Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.83 MB)

Scans (47.07 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (2.08 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 844]
[p. 844]

X

Met Ivo ging het maar zwakjes.

Na enkele dagen bedlegerig te zijn geweest stond hij op en kroop weer in zijn leunstoel naast de haard, waar hij nu nagenoeg de ganse dagen doorbracht.

Hij zat er als verschuwd ineengedoken, strak starend met zijn grote angstogen naar de kleingeruite raampjes, zijn holle stem uitte slechts korte, schaarse klanken, en de geringste afwisseling in de doodse eentonigheid die hem omringde, scheen hem zenuwachtig en gejaagd te maken. Guustje kon niet even onverwacht in- of uitgaan, Péélzie mocht niet een emmer of teil wat hard aanroeren, of dadelijk schrikte hij op, schor vragend wat er toch gebeurde en waarom zij zoveel drukte en lawaai maakten. Hij was wel vast en zeker aan 't verkindsen, hij morste met zijn eten, deed soms onzindelijk en zijn beide handen kon hij nooit gans stil meer houden: zij lagen zo vanzelf aanhoudend in zijn schoot te schudden, en gingen af en toe in grijpend angstgebaar weifelend naar zijn keel, alsof hij daar plotseling iets knellen voelde.

De lange uren van de trage winterdagen gingen zo in suffe doelloosheid over hem heen. Alleen op 't uur van de maaltijden, als zij daar met hun drieën samen zaten, scheen weer iets van bewuster leven in hem te ontwaken. Zijn ogen volgden al de bewegingen van Guustje en Péélzie en 't was of hij dan dingen voelde, die hem diep ontroerden, maar die hij niet kon uitdrukken. Somtijds, wanneer hij tussen hen een blik opving, of een beweging merkte of een gezegde hoorde, maakten zijn trillende handen een heftig-kort gebaar als van afkeuren of verbieden, terwijl zijn lippen vage stotterklanken mummelden. Al zijn laatste geestvermogens waren in die ogenblikken scherp gespitst op het ontdekken en beseffen van iets dat de anderen voor hem verborgen waanden en dat

[pagina 845]
[p. 845]

hij bij intuïtie voelde als de ergste ramp, die hen kon treffen. Af en toe werd het zó pijnlijk helder in hem, dat hij het, tot lange woorden onbekwaam, in korte kreten uitte. - Ge'n meug niet! Ge'n meug niet! riep hij soms gans onverwacht en zonder dat er iets buitengewoons gezegd of gebeurd was; en toen Guustje en Péélzie vol verbazing vroegen wát niet mocht, herhaalde hij bedeesder, als door zijn eigen heftigheid geschrokken, terwijl zijn ogen angstig-droef staarden en zijn keel vol zuchten kropte:

- Ge weet het gulder wel; ge weet het gulder wel!

Kennissen en buren: Leo, Angelus, Dééfiel en Celestien; en zelfs enkele buurvrouwen: Meelnie, Siednie, Emerance en Kathelijntsjen, horend dat hij wel heel ziek was, kwamen hem bezoeken. Ivo had daar al niet veel aan: 't was duidelijk dat zij eerder kwamen uit nieuwsgierigheid dan gedreven door meelijdende belangstelling voor de zieke, doch zij hielpen hem de tijd passeren en één vooral, Leo, de overbuur, wist Ivo toch wel soms te boeien.

Leo was een soort dorpsfilosoof en gehuchts-wijsgeer en hij zei Ivo wel eens dingen die hem vreemd en diep ontroerden. Hij was eigenlijk geen trooster; wel het tegendeel. Hij kritiseerde meestal ongenadig de vroegere levenswijs van de twee oude, vrekkige vrijgezellen en drong er telkens weer op aan, dat zij die totaal zouden veranderen in zover er nog gelegenheid voor was.

- Wat hè-je nou gewonnen mee ou levenslang beulen en wroeten! verweet hij de oude stumperd. - Wa zij-je nou mee al ou geld? En veur wie hè-je 't gespoard en opgepot? Ge'n hèt zelfs gien verre famielde mier!

- Z' hên ons geld gestolen, beefde Ivo. En zijn trillende handen gingen zoekend naar zijn keel, alsof hij daar nog steeds de gruwelgreep van de aanranding voelde.

- Gestolen of nie gestolen, da es nou percies gelijk, weerlegde Leo. - Ge 'n moakte gij doar toch gien gebruik van. En verwijtend voer hij voort:

- Woarom 'n zij-je in ouën tijd nie getreiwd? Woarom 'n hè-je nie geprofeteerd van 't leven?

Hij lachte even, met ondeugend flikkerende ogen en zei:

- Kwestie hèt g' oeit van ou leven 'n vreiwemeins in ou

[pagina 846]
[p. 846]

oarms gepakt?

- Nien ik, nien ik, 'k 'n hè doar noeit op gepeisd, bekende Ivo ernstig, terwijl al de anderen om Leo's grappige uitval schaterden.

Die bezoeken van Leo ontstelden de vrek ten zeerste. Hij vreesde ze en tevens verlangde hij ernaar, als naar hartstocht-wekkende openbaringen. Zij verwekten in hem de grootste agitatie; zij brachten 't weinige heldere, dat in zijn geest nog overbleef gans in de war en zodra hij weer alleen was zat hij daar eindeloos lang over te suffen en te piekeren.

Zijn geld, zijn dierbaar geld!... Hij loerde wantrouwig om zich heen, verzekerde zich dat hij alleen was en dat niemand hem kon zien; hij stond gebogen uit zijn leunstoel op, strompelde naar de kelder, opende de deur en daalde erin neer. Daar stond een vetkaars in een hoek, hij stak die aan, en kwam ermee bij de kuil waar zij vroeger hun schatten in verborgen. Hij knielde er zuchtend bij neer, woelde wanhopig met zijn bibberende handen in de holle ruimte en barstte als een kind in tranen uit. Telkens en telkens weer herleefde in hem de onzinnige waan dat hij de schat terug zou vinden, telkens zocht en dwaalde hij daar zoekend uren lang, tot hij er van versuffing en vermoeienis in slaap viel en eindelijk met scheldwoorden en woedekreten door Péélzie of door Guustje weer naar boven werd gedreven.

Ook meneer de onderpastoor van het dorp kwam hem weldra bezoeken. Hij vroeg om met de zieke alleen gelaten te worden, en hoorde zijn biecht en diende hem de Heilige Sacramenten toe. Toen sprak hij hem lang over de redding van zijn ziel en over het hiernamaals. En Ivo begreep vagelijk dat hij veel kwaad gedaan had op de wereld, en dat hij nog heel veel zou uit te boeten hebben om in de hemel te geraken. Veel missen zou hij moeten laten doen ter lafenis van zijn ziel, maar dat kon hij ook want hij was rijk, meende meneer de onderpastoor, en Ivo knikte herhaaldelijk en goedkeurend met het hoofd en verzekerde dat hij klaar was om alles te geven wat meneer de onderpastoor ook maar zou verlangen.

- Hèt g' hier nog geld in huis? vroeg vertrouwelijk fluisterend, met een innemende glimlach, meneer de onderpastoor.

[pagina 847]
[p. 847]

Ivo knikte vast-bevestigend van ja.

- Woar es 't, mijne vriend?

Ivo stond moeizaam op en strompelde naar de kelder.

- Loat ons veur alle veurzichtigheid de deure sluiten, meende meneer de onderpastoor.

En na een vlugge, wantrouwige blik over 't erf, waar Guustje en Péélzie doelloos-verveeld rondliepen, ging hij stil grendelen.

Hij daalde achter Ivo de keldertrap af.

- Kijk, hier zie, menier den onderpaster, zei Ivo, met sidder-handen de aangestoken vetkaars boven de leeg-gapende kuil houdend.

Meneer de onderpastoor knielde neer, stak gretig, met blinkende ogen, de handen in de diepte. Teleurgesteld richtte hij zich half overeind.

- Zij-je nie mis, mijne vriend? Zit het op gien ander ploatse?

- Nien nien 't, menier den onderpaster, hier zit het, hier en elders niet! verzekerde Ivo met waanzinnige ogen.

Meneer de onderpastoor merkte de zotte uitdrukking van het gelaat en stond op. Misnoegd klopte hij de kleffe aarde van zijn handen en soutane.

- Kom, kom, zei hij, haastig uit de kelder stijgend, - 'k zal doar liever ne kier mee ou broer over spreken.

Hij ontgrendelde de voordeur en riep Guustje bij zich, op zacht-flemende toon.

En Guustje kwam onmiddellijk, met zijn pet eerbiedig in de hand.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken