Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.83 MB)

Scans (47.07 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (2.08 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 893]
[p. 893]

V

De volgende namiddag, lang vóór het gestelde uur, kwam Fonske met zijn schilderijen aan. Ook al de andere koewachtertjes waren reeds op hun post en vroegen dringend om het werk nog eens te mogen zien.

- Nie g', zeg ik ulder! antwoordde Fonske stug en kittel-orig. En hij bleef halsstarrig wakend bij zijn spullen staan, de blik gevestigd op 't kasteel vanwaar de jonkvrouw met haar meester komen moest.

Daar kwamen zij. De koewachtertjes merkten 't van ver en riepen 't naar Fonske:

- Ze zijn doar!

Fonske zag een groep van vier personen 't grafelijk kasteel verlaten en naar de rivier toe komen. Hij herkende reeds op een afstand jonkvrouw Elvire in 't wit, met haar groene, Engelse gouvernante; maar de twee heren die de meisjes vergezelden wist hij niet zo dadelijk te noemen, en toen hij 't eindelijk zag neep hem de schrik om 't hart: 't was de oude graaf zelf, vergezeld van jonkvrouw Elvires meester. De koewachtertjes, allen in een groepje op een afstand, met hun zwepen in de hand, riepen het nog eens halfluid naar Fonske, met als 't ware schrikbevangen stemmen:

- De groaf es d'er euk bij!

De groep stapte in het schuitje en de groene Engelse roeide hen met een paar flinke riemslagen over. Fonske, steeds roerloos naast zijn schilderijen onder 't trosje populieren, hoorde de aan wal getrokken ketting rinkelen, zag de deftige partij uitstappen. Maar een van de koewachtertjes, die zich even naar de overkant van de weilanden had omgekeerd, kromp plotseling als van benauwing in elkaar en schreeuwde in ondertoon naar Fonske toe:

- Fons, den b'ron komt ginter euk, mee menier Gaëtan.

[pagina 894]
[p. 894]

Als onder een schok keerden én Fonske én al de andere koewachtertjes zich om en daar zagen zij werkelijk ook meneer de baron aankomen, met zijn zoon Gaëtan. Die herkenden zij allen wel terstond en duidelijk, ofschoon zij nog op ruime afstand waren: meneer de baron liep op waggelende o-benen, zodat men 't landschap erdoorheen zag en meneer Gaëtan was een lange, magere slungel, met afzakkende schouders en een hoofd dat als te zwaar vooroverhing op zijn gebogen, dunne hals. 't Was zeker een afspraak: de beide families waren nieuwsgierig om het door jonkvrouw Elvire ontdekte wonder te aanschouwen en kwamen op 't gestelde uur naar de plaats van de bijeenkomst.

De koewachtertjes drongen nog wat verder opzij tot een groepje van strak-stille gezichtjes met piekige haren, dat zich niet meer bewoog; en Fonske bukte voorover naar zijn schilderijen en plaatste die tegen een boomstam.

- Goên dag, klonk het vriendelijk achter zijn rug.

Fonske keerde zich om. Vóór hem stond lief glimlachend jonkvrouw Elvire met haar gouvernante en op vier passen afstand volgde ‘menier de groave’ met de tekenmeester. Fonske schetste een groet met de hand naar zijn hoofd alsof daarop een pet stond en sloeg dan dadelijk weer schuw-bedeesd en onbeweeglijk de blik ten gronde.

- Voyez, papa, voyez, monsieur Wattenberg! riep het jong meisje, opgewonden naar de tekeningen lopend.

- Haha, les chefs-d'oeuvre! glimlachte de graaf, zijn dochtertje volgend.

Hij had een fijn gezicht, bruingebrand door buitenlucht en zon, met lange, witte snor en heel lichtblauwe ogen, die een slim-leuke uitdrukking hadden. Zijn linkerbeen was ietwat stram, zodat hij licht hinkte en steunde op een stok, wat overigens niet schaadde aan zijn wel echt aristocratisch voorkomen. De tekenmeester van zijn dochtertje, burgerlijk-correct, met volle baard en iets plechtigs-gespannen in zijn ganse houding, vergezelde hem met afgemeten passen.

- Voyez, monsieur Wattenberg, n'est-ce pas que c'est beau! riep juichend het jong meisje, een van de schilderijtjes tegen de boomstam omkerend. Maar het dingetje gleed schuins omlaag, nog vóór de meester goed kon kijken en de groene

[pagina 895]
[p. 895]

Engelse bukte zich met een angstig ‘aoh’ spoedig neer om het weer overeind te zetten.

De meester keek, sprakeloos-wenkbrauwfronsend, met de linkerhand aan zijn kin. Fonske zelf stond helemaal opzij, als 't ware in de zaak niet betrokken en even verder vormden de koewachtertjes een absoluut roerloos groepje, allen met star-ronde ogen van gespannen aandacht, de zweepstok onbeweeglijk naast de morsig-blote voetjes, de bijna witver-kleurde haren als een bosje kortgeknipte stoppelhalmen glinsterend in de zon.

Meneer Wattenberg knikte heel eventjes goedkeurend met het hoofd en scheen op 't punt zeer deftig iets te zeggen, maar juist kwamen meneer de baron en meneer Gaëtan binnen bereik en dat leidde voor een ogenblik de belangstelling af.

- C'est donc vrai qu'Elvire a découvert un petit génie? vroeg ietwat ongelovig-schertsend de baron, terwijl hij, warm en amechtig van het lopen, met een laatste waggeling van zijn o-benen, tussen welke open ruimte zich even een stuk van het landschap vertoonde, onder het frisse lommer van de populieren verscheen.

- Il paraît, l'exposition allait justement commencer, glimlachte de graaf, zijn oude vriend de hand drukkend.

De baron was wellicht niet ouder dan de graaf, maar zijn nóg moeilijker lopen deed hem ouder schijnen. Hij droeg een volle baard, die grijsde en de uitdrukking van zijn zeer grote en ietwat uitpuilende ogen had iets angstigs en benauwends, als van iemand die voortdurend naar zijn adem snakt. Zijn zoon, een hoofd langer dan hij, was een donker Mefisto-type, met een beginnend zwart snorretje en zeer nauw-gespleten zwarte ogen, die nooit helemaal frank de mensen en de dingen aankeken. Zijn glimlach had iets grijnzends en zijn glimmend haar was tot achter in de nek gescheiden door een griezelig blauw-witte spleet, welke de boeren in 't geniep zijn ‘luizenboulevard’ noemden. Dikwijls werd door de mensen in het dorp beweerd en voorspeld, dat meneer Gaëtan later met jonkvrouw Elvire zou trouwen. Het heette dat het om zo te zeggen al van in hun wieg door de beide families aldus geschikt was en de mensen zeiden ook dat het een heel

[pagina 896]
[p. 896]

mooi paar zou zijn, omdat zij op elkander leken.

Er was misschien wel iets van aan. Jonkvrouw Elvire leek op meneer Gaëtan, maar zoals iets heel moois en liefs op iets ongunstigs en onaangenaams kan lijken. Jonkvrouw Elvire had ook donkere haren en ogen, maar zo zacht en zo open van uitdrukking. Haar teint was bleek als dat van meneer Gaëtan, maar van een donzig-fluwelen matheid, een matheid om heel zacht te aaien en te strelen, iets als een wasem, die men nauwelijks durft aan te raken. En instinctmatig voelden de mensen voor jonkvrouw Elvire een uitgesproken en vertederde genegenheid, en voor meneer Gaëtan, ondanks hun eerbied, iets van benauwd ontzag en intuïtief-verwijderende angstigheid.

Meneer Wattenberg groette nederig-diep de baron en zijn zoon en toen kwamen zij weer allen om de uitgestalde schilderijtjes staan. Meneer Wattenberg schoof er dadelijk een drietal opzij, die volgens hem in het geheel geen waarde hadden. Maar twee nam hij eruit: een panoramisch landschap van een deel van de streek en een ander dat de terugtocht van de koeien met de zweepklappende koewachtertjes voorstelde; en daarover hoofdknikte hij goedkeurend, en gaf, doctoraal-gewichtig, in het Frans, uitvoerige explicaties.

Stil van gretige belangstelling ving jonkvrouw Elvire al zijn woorden op. Waar hij prees tintelden haar naïeve kinderogen van blijmoedige geestdrift; waar hij meende te moeten afkeuren kwam er iets gelaten-droevigs over haar matbleek gezichtje, als van teleurgestelde, frisse illusie. Ook de anderen zagen nieuwsgierig-zwijgend toe: de groene Engelse met glimlachende tandenmond en vreemde uitroepingen van verrassing, de beide oude heren ietwat sceptisch op hun hoede en meneer Gaëtan met zijn Mefisto-grijnslach, de nauw-gespleten, donkere ogen telkens van de schilderijtjes afgeleid naar Elvire en meer nog naar de Engelse, die hij met heimelijk-geboeide aandacht nauwkeurig scheen op te nemen en te ontleden. Fonske was helemaal op de achtergrond geraakt en scheen om zo te zeggen vergeten; en de groep van de koewachtertjes verroerde niet, pal van spannende verwachting, dicht op elkaar getroppeld met hun vuile, naakte beentjes en hun blonde, blote kopjes, als een trosje jonge, dichtgeplante

[pagina 897]
[p. 897]

boompjes, roerloos rechtop tierend in de glinsterende zon.

Eindelijk keerde meneer Wattenberg zich om en kwam naar Fonske toe.

- Hedde gij goeste van veurt te lieren schilderen, manneken? vroeg hij.

- Joajik, meniere, antwoordde Fonske even schuw opkijkend en dadelijk weer de ogen neerslaand.

- Zoe-de gij iedere zondagnuchtijnk in de stad noar de tiekenlesse wille goan!

- Os ik mage van moeder, knikte Fonske.

- Ge zil meugen, menier de groave zal 't aan ou moeder vroagen en ouën trein betoalen.

Fonske knikte, zwijgend.

- Hoe êwd zijt-e gij?

- Twoalf joar.

- Hèt-e nog broerkes of zusterkes?

Fonske schudde 't hoofd.

- Hawèl, 't es goed, besloot de meester. - Zegt aan ou moeder, da menier de groave heur morgen zal kome spreken. En ondertusschen meugt-e veurt tiekenen en schilderen os ge tijd hèt, en ieder weke zal ik mee mejonkvreiw Elvire ou wirk komen noarzien. Verstoan, manneken?

Of Fonske het verstaan had! En of ook al de koewachtertjes het verstaan hadden! Fonske vond geen woorden om te danken en kon alleen maar schuchter met het hoofd knikken, doch al zijn kameraadjes keken hem met grote ogen van heimelijk-afgunstige bewondering aan.

Jonkvrouw Elvire kwam naar hem toe.

- Zij-de nie blije? juichte zij met stralende ogen.

- O joa ik, mejonkvreiwe, os ik moar 'n mag van moeder, antwoordde Fonske met een vuurkleur.

- Isn't he nice! streelde de Engelse met vertederde glimlach.

- Hedde gij dat allemoal alliene gedoan? vroeg hem nu ook meneer Gaëtan met zijn griezelige, donkere gezichtsgrijns. Maar hij luisterde niet eens naar Fonskes antwoord; hij keerde hem de rug toe en begon in vreemde taal gekheid te maken tegen Elvire en de Engelse, die hij aan 't lachen wist te brengen.

Benauwd keek Fonske op, als vreesde hij, dat er om hem ge-

[pagina 898]
[p. 898]

lachen werd. De koewachtertjes, steeds roerloos in hun dichte groepje, keken naar meneer Gaëtans achterhoofd, naar zijn blauw-witte ‘luizenboulevard’ tussen het glimmend-weggestreken donker haar. Er was er een, die even het woord durfde fluisteren; doch met een vermanend - zwijg, gie loeder, werd hij onzacht door de anderen de mond dichtgestompt.

Meneer de graaf en meneer de baron, nog even in gesprek met meneer Wattenberg, hadden zich langzaam omgekeerd. De zaak was afgehandeld. Elvire zou als een verwend kindje haar zin krijgen met Fonske; men zou het althans voor een tijdje proberen; en reeds spraken zij over andere dingen, over de aanstaande opening van de jacht en over enkele belangen van de gemeente in verband met hun persoonlijke belangen.

Zij namen afscheid. Elvire en de Engelse, gelukkig over het welslagen van hun plannetje, gingen niet weg zonder Fonske de hand te drukken. Ook de meester kwam nog eens bij hem en wakkerde hem aan om vooral goed te leren tekenen. Meneer Gaëtan ging met de graaf en met de meisjes mee en meneer de baron keerde heel alleen, over de uitgestrektheid van het weiland, licht-schommelend op zijn o-benen, naar zijn kasteel terug.

In stilte waren de koewachtertjes weer bij Fonske gekomen, die hun nu zijn schilderijen liet bekijken. Zij drongen en stompten elkaar om goed te zien en wisselden hun indrukken.

- Ge'n zil nie meugen van ou moeder, meende Feelke Brouwers.

- Hij zal van eigen meugen, os de groave wilt! verzekerde Rietje Koarelkes. - En hij zal rijke worden euk.

Fonske zei niets, pakte zijn schilderijtjes bij elkaar.

- Os hij rijke wordt moet hij ons trekteren! besprak Mielke Katoor.

- En zijn hoar in ne luizenboulevard kammen! proestlachte eensklaps Dolfke van de Wiele.

- Zwijg, gie loeder! riepen al de anderen met verschrikte ogen naar het grafelijk kasteel omkijkend.

- Lach gulder moar, hij es hij den besten. 'k Weinsche dat de jonkvreiwe mij euk noar de tiekenschole liet goan, besloot Rietje Koarelkes.

[pagina 899]
[p. 899]

Maar al de anderen lachten Rietje vierkant uit. Wat had die verstand van tekenen! Hij kon nog niet eens goed zijn naam zetten op school.

Even kregen zij ruzie daarover. Scheldende monden snauwden elkaar bijtend toe en de verkleurde piekharen schenen dreigend overeind te rijzen. Het duurde maar een ogenblik. Alles kwam tot bedaren en weldra verspreidden de koewachtertjes zich joelend en zingend en zweepklappend over de groene uitgestrektheid van het met rustig grazend vee bebloemde weilandschap.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken