Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.83 MB)

Scans (47.07 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (2.08 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1081]
[p. 1081]

IX

Het leven van Boerke in zijn eenzaamheid deed nu denken aan de trage, doffe gang van de oude klok, die in de hoek van zijn triestig-schemerige keuken-en-woonkamer stond.

't Was opstaan, ontbijten, naar de kerk gaan; even slenteren, middageten, rusten; weer slenteren en naar de kerk gaan; en dan het avondmaal en nog vóór de volle, nachtelijke duisternis naar bed. 't Was elke dag steeds op dezelfde uren 't zelfde leven; het was geregeld als de klok en op de klok, en 't had de grijze, doodse eentonigheid van de dingen die niet meer kunnen veranderen.

Met Meerken was de weinige verrassing en afwisseling verdwenen die hun saai bestaan nog ietwat opfleurde.

Meerken...! Boerke dacht veel aan haar en miste haar voortdurend. Wanneer hij 's ochtends en 's avonds naar de kerk ging, moest hij langs haar pas gedolven graf, waarop een ijzeren kruis geplant was met haar naam en leeftijd, en telkens stond hij even roerloos daar, als vóór een raadsel dat nog steeds niet was opgelost. Hij stond daar, bevend en leunend op zijn krukkestokje, met watertranen in zijn griezelige ogen en hij schudde vagelijk zijn oude hoofd, alsof hij toch maar niet begrijpen kon. Kwam er toevallig iemand langs die hem goed kende en hem eventjes over de dode sprak, zoals wel eens de oude schoolmeester deed, of de deftige notaris, die nu de erfeniskwestie had te regelen, dan schrikte hij en keek verbouwereerd op, alsof hij daar iets uitvoerde, dat niet betaamde. Hij schaamde zich en kreeg een vage kleur over zijn oude wangen en hij strompelde met de vreemde mee, in beverige woorden sprekend over Meerken en over 't leven en de dood in 't algemeen, en hoe toch iedereen zijn beurt kreeg, en hoe men in 't onoverkomelijke moest berusten. En Boerke berustte, aangezien het wel niet anders kon, maar als

[pagina 1082]
[p. 1082]

hij na de dienst weer buiten kwam, moest hij daar toch telkens ook nog even vóór het kruisje toeven, en zijn hoofd schudden en staren, alsof er toch nog altijd iets was, dat hij niet geheel begrepen had en dat de anderen hem met geen woorden van troost of opbeuring konden verklaren.

Verder was zijn enige afwisseling 't bezoek van zijn kinderen. Of de komst van zijn beide oudste, tegen zijn zin beneden hun stand getrouwde zonen, hem genoegen deed of niet, had Boerke nog maar steeds niet kunnen zeggen. Hij vertrouwde ze niet geheel. Hij verdacht er hen van nu zo dikwijls te komen, omdat zij recht hadden op een deel van Meerkens erfenis en 't ergerde hem dat ze daar herhaaldelijk over begonnen en zeurden dat de notaris zo langzaam met de boel opschoot. Erger nog was Boerke ontstemd wanneer ze hun vrouwen meebrachten; die bleven toch helemaal vreemden en haast vijanden voor hem: en voor zijn kleinkinderen voelde hij niets: die hinderden hem met hun drukte en hun spelen; en als zij hem grootvader noemden werd hij in zichzelf boos en kwamen al de grieven van 't verleden, tegen zijn zoons weer bitter in hem op. Had hij 't gedurfd dan zou hij hun allen gezegd hebben: - Ach, kom hier maar nooit meer terug; en zijn enige troost lag feitelijk in Reinilde, die hem voortdurend trouw bezocht en zich van lieverlede daar als 't ware een eigen stukje leven begon in te richten.

Zij kwam geregeld drie maal in de week en bleef er dikwijls overnachten. Zij verving enigszins Meerken in 't beheer van het kleine huishouden en regeerde zodoende ook ietwat over Poldientje. Dat ging best. Reinilde had tact om met minderen om te gaan en wist steeds haar zin te krijgen door zachte volharding. Het was heel eigenaardig hoe zij op tegenwerking reageerde. Nooit een hoog woord, maar een steeds terugkomen op 't zelfde, een zachte drang, langs allerlei wegen en omwegen, tot het eindelijk gebeurde. Haar zachte wil was als een stille kracht die in haar bleef hangen, tijden lang latent en als 't ware vergeten, om dan eensklaps, op het minst verwachte ogenblik, weer springlevend voor de dag te komen. Er was in haar iets van een nonnetje, dat met ingetogen glimlach en aaiende hand reuzenmachten temt.

Boerke zag haar gaarne komen; en 't werd hem spoedig een

[pagina 1083]
[p. 1083]

behoefte haar op vaste dagen weer te zien. Hij zat reeds in de vroege ochtend vóór zijn raam te kijken als zij komen moest en zodra hij haar in de verte ontwaarde leefde een grote, innige blijdschap in hem op. Hij drukte dat wel niet in woorden uit, maar het beefde glanzend in zijn troebele ogen en het trilde in zijn rimpelige handen; hij stond op en ging alvast de voordeur voor haar openen; en Tibi, die ook wist wat dat betekende, herleefde even met hartstocht uit zijn versuffing weer op en liep haar blaffend, met gestreken oortjes en van vreugde kwispelstaartend tegemoet.

Reinilde bracht het nieuws van de hofstede mee en dat was voor Boerke, die er nu zo moeilijk nog heen geraakte, iets van buitengewoon groot gewicht. Eigenlijk had het meisje haast nooit iets bijzonders te vertellen, maar het feit dat zij op zijn diep belangstellende vraag - Hoe es 't ginter, op 't hof? - O, heul goed, voader, kon antwoorden was reeds voor Boerke iets alsof hem wonderen werden meegedeeld. Daarin lag dan ook alles besloten wat hij weten wilde en de verdere detailvragen en antwoorden waren slechts dienstig om dat eerste geruststellende bericht, dat alles steeds heel goed ging, verder te ontwikkelen.

Maar toen Boerke nu eenmaal wist hoe alles op de boerderij heel goed ging, was zijn nieuwsgierigheid daarmee nog niet gepaaid, want hij wilde ook weten of er toch niet iets was dat soms minder goed kon gaan en daarbij kwam hem dan telkens weer die vervelende obsessie van Florimond met de jonge meid voor de geest en o zo dikwijls lagen hem de woorden op de tong om er eens iets van te zeggen. Hij had het echter nog niet durven wagen; hij voelde een vreemde angst om erover te beginnen; maar eens, op een ochtend, dat Reinilde hem minder optimistisch leek in haar toch nog geruststellend klinkende berichten, werd het hem te machtig en vroeg hij haar, vlakaf:

- En Florimond? Hoe goat da nou mee hem? Es dat nog altijd lijk of 't zijn moet?

Het meisje kreeg een plotse kleur en bleef het antwoord even schuldig. Boerke schrikte en keek haar angstig starend aan.

- Scheelt er iets mee hem! vroeg hij eindelijk.

- 'k 'n Weet 't niet; 'k 'n verstoa mij soms aan Florimond

[pagina 1084]
[p. 1084]

nie mier, antwoordde het meisje gedrukt. En zij deed aan haar vader een vreemd en benauwend verhaal, hoe zij Florimond alweer eens midden in de nacht had horen opstaan en de boerderij verlaten, om God weet waarheen te dwalen. 't Was reeds de derde maal die zomer dat ze 't waarnam en hoe dikwijls gebeurde 't misschien niet zonder dat ze 't merkte! Het maakte Reinilde zo vreselijk angstig; zij was om te sterven van schrik 's nachts alleen op de hoeve en het mocht zo niet blijven duren of ze zou er ziek van worden. Reinilde schreide, al haar lang verkropte angst loosde zich in een plotselinge tranenvloed; zij wist geen raad meer van ellende.

- O, die sloeber, die leulijke sloeber! bromde Boerke sidderend van toorn. En hij vertelde aan Reinilde de scène in het voederhok, die zulk een diepe, scherpe argwaan in hem had gewekt.

Als bij toverslag hield Reinilde eensklaps op met schreien en roerloos van verstarring keek zij haar oude vader aan.

- Wa zegt-e doar, voader! Wa zegt-e doar! herhaalde zij bevend. En plotseling hard-heftig:

- O, as dà moest woar zijn 'k 'n bleve gien ure langer op d'hofstee mier!

Toen ging zij denken, verzinnen, prakkizeren en een aantal kleine gebeurtenisjes en waarnemingen schakelden zich, als openbaringslichten, in haar geschokte geest aan elkaar. Zou dát dus het geheim zijn van de plotselinge welstand waarin Lena's moeder sinds een tijd scheen te verkeren! Zou het met geld zijn dat Lena van Florimond kreeg, dat de moeder zich een zwijntje had gekocht? Zou het ook daarmee zijn dat Lena tegenwoordig op zon- en feestdagen zo netjes gekleed liep voor een meisje van haar zeer geringe stand? En zouden sommige rare zinspelingen van Roze, de dikke Roze, die er soms zulke gekke dingen uit kon flappen, wellicht doelen op de betrekkingen tussen Florimond en Lena, die zij op een of andere wijze onderschept had? Reinilde had dat nooit goed begrepen en zich meer dan eens heimelijk geërgerd aan die bedekte grappen welke de andere werklieden deden lachen, maar nu begreep zij eensklaps alles: het was zo, het wás zo! Zij voelde 't plotseling met allesoverweldigende zekerheid en

[pagina 1085]
[p. 1085]

't bracht haar zo totaal en zo verschrikkelijk van streek, dat zij opnieuw begon te schreien en formeel verklaarde dat het haar niet mogelijk was onder die omstandigheden naar de boerderij terug te keren. En toch, als zij erover nadacht moest ze weer gaan twijfelen. Persoonlijk had zijzelf nooit iets verdachts gemerkt, en Lena vrijde immers met Oscar en zou met hem trouwen en naar Amerika vertrekken... Reinilde werd er radeloos onder, maar één ding stond vast: er was iets niet in de haak en wat dat was moest en zou zij weten, en als het kwam te zijn wat zij vermoedde, dan was het uit met haar en Florimond; zij toefde geen dag langer op de hoeve en kwam bij haar vader op het dorp inwonen.

- Niet t' hoastig, jong, niet t' hoastig! suste Boerke hevig geschrokken en zijn mededeling reeds betreurend. Maar zijn woorden hadden niets geen vat op Reinilde. Zij was hevig geschokt maar onwankelbaar vastberaden; zij voelde zich ten diepste gekwetst in haar eer en fatsoen en zij vertrok in het vaste besluit onmiddellijk een uitlegging met Florimond te hebben.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken