Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.83 MB)

Scans (47.07 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (2.08 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1102]
[p. 1102]

II

Het wás zo! Het was, zoals Roze gehoord en gezeid en voorspeld had: Reinilde en Florimond verlieten op hun beurt de schone hoeve, om bij 't oude Boerke in het dorp te gaan rentenieren!

De mensen geloofden 't eerst niet; de mensen konden 't, wilden 't niet geloven; maar het was zo, het wás zo: Reinilde zei het aan wie 't horen wilde en Florimond sprak het niet tegen: ook hij, evenals zijn zuster, had genoeg van het sjouwerig boerenbedrijf, en snakte naar stilte en rust, op 't dorp, bij vader. Reinilde was zesendertig jaar oud en Florimond tweeëndertig; de mensen noemden 't een daad van krankzinnigheid; maar 't was zo, zij hadden er genoeg van, de schone hoeve ging in andere handen over.

Zij ging over in de handen van een groot, talrijk gezin, veel ongehuwde broers en zusters onder elkaar, harde werkers, maar zonder veel vermogen. Keijsders, heetten zij. Zij waren uit een naburig dorp. Zij kwamen met hun notaris op de boerderij, om alles over te nemen en ook het oude Boerke, dat er in maanden niet meer geweest was, werd met de sjees uit 't dorp gehaald. Het duurde dagen vóór ze 't helemaal met elkander akkoord waren en nog meer dagen vooraleer alles om en weer verhuisd was, maar eindelijk was de akte getekend en even vóór Kerstdag waren de Biebuijcks weg en de Keijsders ‘over’ en op oudejaarsavond had de grote ‘over-haalfeeste’ plaats.

Zij zaten aan lange tafels in de ruime keuken en een groot houtvuur flakkerde lustig in de brede haard. Boerke had de ereplaats, in zijn oude leunstoel, met de rug naar 't vuur; rechts en links van hem zaten Reinilde en Florimond en zijn twee andere zonen met hun vrouwen; en verder hadden al de Keijsders, negen in getal, plaats genomen, terwijl aan een

[pagina 1103]
[p. 1103]

tweede, lange tafel, bij de achterwand, al de knechts en meiden van de grote hoeve aanzaten.

Zij aten en dronken allen zoveel en zolang als zij wensten of konden, en een uitbundige luidruchtigheid heerste. Die Keijsders leken flinke, vrolijke lui en een van de zusjes was mooi, met blozende wangen en stralende ogen. Zij zat naast Florimond en spande zich blijkbaar in om hem te behagen en te boeien. En Dikke Roze, die dat van ver zag, en opgewonden was door drank en pret en eten, maakte soms de gekste bewegingen en gebaren, lachte, knikte, schudde haar hoofd en sloeg haar armen ten hemel, alsof zij overvol was van gevoelens en gewaarwordingen, die zij maar niet met woorden kon uitdrukken. Dat duurde zo de hele maaltijd door, tot dolle pret en opwinding van al de andere arbeiders; en toen de meesters eindelijk opstonden om, vóór het donker werd, nog eens op het erf en in de stallen rond te kuieren, nam zij plotseling haar besluit, stapte, in de luidruchtige warboel, op Florimond af, nam hem apart in een hoek, terwijl de anderen naar buiten stapten en vroeg hem, op de man af:

- O, boas, o, boas, woarom hè-je da toch gedoan!

- Florimond, die heel de middag stil en bleek en in zichzelf gekeerd aan tafel had gezeten, keek de oude werkster stug en strak en met verbazing aan.

- Watte gedoan? vroeg hij eindelijk, als met weerzin, op matte toon.

- Van die scheune, scheune hofstee te verloaten! antwoordde Roze met een trilling in de stem.

Hij schrikte haast van haar woorden en zijn ogen gingen als van angst wijdopen, terwijl zijn bleke lippen beefden. Zij stonden alleen in de keuken, midden in de wanorde van de schots en scheef verschoven stoelen rond de lege, slordige, lange tafels. De kille grijsheid van het winteruur lag als een doodse kleur over de kleine ruitjes en 't vuur werd roder in de haard, terwijl vage schaduwen onder de berookte balken spookten en de stille hoeken van de ruime keuken reeds in duisternis afstompten.

- Ge 'n meug het mij nie kwoalijk nemen, da 'k ou dat azeu vroage, voer de ontroerde meid met hijgende stem voort, - moar 'k zoe toch zeuveel liever g'had hên hadde gulder hier

[pagina 1104]
[p. 1104]

gebleven.

- 't 'n Gijng nie mier, mee Reinilde, antwoordde de jonge boer met stugge weerzin.

- Zal 't ginter, in 't durp, beter goan? vroeg zij.

- 'k 'n Weet het niet! antwoordde hij somber.

Plotseling greep ze familiaar zijn hand en keek hem aan, met tranen in haar ogen. Zij had wat veel gedronken, zij was weemoedig gestemd en ontroerd en durfde meer dan anders.

- G' hoadt hier moeten blijven, mee 'n firm, scheun meisken bij ou, fleemde zij.

Hij schrikte, ontweek haar blik.

- O! Hoadde toch mee mij gesproken, ge zoedt heur wel g'had hên! drong zij vrijpostig aan.

- Wie? riep hij.

- Lena.

Hij duwde haar van zich af, en een snik verkropte in zijn keel.

- Zaagt g' heur zeu geirne? vroeg zij dringerig.

- Joajik! Joajik! Joajik! 'k Was er zot van! ontsnapte het hem dof. En hij zuchtte zwaar en tranen kwamen in zijn ogen.

- O, hoadde toch mee mij gesproken! herhaalde zij.

- Zwijg! zei hij stug. - 't Es nou te loate.

- Te loate en nie te loate, meende zij; - d'r zijn nog al veel scheune meiskes op de weireld. Da Keijsderken die nevens ou aan toafel zat...

- 'k 'n Moet er nie van weten! riep hij. - 'k 'n Kan da volk nie uitstoan, nou da z' hier in mijn ploatse komen!

Zij zwegen; de gasten liepen langzaam langs de ramen en keken naar binnen.

- O, 'k weinsche da 'k iets veur ou kon doen! zei Roze hartstochtelijk, toen ze voorbij waren.

Hij gaf geen antwoord. Somber schudde hij het hoofd en staarde in het vuur.

- 'k Zal d'r zot van worden! kreet hij eindelijk.

Zij vatte weer zijn hand en drukte die.

- As ik iets veur ou kan doen, gelijk watte, ge 'n moet moar spreken! zei ze. - As ge nog ne kier 'n meiske geiren ziet, kom bij mij. 'k Zal moaken dat ge ze krijgt. 'k Hè compassie

[pagina 1105]
[p. 1105]

mee ou, ging ze voort. - Ge zij zeu rijke en op 'n zekere maniere zij-je oarmer dan den oarmsten van ou wirkvolk.

Hij rilde en zijn gezicht verkromp van lijden.

- 't Geld es ons ongeluk! Ons ongeluk! Ons ongeluk! herhaalde hij wanhopig.

Weer kwamen de gasten langzaam voorbij het venster. Boerke stapte voorop, leunend op zijn stokje en gilde hoog, alsof hij ergens op de akker was. De Keijsders volgden hem, omringden hem eerbiedig, gaven hem gelijk in alles wat hij zei. Reinilde liep apart met een van de Keijsderkens en praatte vertrouwelijk met haar; en al de anderen, meesters en werklui ondereen, volgden in bende, rokend en pratend, de gezichten hoogrood, de schouders opgetrokken in de grijze kou, die mistig werd.

In een luidruchtige troep kwamen zij binnen en de ruime boerenkeuken werd ineens bijna donker door hun opdringende menigte. Zij namen allen weer hun plaats in aan de tafels en Roze gooide hout op 't vuur, terwijl de koffie werd gemalen en de fles brandewijn met kleine glaasjes rondging. In 't laatste schemerlicht zaten zij weldra in aparte groepjes kaart te spelen. Zij gilden hard en sloegen de bevuilde kaarten als met mokerslagen op de tafel neer. De koffie geurde en de pijpen dampten. De verhitte koppen glommen. Het jonge, mooie Keijsderken, dat aan de dis naast Florimond gezeten had, kwam weer naar hem toe en poogde tevergeefs hem in de algemene vrolijkheid te doen delen. Hij had hoofdpijn, zei hij, voelde zich niet heel wel. Zij wilde ‘Hofman’ voor hem halen, maar ook daarvoor bedankte hij en bleef maar liefst een poosje rustig naar de kaarters kijken.

Trouwens Reinilde staarde bezorgd naar buiten door de grijze raampjes en oordeelde dat het tijd werd, met het oog op vader, om te vertrekken. Boerke protesteerde. Hij amuseerde zich, hij zat daar goed en warm, zei hij, en wilde nog een poosje blijven. Maar zij drong aan, stil en zeurig, zoals ze dat kon en kreeg dan ook haar zin, gelijk het altijd gebeurde. De oudste zoon van de Keijsders, die hen met de sjees in 't dorp terug zou brengen, ging alvast aanspannen.

De sjees kwam voor en Boerke werd er in gehesen. Niet zonder tegenstribbeling, want Boerke was een beetje aangescho-

[pagina 1106]
[p. 1106]

ten en praatte nu van op de boerderij te blijven slapen. Toen dat vermetel plan echter onvoorwaardelijk door Reinilde werd bestreden, liet hij zich optillen en dan begon hij in de koude lucht te niezen, vijf, zesmaal na elkaar, zodat het hem benauwde.

- Zie je wel, klaagde Reinilde, - we zijn al veel te lank gebleven!

Maar Boerke protesteerde weer, met de uiterste heftigheid, en vroeg nog een laatste borrel, om de kou te bestrijden, gilde hij.

Een van de jonge Keijsderkens vloog naar binnen om de fles te halen. En ondanks alle tegenkanting van Reinilde, die haast op 't punt van schreien stond, schonk zij lachend in en sloeg Boerke in één teug de drank naar binnen, griezelig morsend over zijn kin en zijn mooie zwartlakense jas.

Toen reden zij onder luid gejubel van de achterblijvers weg. Florimond zat op de voorbank naast de oudste zoon Keijsders, die mende. Het werd ineens zo akelig doodstil in hem. Het prangde zo, van triestige verlatenheid, in 't grijze, kille winteravonduur. Het drong hem als een prop de keel dicht en hij kreeg tranen in zijn ogen. Wat had hij gedaan! Wat had hij gedaan! De droeve woorden van de oude werkvrouw gonsden na in zijn mistroostig brein en hij kreeg de indruk of hij levend naar een kerkhof werd vervoerd. Zijn mooie boerderij, ze was als 't ware van hem weggestorven en heel de streek scheen hem in rouw waar hij voorbijreed. Al die zo welbekende hoeven, al die intieme kleine huisjes, en iedere boom en ieder slootje, het was iets van zijn eigen leven, dat hij voor altijd verliet en dat te treuren scheen om zijn ontrouwheid. Hier en daar kwam in de schemering nog een mens van de akker die groette; hier en daar klopte nog dof een late dorsvlegel in een schuur. En het was alles zo bekend en het leek alles reeds zo ver, als voor eeuwig verdwenen en versmolten in de grauwe mist, die langzaam van de kale takken druppelde.

Zij kwamen aan het dorp. Reeds van ver zagen zij enkele lichtjes flikkeren en er klonk ergens gezang en muziek in de straat. 't Is waar: het was oudejaarsavond; zij waren 't bijna reeds vergeten. Boerke babbelde en brabbelde aanhou-

[pagina 1107]
[p. 1107]

dend, achter in het rijtuig onder de kap en Keijsder zei tot Florimond dat er zeker wel leute zou zijn vanavond in 't dorp en dat het wel aardig was om zijn nieuw leven juist op zulk een avond te beginnen.

Florimond antwoordde vaag met een paar doffe woorden, maar voelde toch wel iets van feestgezelligheid voor zijn eerste intrede. Hij had een beetje 't gevoel als van een meneer die in het gure jaargetijde aan het triestig geworden landelijk leven vaarwel zegt, om de meerdere beschaving en gemakken van het stadsleven te gaan genieten.

Zij reden door de grote dorpsstraat. Veel winkels en herbergen waren verlicht en er was leven en beweging. Wie weet? Misschien zou het toch nog meevallen! Keijsder keek met begerige blikken rechts en links en slaakte even de verzuchting, dat hij later toch ook, als alles goed ging, het gemakkelijk leven als dorpsrentenier hoopte te kennen.

Zij kwamen op de plaats en hielden vóór het huisje stil. Poldientje, die hen reeds van ver had horen komen, stond hen, met open deur, op de drempel af te wachten. Zij wenste welkom en haalde 't smeulend pitje uit het kille gangetje, om Boerke bij te lichten.

Met gekreun en gezucht en genies werd Boerke, nog steeds babbelend en pruttelend, van onder de kap gehaald. Tibi kwam rochelend op waggelpoten aanzetten en kwispelstaartte en kefte voor zijn meester.

- Ge moet binnen komen en nen dreupel pakken! riep Boerke tot Keijsder. Maar Keijsder wou zijn paard niet alleen laten staan en bedankte. Boerke drong aan, maakte zich boos, sloeg met zijn stokje op de stenen. Toen stemde Keijsder erin toe een borrel aan de deur te drinken en Boerke speelde op zijn poot tot Poldientje, ondanks het zuchten en 't verbod van Reinilde, er hem ook nog een inschonk.

Keijsder wenste goên avond en reed weg; en toen Boerke, tussen Florimond en Reinilde, steunend en kuchend en pruttelend en niezend binnen was gestrompeld, sloot Poldientje de deur.

Zij waren in hun renteniershuis. Zij hadden voortaan niets meer te doen dan in volle rust van 't gemakkelijke leven te genieten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken