Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.83 MB)

Scans (47.07 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (2.08 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 889]
[p. 889]

IV

Zo zat Fonske op een zachte zomermiddag eens alleen te schilderen. De andere koewachtertjes waren verder in de wei, bezig met kikkers vangen, en niets stoorde hem in het vlijtig genot, waarin hij gans verdiept zat. Fonske schilderde het landschap: het weiland met de koeien, een hooibergje, en in de verte het kasteel met 't molentje.

Het was een volmaakt mooie dag, zo rustig-vast in zijn glansrijke schoonheid, alsof het nooit anders geweest was en altijd zo zou blijven. 't Was of de ganse natuur in haar eigen rijke innigheid lag te genieten. De kortgegraasde wei strekte zich tengergroen ver uit achter de lange schaduwstreep van de hoge populieren, in de blauwe hemel hingen witte wolkjes, die nauwelijks schenen voort te drijven en 't diepe water sliep tussen zijn bloeiende oevers, waar de fijne karrekiet zo landelijk en zo zoet in het riet zat te kwelen.

Fonske werkte. Zijn hoofdje stond scheef en zijn wenkbrauwen fronsten zich van de inspanning. Hij voelde dat het stuk karton waarop hij schilderde te klein was voor het vele dat hij erop weer wou geven en 't speet hem zo dat hij geen groter had genomen. Het molentje, dat nu zo rustig met gekruiste wieken op zijn heuvel stond, kon er beslist niet bij, en dat maakte Fonske verdrietig, want juist het molentje was wel het mooiste van het ganse tafereel. Zou hij er morgen nog geen stuk langs boven kunnen aanplakken? Hij bewoog het schilderij op en neer, hield het met gestrekte armen vóór zich uit, keek in de verte naar het molentje en praktizeerde en peinsde: hij kon het met zichzelf niet eens worden en aarzelde en tobde; hij lei het ding eindelijk zuchtend neer en wilde opstaan, toen iets ongewoons, dat hij als 't ware achter zich had voelen naderen, hem plotseling het hoofd deed omwenden.

[pagina 890]
[p. 890]

Hij schrikte hevig en zijn rechterhand ging in instinctmatig groeten naar de plaats waar op zijn verkleurd stoppelhoofd zijn pet had moeten zitten. Vlak naast hem waren, ongemerkt, twee jonge dames verschenen: mejonkvrouw Elvire, het dochtertje van de graaf, met haar Engelse gouvernante.

- Doe moar veurt; woarom 'n doeje nie veurt? zei het jong meisje aanmoedigend, met een zoete glimlach.

Zij stond voor Fonske, geheel in 't wit gekleed, het zacht gezicht met levendige, donkere ogen warmbruin-verbrand van zonnegloed onder een gele, strooien hoed met rode en blauwe bloemen en haar blikken weken niet van 't schilderij, dat Fonske in zijn ontzetting scheef over het gras had neer-gegooid. Fonske kende haar wel, hij wist dat zij ook schilderde, onder de leiding van een meester; en nu bleef hij daar met neergeslagen ogen roerloos van ontroering staan alsof hij iets misdreven had, dat niet meer goed te maken was. Maar zacht en lief klonk weer haar stem: - Mag ik het ne keer zien? en Fonske bukte zich sprakeloos, raapte zijn schilderij op, en gaf het haar.

Zij ging er enkele passen mee opzij staan, door haar gouvernante gevolgd. Samen spraken zij even vlug in een voor Fonske onverstaanbare taal. Toen kwam het meisje met het schilderij weer naar hem toe en vroeg heel ernstig, met naïef-grote ogen:

- Wie hét er ou da geleerd?

- Niemand, fluisterde Fonske, de ogen ten gronde.

- Hèt-e gij dat amoal uit ou eigen gedoan?

- Joajik, schuchterde Fonske.

- Hoe heet-e gij?

- Fonske.

- Fonske wie?

- Fonske Vermoare.

- Van woar zij-de?

- Van Meulegem.

- Hèt-e nog meer van die schilderijtjes?

Fonske knikte.

- Hoevele nog wel?

- 'n Stik of zeven of achte.

- Woar zijn ze?

[pagina 891]
[p. 891]

- Thuis.

- Keunt-e ze mij nie ne keer teugen?

Fonske zweeg, wist niets te antwoorden.

- Zoe-de ze morgen nie ne keer willen meebrijngen?

Fonske knikte.

- En zoe 'k dit nou ne keer meugen meenemen, om aan mijne meester te loate zien?

Fonske knikte. Hij knikte herhaaldelijk en zijn benauwd gezichtje scheen weer op te leven.

Opnieuw wisselde het jong meisje vlug enige woorden in een vreemde taal met haar gouvernante, aan wie ze 't schilderij overhandigde. De gouvernante tastte in een zakje, dat zij aan de arm droeg, haalde er een zilverstukje uit, stak het Fonske toe.

- O nie nie, ieffreiwe, schudde Fonske doodverlegen het hoofd.

- Toe toe, ge moet! drong het kasteelmeisje aan. En Fonske gehoorzaamde.

- Tot morgen, nie woar, hier aan dezelfde ure, mee al 't geen da ge geschilderd hèt! 'k Zal vragen of de meester meekomt, riep ze nog onder het weggaan.

En Fonske knikte sprakeloos-toestemmend.

Hij zag ze vertrekken. De gouvernante, in 't groen gekleed, droeg zijn schilderij onder de arm. En mejonkvrouw Elvire, gans in 't wit, de losse bruine haren glanzend-golvend onder de bloemenhoed over haar schouders, had de vrije arm van de gouvernante vastgegrepen en scheen te jubelen en te juichen, alsof haar een buitengewoon groot plezier was overkomen. Zij gingen naar 't kasteel van de baron toe, slank als twee jeugdige, slankstengelige bloemen: een groene en een witte, in de weeldeharmonie van 't zomerlandschap. En Fonske, roerloos op de grasrand, in de schaduw van de zacht suizelende populieren, begreep vagelijk, dat er iets gewichtigs in zijn leven was gebeurd, zonder dat hij ook kon voorgevoelen of het iets goeds of iets ongunstigs was voor hem. Alleen dít voelde hij: dat een van de almachtige kastelen, die daar al de mensen en de ganse streek beheersten, zich iets van zijn levenslot had aangetrokken, en ermee doen kon wat het wilde.

[pagina 892]
[p. 892]

De andere koewachtertjes, die van ver de ontmoeting zagen, hadden hun spelen gestaakt en wachtten, roerloos in een groepje, tot de jonkvrouw met haar gouvernante onder de hoge bomen van 't kasteel verdwenen was. Toen namen zij allen tegelijk hun aanloop en bestormden Fonske met hartstochtelijke vragen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken