Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.83 MB)

Scans (47.07 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (2.08 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1095]
[p. 1095]

Derde deel

[pagina 1096]
[p. 1096]

I

De schone zomer was nog eens voorbij, het goud vertaande in de ijler wordende kruinen van de bomen en over de verten ging een stille blauwheid hangen, als een sluier van komende rust.

Het waren glanzend-zachte dagen, waardoor zich toch een waas van weemoed weefde. Het was alles zo rijk en mild geweest alom gedurende die lange maanden en nu zou alles weer in zijn winterslaap wegdoezelen, tot de volgende lenteontwaking.

De grote, mooie hoeve stond onder die laatste najaarspracht te schitteren in de lauwe zon. De middaguren bovenal waren verrukkelijk. Dan speelden zon en schaduw door de gebronsde kruinen over de groene luiken en de gele muren; dan gloeide 't goud van de dorre wingerdbladen op het vlammend rood van de dakpannen; en de laatste bloemen in het smalle randje langs de gevel stengelden en rankten in hun tengere ijlheid op: gele en paarse asters met nog levendigsterk groen en hier en daar ook een vernepen stokroos, fel van kleur, maar die geen enkel blaadje meer bezat.

Die grote, weelderige rust van de natuur, na al het milde baren van de lange zomer, scheen zich ook weer, als ieder jaar, aan de mensen en de dieren mee te delen. De honden rekten zich lui op hun voorpoten uit en maakten weinig of geen kabaal meer, wanneer vreemden op de hoeve kwamen; de poezen lagen halve dagen lang te slapen op 't plankier of op de vensterrichels; de kippen krabden ‘polken’ in de grond, waarin ze zich dan wellustig neervlijden en 't zand alom over hun veren deden stuiven; en alweer ook stond de pa-o roerloos boven op het dak te glanzen als een heraut van schoonheid in de stralende zon. De veldarbeiders hadden het niet druk meer. Hun bewegingen schenen lomer en langza-

[pagina 1097]
[p. 1097]

mer geworden. Men zag de knechten rustig op hun kar gezeten naar de akker rijden; en de meiden liepen met een korf of emmer in en uit de schuur of stallen, zonder zich te haasten. Gezang, gelach weerklonken zelden meer en de gezichten hadden iets ernstigs en af en toe bijna iets stroefs gekregen. Zelfs Dikke Roze, die er anders graag genoeg de pret en de levendigheid in hield, was stil geworden en kwam slechts zelden meer met haar dolle kaartleggerij voor de dag.

Dat stille, dat ietwat gedrukte, hing wel in de lucht en paste bij het jaargetijde, maar men voelde het vooral aanwezig in 't gemoed van de meesters. Er was iets - geen mens had precies kunnen zeggen wat - iets dat drukte en benauwde, en zwaar scheen van vage, toekomstige dreiging. Broeder en zuster schenen als vreemden, en bijna als stille vijanden naast elkaar te leven. Tot woorden kwam het nooit, doch men voelde een wederkerige ontevredenheid en mistroostigheid en het was duidelijk dat geen van beiden daar het leven naar zijn zin had. Meer dan ooit liep Florimond afgezonderd en in zichzelf teruggetrokken en Reinilde werd bleek en zag er slecht uit: zij scheen stilaan, onder een heimelijk leed, te kwijnen in haar eenzaamheid.

Dikke Roze was over dat alles niet tevreden en schudde meer dan eens bedenkelijk het hoofd.

- 'k Zeg ulder da 't nie 'n deugt en dat 't hier slecht zal eindigen, herhaalde zij onheilspellend tot de andere arbeiders. En allen samen schoven zij soms ergens in een hoekje, om over de toestand te praten.

Er waren vreemde geruchten in omloop. Er werd verteld dat Florimond en Reinilde ook niet langer op de boerderij zouden blijven en dat zij reeds besloten hadden, bij hun vader op het dorp te gaan rentenieren. Ja, 't gemakkelijk leven trok hen aan, hoewel zij nog zo jong waren; en daar geen van beiden toch ooit trouwen zou, voor wie moesten zij dan wel blijven werken en sjouwen?

Dikke Roze raakte opgewonden zodra zij daarover sprak; zij had dít gehoord en zij had dàt gehoord; er waren reeds geheime onderhandelingen aangeknoopt; men had vreemde heren gezien, op een marktdag bij Boerke, in het dorp; en er waren ook vreemden rond de boerderij gekomen, ja, op

[pagina 1098]
[p. 1098]

een regenachtige dag, tegen de avond. Roze wist het van een buurvrouw die de mannen had zien lopen; enfin, ge zoudt ervan horen: volgens Roze zou Kerstdag niet voorbijgaan zonder grote, gróte veranderingen op de hoeve.

Zij zetten allen bezorgde en ernstige gezichten, zodra dat onderwerp ter sprake kwam. En het kwam vaak en meer en meer ter sprake. Zij vreesden de toekomst, met nieuwe, onbekende meesters. Nu wisten zij precies wat ze aan hen hadden: het goede en het kwade. Zij kenden hen door en door en 't was ermee te leven zoals 't was. Maar hoe met nieuwe, die zeker gans andere gebruiken, eisen en gewoonten zouden invoeren? Zij werden soms chagrijnig onder het idee en Roze maakte zich boos en zei dat het alles de schuld van de vrouwen was.

- De schuld van 't vreiwevolk! Hoe zeu! riepen al de anderen met verbazing uit.

Roze filosofeerde:

- Es onzen boas nou ne meins om allien op de weireld te leupen, zonder oeit ne kier 'n scheun meisken tegen zijn onderveste te drukken!

- Lena! riep een lachstem.

- Joa, Lena, antwoordde Roze ernstig. - Hoa Lena gewild, hij zoe op zijn scheun hof gebleve zijn; hij zoe meschien mee heur getreiwd zijn en we woaren amoal tegoare gelukkig geweest.

Toen spraken zij over Lena, tot in 't oneindige.

Allen nu, wisten zij er alles van, tot in de kleinste bijzonderheden. Hoe dat zo had uitgelekt, begreep geen mens, maar zij kenden de historie van de vijffrankstukken, en die van Florimonds heimelijke bezoeken in het huisje van Lena's moeder, en die van zijn nachtelijke zwerftochten door 't eenzaam veld.

- Hoe es 't toch meugelijk! Hoe es 't toch meugelijk! En zeuveel vreiwevolk op de weireld zijn! gilde Roze het van verontwaardiging uit. - O! Da 'k ik nog jonk woare! zei ze met dof-sidderende stem.

De mannen hadden ondeugende pret; de jonge meisjes giechelden. Maar Dikke Roze meende 't in ernst; zij keerde zich verbolgen tot de jonge meisjes om en riep:

[pagina 1099]
[p. 1099]

- Ge zijt amoal dwoazekonten! Ge keunt zelve rijke zijn en ons gelukkig moaken en ge 'n wilt verdeke niet! Vliegt er nondedomme noartoe van as g' hem ziet, pakt hem in ulder oarms en geeft hem 'n vloage totten in zijn gezichte: ge 'n zilt hem noeit mier kwijt geroaken!

- O, die zotte Roze! schaterden zij allen.

Toen spraken zij weer over Lena en Oscar; en Sefrien wist te vertellen, dat er een brief uit Amerika van Oscar aangekomen was: een brief aan een van zijn dorpsvrienden, waarin hij allerlei belangrijks over het verre land en zijn nieuw leven aldaar mededeelde. Hij scheen het er zo bijzonder naar zijn zin te hebben, zo buitengewoon goed van eten en drinken en niet te veel werk: slechts acht uren daags en dan moest men zich nog niet eens haasten! Lena was al vijf kilo verstruist sinds ze in Amerika was en beiden waren het erover eens, dat ze nooit, maar nooit meer naar Belzeland zouden willen terugkeren, althans niet om er te blijven. Die brief was zó buitengewoon interessant, dat Sefrien gevraagd had om hem eens mee te mogen nemen naar de hoeve. Dat wilde Oscars vriend echter liever niet; - hij was bang dat hij zou zoek geraken - maar hij had er zelf een paar eindjes voor hem uit overgeschreven en Sefrien haalde een papiertje uit zijn binnenzak en vroeg wie het wou voorlezen, daar hij zelf zo slecht geleerd was.

Roomnietje van Daele bood zich aan. Glimlachend ontvouwde zij het viezig velletje en met een mooi, fris stemmetje las zij voor:

- Ja, ja, beminde vriend, gij zoudt aardig kijken als gij ons hier nu moest zien. Sindts wij hier zitten is Lena al vijf kilo verstruischt en als 't niet en ware van hare moeder die ginter in Belzeland achtergebleven is, zou zij nooit aan Belzeland niet meer denken, zegt zij en er is ook geen kwestie van dat zij er nog ooit zou willen wonen. Ik ook niet, zulle, nog veel min dan zij. Mijn broer hier zegt dat wij wel zot zouden moeten zijn om ginter in armoede te gaan zitten, terwijl wij hier fortune kunnen maken.

- Het is aardig dat er hier zooveel gesproken wordt over eenen oorlog, die misschien door België zal komen. Wij hebben daar ook wel eens iets van gehoord als wij op Boerke

[pagina 1100]
[p. 1100]

Biebuyck's vlasgaard lagen te wieden, maar het is toch aardig dat zij er hier nog veel meer over klappen; en er zijn hier al menschen die mij gezegd hebben dat ik zeker wel naar Belzeland terug zal gaan als er ginter oorlog uitbreekt. Dat ziet ge van hier, beminde vriend, dat ik mij ginter in armoe en ellende den kop zal laten inslaan, als ik hier met mijne vrouw in ruste en veiligheid kan zitten en in eenige jaren tijd eene schoone fortune maken! Laat ze ginter maar vechten als 't zoo verre komt zooveel of dat zij willen, maar wees maar zeker dat ik er mij hier niets van aan zal trekken. Ik zou wel moeten zot zijn, is 't geen waar? Nu, zooverre zal het ook wel niet komen en ik en wil ook niet zeggen dat ik nooit in Belzeland terug zal komen. Ik denk er wel eens terug te komen, maar voor een korten tijd, als ik hier eene schoone fortune zal gemaakt hebben!

Roomnietje zweeg. Zij vouwde glimlachend het briefje dicht en gaf het aan Sefrien terug. Zij zaten daar allen een poosje stilzwijgend over na te denken. Wat er over een komende oorlog stond geschreven, interesseerde hen geenszins. Dat was een praatje, zoals men wel eens over 't einde van de wereld sprak, wat al zo dikwijls was voorspeld, en toch nooit gebeurde. Maar in hun nederig lot van arme mensen, voor wie de mooiste uitkomst in 't verschiet een oude dag zonder te veel ontbering was, schemerden en schitterden de toverwoorden van Oscar als een ongekende weelde van Beloofde Land; en meer dan een onder de ouderen voelde een soort heimwee, dat de kans voor hem verkeken was, en in de ogen van de jongeren droomde starend een verlangen, om er wellicht ook nog heen te gaan.

Het was een dag als goud zo schoon en stil, een van de laatste, heilig schone dagen van het najaar. Zij zaten op schafttijd onder een oude pereboom, in welks half ontbladerde kruin nog enkele óverrijpe vruchten hoog hingen te blozen en de gloed van de langzaam naar het westen wegnijgende zon tintelde en speelde zachtjes op de gele muur en op de groene luikjes van de mooie boerderij. De kippen en de eenden schitterden als luxevogels in die luister en de pa-o wandelde groot en statig over 't erf, als een voorname dame, met een lange sleep. De laatste bloemen, gele, rode en mauve, stonden on-

[pagina 1101]
[p. 1101]

beweeglijk te schitteren langs de gevel.

Daar kwam de boer, met somber gezicht en gebogen hoofd van het land. Hij schrikte haast toen hij het groepje werklui zag en nam een andere houding aan. Even verscheen Reinilde op de drempel.

- Komt g' ouën vierboterham eten? vroeg zij met matte stem.

Florimond knikte, zonder een antwoord te geven. Hij klopte de aarde van zijn klompen op de strobundel naast de deur en stapte loom binnen.

Zwijgend keken de arbeiders elkander even aan. Dikke Roze schudde haar hoofd en rees overeind.

- Hij 'n ziet er nie noar uit om totses te krijgen van de meiskes; wa zegt-e gij, Roze? vroeg glimlachend-fluisterend een van de mannen.

- Ik zegge... antwoordde Roze; en bleef even steken... - Ik zegge, dat de weireld 'n eigenoardige parochie es,... en dat 't mij nog ne kier spijt, da 'k nie mier jong 'n ben! voegde zij er voor de laatste maal aan toe.

Zij stonden allen op en lachten flauwtjes en trokken loom weer naar de akker toe.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken