Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.83 MB)

Scans (47.07 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (2.08 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 921]
[p. 921]

XIII

Drie jaar waren verlopen. Fonske werd nu zeventien. Hij was lang uitgegroeid en mager opgeschoten, en een fijn, bruin snorretje beschaduwde zijn bovenlip, maar verder droeg zijn smal gezichtje nog altijd iets van die schuchtere, weemoedig-getrokken uitdrukking van de kinderjaren, alsof vroeg verdriet en stille armoede er een onuitwisbare stempel op hadden gegrift.

Om hem heen ging 't leven de gewone gang, waarin het nu eenmaal scheen vastgegroeid. Steeds leefde hij alleen met zijn moeder in het kleine dorpshuisje, steeds ging hij werken bij en met Van Belleghem, steeds trok hij iedere zondagochtend naar de tekenacademie in de stad, en steeds ook kwamen met de lente en vertrokken met de winter de bewoners van de regerende kastelen. Meneer de graaf hinkte wat aristocratisch-stijver op zijn stokje, meneer de baron opende een steeds ruimer uitzicht over 't groene weilandschap tussen zijn waggelende o-benen; en meneer Gaëtan, heel lang en slank geworden, droeg nog steeds zijn griezelig-weggekamde ‘boulevard’ op 't zwarte achterhoofd en beoefende verder velerlei sporten: jagen, paardrijden, automobielen, het laatste dikwijls in gezelschap van jonkvrouw Elvire en haar Engelse gouvernante.

Van jonkvrouw Elvire kreeg Fonske af en toe nog eens bezoek. Het meisje, dat nu een mooie jongedame was geworden, bleef belang stellen in haar beschermeling, doch haar jeugdige geestdrift van de eerste zomer, toen ze zijn talent ontdekt had, was toch nooit teruggekomen. Sinds de dag, dat ze Fonske gezien had, in kladpotterskiel op de ladder aan 't kasteel, was er iets in haar bejegening veranderd, alsof zij pas dan had gevoeld een afstand, die niet mocht overschreden worden.

[pagina 922]
[p. 922]

In de eerste tijden had Fonske sterk daaronder geleden. Voor hem toch had die verandering geen reden van bestaan, al voelde hij ook instinctmatig wel, dat die verhouding juist de enig mogelijke was tussen hem en een meisje van haar stand. Hij had er soms 's nachts in zijn bed om geschreid en dat onbevredigd gevoel tegenover jonkvrouw Elvire had hem ook bestendig de zachte genegenheid doen verwaarlozen van Lisatje, die na haar eerste en enige pruilbui, weer dadelijk zo lief-toeschietelijk naar hem toegekomen was. Iets van verbitterde teleurstelling was diep op de bodem van zijn zieltje blijven liggen; en, zonder dat hij 't zelf vermoedde, hadden de jaren en het ontwikkelingsproces van zijn groeiend leven, dat pijnlijk gevoel scherp in hem wakker gehouden. De minste aanraking van 't teder onderwerp deed de zieke snaar weer trillen, en hoe meer ze trilde, hoe meer het heimelijk leed, door allerhande bijoorzaken onderhouden en gevoed, zijn angel in de wond omkeerde.

Een van die bijoorzaken, een van de scherpste en gevoeligste, kwam van buiten af op hem inwerken. In de loop der jaren had hij van lieverlede inniger aanraking gekregen met enkele leerlingen van de tekenacademie, en wel voornamelijk met twee: Florimond Brandt en Sylvain van Wetering.

Zij waren allebei zowat anderhalf jaar ouder dan Fonske. Sylvain had reeds schilderijen op tentoonstellingen geplaatst gekregen en verkocht; en Florimond, die als aspirant-beeldhouwer was begonnen, scheen langzamerhand een kentering in de uiting van zijn kunstgevoel te volgen, en was bepaald op weg om dichter en schrijver te worden. Beiden waren geboren stedelingen. Florimonds ouders hielden een klein handeltje en de vader van Sylvain was klerk bij een notaris.

Het waren twee eigenaardige typen: Florimond, een en al uitbundigheid; Sylvain geconcentreerd en stug. Twee contrasten, ieder op zichzelf heel sterk individueel, en beiden een onbewust-krachtige invloed uitoefenend op Fonske, die met een soort bewonderende verering naar hen opzag.

Reeds hun uiterlijk boezemde 't eenvoudig kind van 't platteland zulk een ontzag in. Zij waren alle twee een hoofd langer dan Fonske, sterk en flink als echte mannen, met ogen vol zelfvertrouwen en een baard, die zij maar lieten groeien:

[pagina 923]
[p. 923]

blond bij Florimond, bruin bij Sylvain. Hun geest, hun ideeën, waren als de uiting zelf van hun fysiek wezen. Alles bij hen klonk affirmatief-beslist, sterk voor of tegen iets, zonder toegevendheid noch middelmaat. Er waren geen vraagstukken, op welk gebied ook, waar ze geen verstand van hadden en waarvoor ze niet dadelijk de oplossing vonden. Zij wisten het en transigeerden nooit; 't was zo en niet anders, en wie dat niet aannam was minder dan niets en had geen reden van bestaan. In een paar dozijn droge woorden brak Sylvain de ganse tekenacademie af en bouwde een nieuwe, onaantastelijke kunstleer op; met enkele grootzwaaiende gebaren haalde Florimond beeldhouwkunst, poëzie, literatuur en toneel omver en rees zelf, als een jonge Titan, op de puinen daarvan in de plaats. Zo had Fonske hen dikwijls bezig gehoord, de een exuberant en praterig, de andere koel en stil, en zolang had hij in bewondering naar hen staan gapen, tot zij hem eindelijk opgemerkt en, door zijn stille verering gevleid, enigszins in hun midden opgenomen hadden.

Zij toonden belang in hem te stellen en hadden gevraagd wie hij was en hoe hij op de tekenacademie was gekomen.

Fonske, met kleurende wangen, vertelde hun van de graaf, en van de baron, en van jonkvrouw Elvire, en van meneer Wattenberg. Bij het horen van deze naam schimpten zij vinnig: dat was een uil, een ploert, een vent van niks, maar de bescherming van de graaf en zijn dochter stemde de twee intransigante estheten tot grondiger nadenken, en weldra uitte de prater van het tweetal zijn ideeën over het geval en wat ervan kon komen.

De kunst, zei hij, stond boven alles. Dat was het hoogste en eigenlijk het enigste. Al het overige was niets, bestond niet. Fonske, als schilder met talent, - en dat zou hij worden - stond hoger, duizend maal hoger dan de graaf, en de baron, en de jonker, en de jonkvrouw. Maar Fonske was arm en dat maakte hem ondergeschikt. Hij moest dus, als het kon, zien rijk te worden. Zij allen, artiesten, moesten trachten rijk te worden, hadden het recht en zelfs de plicht zo spoedig mogelijk rijk te worden, omdat rijkdom vrijheid was en vrijheid, volle, onbezorgde en onbegrensde vrijheid onontbeerlijk voor 't ontbloeien van de kunst. En in Fons' speciaal geval was de

[pagina 924]
[p. 924]

weg zeer eenvoudig en zeer helder aangewezen: de jonkvrouw was rijk, zij had zich voor hem geïnteresseerd, hem onder haar bescherming genomen: hij moest het er dus maar op aanleggen om haar zo spoedig mogelijk tot de zijne te maken. Nog eens: hij was in niets haar mindere; wel integendeel in alles haar meerdere, behalve in 't fortuin. De jonkvrouw mocht zich zeer gelukkig achten als ze door haar geld, door haar ellendig geld, later een groot kunstenaar tot echtgenoot kon hebben.

Fonske luisterde vreemd op, en vroeg zich even af, of die twee hem soms voor de gek hielden. Doch neen, in 't geheel niet, zij waren volkomen ernstig; de stille beaamde met gewichtig hoofdgeknik de woorden van de prater, en beweerde in een paar korte zinnen, dat zulke dingen veel gebeurden, dat er ontelbare voorbeelden van waren.

Vol van tegenstrijdige gedachten en gewaarwordingen ging Fonske dan naar huis en bespiegelde tot in 't oneindige de mogelijkheid van de hem voorgetoverde illusie. Dat leek hem alles wel bereikbaar en gemakkelijk zolang hij ginds in de stad was en de moed-ingevende, opbeurende woorden van Florimond en van Sylvain aanhoorde, maar hier, in 't nederig dorpje waar eigenlijk iedereen gebukt ging, en vooral in het armoedig huisje van zijn moeder, zo zwak en klein, onder de welbeschermende, maar tevens benauwende schaduw van de twee machtige, regerende kastelen, hier leek het plotseling weer domme waan en onzin, en de jongen werd boos op zichzelf, dat hij ook maar één enkel ogenblik ernstig zulk een ongerijmde hersenschim kon koesteren. Hij schudde 't als een gekheid van zich af, hij wilde er niet meer aan denken, hij wilde aan niets meer denken dan aan zijn kunst, die hem meer en meer in beslag nam en waaraan hij tot de laatste minuutjes van zijn zo zeldzame vrije uren opofferde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken