Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.83 MB)

Scans (47.07 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (2.08 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 900]
[p. 900]

VI

De volgende zondag toog Fonske voor het eerst ter stad naar de tekenschool. Alles was vooruit geregeld door tussenkomst van de graaf, de baron en meneer Wattenberg; doch daar Fonske hoegenaamd de weg niet kende in de stad, was de baron-burgemeester op het eigenaardig idee gekomen hem daarheen door de dorpsveldwachter te doen begeleiden.

Dat maakte wel een vreemde indruk en de andere leerlingen keken zeer verbaasd en ietwat spottend op. Dat schuchtere Fonske naast die veldwachter in uniform met zijn rode neus, leek bijna op een aangehouden landlopertje dat naar de gerechtszaal wordt gebracht. Maar meneer Wattenberg was op voorhand gewaarschuwd; hij nam Fonske in ontvangst en stelde hem aan de directeur van de tekenacademie voor; en dadelijk werd het kind een plaats aangewezen en hem 't pleistermodel getoond, dat hij moest uittekenen.

Die heren waren uiterst vriendelijk voor hem, wat niet belette, dat hij zich daar zeer vreemd en ontredderd voelde. Hij was er een van de heel zeldzame leerlingen van 't platteland, en een van de allerjongste ook; hij kreeg terstond de indruk alsof al die anderen ongelofelijk knap waren en hij zelf zo goed als niemendal nog kende. Zij waren anders en mooier gekleed dan hij; zij bewogen zich daar volkomen ongegeneerd en vrij alsof ze er thuis waren, en zij spraken ook een andere taal: het dialect van de stad en ook veel Frans, waarvan Fonske geen enkel woord verstond. Het kwam hem daarbij voor dat ze hem af en toe minachtend aankeken en bedekt-giechelend over hem fluisterden en dat maakte hem nog veel schuwer en bedeesder. Zijn enige toevlucht was het vriendelijk gezicht van de meester, naar wiens uitleggingen hij met roerloze aandacht luisterde en hij spande zich in met uiterste kracht om althans zijn werk goed af te maken.

[pagina 901]
[p. 901]

Maar 't ging niet makkelijk. Het was zo heel anders dan wat hij gewend was. Die dode, kleurloze klomp, die hij moest konterfeiten, die benauwde zaal vol leerlingen, dat triestig licht door matte glazen, alles belemmerde en ontzenuwde het eenzaam, dromerig natuurkind, gewend aan zon en vrije ruimte, en hij had het wanhopig gevoel daar nooit te zullen aarden en er nooit iets goeds te kunnen voortbrengen.

Toch was de meester, die vóór het einde van de les even kwam kijken, over zijn werk niet ontevreden. Hij klopte hem bemoedigend op het tenger schoudertje en gaf hem zacht enkele nuttige wenken. Fonske aanhoorde die als een orakel; hij voelde zich iets minder hopeloos-ontredderd, maar o, nog zo ver, dacht hij, van wat al die anderen zo gemakkelijk schenen te bereiken. Had hij de goedige meester maar voortdurend naast zich kunnen houden! Maar zodra de meester weg was besloop hem weer het besef van zijn ellendige zwakheid en het gevoel van zijn absolute eenzaamheid midden in een vreemd-hostiele omgeving. Het uur van eindigen klonk hem als een verlossing in de oren en bijna als een schuldige verliet hij het gebouw, stil wegsluipend tussen al die sterkeren en zelfbewusten, wier spottend-minachtende blikken hij zijn schuwe aftocht voelde vergezellen.

Gedurende de korte terugreis in de trein vermande hij zich. Hij wist wel dat de kameraadjes hem in opgewonden nieuwsgierigheid bij het kleine dorpsstation zouden afwachten en hij wilde toch vooral zijn teleurstelling niet laten blijken. Het speet hem dat hij zijn tekengerei ginds had moeten achterlaten. Zo'n portefeuille onder de arm, dat had hem een houding gegeven. Maar de trein zelf, waaruit de makkertjes hem zagen stappen, dat gaf ook al prestige en hij wist zich toch wel goed en flink te houden en antwoordde op het hartstochtelijk kruisvuur van vragen, dat hij het heerlijk had gevonden op de tekenacademie, dat het er zo groot en ruim was, dat er zo ontelbaar veel leerlingen waren en dat hij er zulke prachtige dingen gezien had.

Stoetsgewijze, als voor een jeugdige held die wordt ingehaald, gingen de bewonderende koewachtertjes met hem mee. En thuis, bij zijn moeder, wachtte hem een verrassing, die al het teleurstellende van de ochtend weer goedmaakte

[pagina 902]
[p. 902]

en hem een geluk bezorgde, dat dagen en dagen bleef duren: in zijn afwezigheid was jonkvrouw Elvire daar met haar gouvernante geweest en had iets voor hem afgegeven: een pracht van een verfdoos en een album met schilderpapier, iets zó moois, dat het juichend kind zelfs niet vermoedde, dat het op de wereld bestond.

Hij kreeg een kleur als vuur, hij loosde zuchten, lange, lange zuchten van bijna verschrikte verrukking en plotseling losten zich de ál te machtige emoties van die dag in tranen op: hij schreide van plezier, hij schreide als een onnozel, zwak, klein kind, dat zijn ontroering kan beheersen noch verbergen.

Diezelfde middag, in de zachte, zoete zon, beklom hij met zijn album en zijn prachtdoos de Molenberg en ging aan 't schilderen. Hij schilderde van ver 't grafelijk kasteel uit, 't kasteel van zijn weldoenster, met rivier en park en weiden. Hij wilde 't schilderen voor de jonkvrouw, in dankbare herinnering van haar grote goedheid en hij schilderde 't met een soort van veneratie en van liefde, die gans zijn tenger wezentje als van koorts deed beven.

Eenzaam zat hij daar, zo klein en eenzaam vóór het heerlijk tafereel van weidse pracht, half verscholen onder heestersschaduw op de stille heuvel, naast de gekruiswiekte, oude molen in bespiegelende zondagsrust en met hoog en wijd over zich heen de blauwe hemelkoepel en de zilverwitte wolken. De uren vervlogen, geen mens wist dat hij daar zat en kwam hem storen en de volheid van zijn zoet geluk drong in hem als een zegen en als een schat van weelde en bescherming. Hij voelde zich rijk in zijn armoede, groot in zijn nederigheid, hij voelde een geluk dat hij niet kon bevatten, maar dat hem, klein kind, als 't ware de ganse wereld ten geschenke gaf.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken