Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.83 MB)

Scans (47.07 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (2.08 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1086]
[p. 1086]

X

Hijgend en buiten adem van innerlijke opwinding kwam zij op de hoeve aan. Florimond liep somber-slenterend met gefronste wenkbrauwen over het erf en zij klampte hem dadelijk aan en vroeg hem dringend met haar in de kamer te komen, daar zij hem iets mee te delen had dat geen uitstel duldde. Voor 't eerst in haar leven zette Reinilde haar gewone zachtaardigheid gans opzij, haar lippen beefden en haar wangen gloeiden, zij was eensklaps als een andere vrouw geworden. En op de man af, zodra zij alleen waren, zonder de minste voorbereiding noch enige omweg, vroeg ze hem met sidderende stem wat er van aan was, en of het waar was dat hij intieme omgang met het werkmeisje had.

Het trof hem als een klap in 't aangezicht, zó ongeprepareerd, dat hij minuten lang geen enkel antwoord kon vinden. Hij keek haar vals en nijdig aan, kreeg een hoge kleur en werd bleek, loerde even schuins om naar de deur, als om te vluchten. Maar zij liet hem niet los, zij herhaalde met uitvorsende hardnekkigheid haar vraag en eindelijk moest hij wel iets antwoorden: een grijnslach kwam op zijn gezicht en hij zei, om iets te zeggen:

- Onneuzele proat! Wie hét er ou dà wijs gemoakt?

- 't 'n Es dus gien woar! riposteerde zij dadelijk. - Goed. In da geval zillen we Lena van morgen af doen thuis blijven om aan 't gebabbel 'n einde te stellen!

- Da ge dà verdome nie 'n zilt doen! viel hij dadelijk woedend dreigend uit.

- Zeu 't es dan tóch woar! kreet zij.

- Da zijn mijn affeirens! gilde hij, vuistenballend.

Zij werd ineens schijnbaar heel kalm. Zij slikte droog en drukte even de handen op haar bonzend hart.

- Heul goed, heul goed, hijgde zij. - Elk zijn zoaken: ik de

[pagina 1087]
[p. 1087]

mijne en gij d' ouwe. Gij wilt hier mee da meissen konkelfoezen; heul goed, ge moet da weten. Moar ik... ik 'n moe da nie verdroagen en ik 'n zàl da nie verdroagen. 't Ien of 't ander: of ik hier wig, of zij hier wig. Treiwt ermee as ge wilt, doe lijk of Ivo en Lewie gedoan hên; moar ik vroag hier mijn diel, ik 'n blijf hier niet en gij 'n zilt hier euk nie blijven, want doarveuren 'n hèt-e gien geld genoeg en voader 'n zal d'r ou woarachtig nie aan helpen, da weet-e gij euk wel, e-woar! Doar, 'k hè nou gezeid wat da 'k te zeggen ha, bepeist er ou op, moar hoast ou, want, zeu woar of da 'k hier stoa, 'k 'n zal die schande nie verdroagen, ik let op mijn respect en 'k wille mijn gezichte nog in de weireld durven teugen!

Een tranencrisis greep haar plotseling weer aan en met de handen vóór haar ogen vluchtte zij de kamer uit, hem radeloos alleen latend.

Hij duizelde ervan. 't Was alles zo bliksemsnel gegaan, dat hij haast niet besefte wat er gebeurd was. Hoe wist ze? Hoe had ze 't ontdekt? Door wie had ze 't gehoord? Hij raasde en vloekte in zichzelf van ergernis en woede; hij voelde zich gekneld langs alle kanten, hij was om gek te worden.

Want gekneld en in het nauw gedreven zat hij, ook vanwege Lena en haar moeder.

Zo kon het niet blijven duren, had moeder gezegd. 't Moest een of ander zijn: wegblijven of trouwen! Ja, op een avond dat hij daar weer in een vlaag van waanzinnige hartstocht in het klein arbeidershuisje aangelopen kwam, had moeder het grote woord uitgesproken: wegblijven of trouwen!

Zoals het nu ging kon het niet anders dan slecht eindigen, meende de moeder. Zij beweerde dat er reeds in de buurt over gefluisterd werd; zij hield vol dat die malle Dikke Roze er iets van af moest weten en bij de buren had gebabbeld. Zij voelde zich in haar huisje bespied en twijfelde er geen ogenblik aan, dat ook Florimond bespied werd. Oscar had reeds argwaan, daar was ze zeker van, anders zou hij niet zo hebben aangedrongen om te trouwen en met Lena naar Amerika te trekken. Nog maar pas was hij weer met een brief van zijn broer aangekomen, die er niets van begreep waarom Oscar zijn huwelijk en zijn vertrek naar het heerlijk Amerika

[pagina 1088]
[p. 1088]

zo lang uitstelde. En ook met Lena wist moeder geen raad meer. Lena hield meer van Oscar dan van hem en als zij er toch toe besloot om Florimond te huwen, dan zou het enkel zijn terwille van de grote, materiële voordelen, die aan zulk een huwelijk verbonden waren, bekende moeder onomwonden; maar ook voor Lena moest er dringend een decisie komen, want Oscar zou met of zonder haar toch spoedig aan de oproep van zijn broer gevolg geven en moeder geloofde niet dat ze Lena zou kunnen tegenhouden als het er eenmaal op aankwam definitief ja of neen te zeggen. Florimond moest zich dus alleszins haasten. Elke dag, ieder uur kon hem voor een onafwendbaar volbracht feit stellen.

Het waren, voor de jonge boer, dagen en nachten van folterende tweestrijd. De oogsttijd naderde, de velden prijkten in hun schoonste rijkdom en van de ochtend tot de avond dwaalde Florimond in sombere eenzaamheid door al die overvloed, vechtend in zichzelf met al zijn tegenstrijdige gevoelens. Somtijds, wanneer hij zo vóór een weeldeveld stond, vóór een van die schone, uitgestrekte rogge- of tarwe-akkers, waarvan de neerbuigende halmen tot in de verte blond deinden en golfden onder de stralende zon; of wanneer hij aan de rand kwam van zijn grote vlasaard, gans bezaaid met blauwe bloemensterretjes, alsof het licht-azuren spatjes uit de hemel waren; of als hij in bespiegeling te kijken stond naar zijn malse klavervelden, gans roze van miljoenen rechtopstaande roze trosjes die naar honig geurden en waarop hele zwermen gonzende bijen zaten te azen en waarover schitterende gele, bruine, blauwe en witte vlinders zweefden; wanneer hij verder in de wei zijn vee zag grazen en zijn paarden huppelen, en met één woord die ganse schone, rijke doening van zijn grote boerderij als één beeld van voorspoed en van weelde in zich opnam, dan was soms plotseling zijn vast besluit genomen: hij schudde zijn hoofd en wierp de hersenschimmen ver van zich af; hij holde naar huis toe en had de woorden op de lippen om aan Reinilde te zeggen dat hij was gek geweest, maar zijn verstand teruggekregen had en dat hij er geen ogenblik aan dacht om iets zó onzinnigs als een huwelijk met Lena aan te gaan. Doch nauwelijks was dit besluit als onwederroepelijk vast genomen, of het scheen wel

[pagina 1089]
[p. 1089]

alsof alles wat hem daar zo innig boeide en bekoorde eensklaps geen de minste waarde of betekenis meer had. Iets dofs kwam over 't schone land, het koren wiegde niet wellustig deinend, als een zee van weelde, naar de einder meer, de bloemen verloren hun fleur en hun geur, de malse aarde leek doods en de schone hoeve stond daar eenzaam in haar triestige verlatenheid. Lena was weg, ver weg met Oscar naar Amerika; en 't was alsof zij al het mooie van het ganse leven daar met zich had meegenomen. Dan snikte 't in hem op van zware droefheid en zijn onwankelbaar besluit verijlde als rook in het niets, en nogmaals stond hij radeloos en gefolterd, totaal onbekwaam om definitief ja dan neen te zeggen. Het waren gedrukte, sombere dagen op de hoeve. De rijke zomerzon straalde van de ochtend tot de avond in de blauwde hemel, maar de sombere gedruktheid zat in het gemoed van de mensen en lag voelbaar over alles heen. De gezichten van meesters en bedienden stonden strak en er heerste soms een kwellend en benauwend lang stilzwijgen. Het was alsof allen wisten wat er broeide, maar of niemand zijn gewaarwordingen durfde uiten. Florimond sprak absoluut geen enkel overbodig woord met wie ook en Reinilde scheen zo diep in haar dagelijkse taak geabsorbeerd, dat ze geen tijd had om daarbuiten iets te merken. Wat gaat er toch om? vroegen soms angstig de werklui aan elkaar. Maar niemand wist of durfde ook maar een enigszins ophelderend antwoord te geven; en alleen Roze, die gekke Dikke Roze, die te levendig van aard was om lang haar gedachten en gevoelens onder zich te houden, flapte er nog af en toe soms rare dingen uit, wanneer de meesters er niet bij waren en zij ergens veilig op de akker met de andere arbeiders haar rustuurtje genoot.

't Was in de hooitijd, zij zaten allen samen, bij hun ‘vierboterham’ in de schaduw van een elskant vóór het afgemaaide grasveld en Roze haalde met een ondeugende glimlach een vuil pak kaarten uit haar zak, schudde die door elkaar en begon ze op het korte gras te leggen.

- 'k 'n Verstoa mij aan de weireld nie mier, grappigde zij, met olijk-schuinse blik naar Lena en naar Oscar. - Kijk ne kier! Kijk ne kier! Hèt-e nog oeit zeu iets gezien!

- Wat es 't Roze, wat es 't? omringden haar de anderen met

[pagina 1090]
[p. 1090]

gretigheid.

- Wat dat 't es! Wilt-e 't gulder mij zeggen? 'k Zeg ulder dat 'k er mij nie mier aan 'n verstoa! De weireld stoat op zijne kop! verzekerde Roze. - Kijk ne kier! Kijk ne kier! Herten Hiere, Herten Vreiwe, en al die tienen achter mallekoar, wie kan doar nou nog wijs uit worden! Al die tienen: geld, geld, en nog geld! En dan die twie oazen, en dan nog 'n tiene, en dan weer 'n oas, en eindelijk Kloavere Vreiwe; Herten Zot en Kloavere Zot vlak achter mallekoar!

- O, toe, Roze, zeg het ons, wa es 't? wa es 't? gretigde het kleine, donkere Roomnietje van Daele met haar levenslustig stralende ogen. Zij rekte haar aardig kopje over Rozes gore schouder uit en haar frisse, halfopen lippen waren vochtig van graagte.

- O, gij! zei Roze, met gemaakte geringschatting, - gij zoedt de centen wel meepakken, hè?

- Joajik, zilde, da 'k moar de keur 'n hoa! jubelde 't meisje.

- En ik dan! echode de oude Sefrien.

- Ouwe bukken 'n tellen nie mier mee; 't es over jonk goedje dat 't hier goat! snibbigde Roze.

Zij moesten allen even schaterlachen, maar slechts een ogenblikje. Zij wilden weten, wéten en Roomnietje drong opgewonden aan:

- Toe, Roze, toe, Roze, wa stoat er nog mier in de koarten?

- 't Es de strijd tusschen geld en liefde, verklaarde grappigplechtig Roze. - En 't wonderboarste van al es dat 't geld zal overwinnen, moar dat de liefde euk zal overwinnen; en dat de liefde deur 't geld t' overwinnen euk were d' overwinninge van 't geld veur gevolg zal hên.

- Och, Roze, ge zij zot! kreunde Roomnietje wanhopig omdat zij de ingewikkelde redenering van Roze niet volgen kon.

- 't Zijn de koarten die zot zijn, zeg ik ou! riep Roze. - De koarten en de meinschen! Kom, Sefrien, gee mij ne snuif en loat ons van wa anders klappen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken