoe ondergeschikt ook, kunnen vinden in dat prachtig klooster, dat zeker grotendeels met 't geld van juffer Toria gebouwd zou worden? Ach! Nog eens en nóg eens; hoe bitter jammer dat zulk een buitenkansje Désiré, en nog wel door zijn eigen schuld, ontsnappen moest!

Ook, nadat haar broer zichzelf, die avond, bij juffer Toria had aangemeld, en onverrichter zake was moeten vertrekken, speet het haar haast, na de eerste ogenblikken van ontsteltenis en angst, en niettegenstaande haar gruwelijke vrees hem daar te ontmoeten, dat zij hem bij de zieke niet had toegelaten. Maar hij zou terugkomen, en, om het terrein enigszins, als 't kon, indirect in zijn voordeel te prepareren, waagde zij 't aan juffer Toria te zeggen:

- 't Es meschien nog spijtig, iefer Toria, dat da kleuster, as ge 'r ou geld aan geeft, op ou eigen dorp nie 'n komt.

De oude, zieke kwezel keek het Ezelken strak-stijf met haar fel gebleven, zwarte, stoute ogen, ondervragend aan, alsof ze raden wou wat achter die woorden kon verscholen zitten. Toen zei ze, boos, kortaf:

- 'n Kleuster op dees dorp, in d' handen van ou broer en mee Céline aan 't heufd!

En zij barstte in een nijdig-honende spotlach uit.

Het Ezelken had tranen in de ogen.

- Ik ben d'r toch euk nog, iefer Toria, ik zal loater toch euk ievers noartoe moeten om mijn breud te verdienen, snikte zij eensklaps, over zichzelf ontroerd.

[pagina 724]
[p. 724]

- Veur ou zal ik zurgen, en veur Aamlie euk, beloofde plechtig, met hol-zware stem, de oude kwezel. Gulder moet hier blijven weunen, as ik deud ben, om mijn biesten op te passen.

Haar stem verkropte, haar gele rimpelhanden beefden, haar mond vertrok in krampachtig gegrijns, en ook zij begon te schreien.

- Berten,... Mirza... kreunde zij, de gecastreerde kater en de hond bij zich roepend.

Het Ezelken was ten diepste aangedaan.

- O, iefer Toria, doar 'n es nog gien kwestie van stirven, ge zil gij genezen en nog lange joaren leven, poogde zij haar vriendin te troosten.

Maar de oude kwezel schudde bitter 't hoofd en zuchtte:

- Nie nie, 'k hè mijnen tijd gedoan; moar mijn biesten, mijn oarme biesten, ge moet ze toch altijd goed blijven oppassen, as ik hier nie mier 'n ben. 'k Zal moaken da ge rijk en onbezurgd keunt leven, moar ziet toch dat er aan Berten en surtout aan Mirza gien ongeluk mier 'n overkomt.

't Ezelken moest haar even de kater op de schoot geven. Zij streelde zijn zwaarvette rug die hij kromde en hij begon te spinnen; en toen kreeg zij ook Mirza in de armen, door wie ze zich liet overlikken, met gebroken stem kreunend:

- O, Mirza, wat hè-je gedoan? Wat hè-je gedoan? Past ou op,... past ou op, da ge noeit in de zonde mier 'n vervalt!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken