Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.83 MB)

Scans (47.07 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (2.08 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1121]
[p. 1121]

V

Die zomer begrepen de mensen, die Florimond goed kenden, niet, wat er wel plotseling met hem mocht gebeurd zijn.

Hij scheen ineens een ander mens geworden. Hij, de meestal stugge zwijger, werd een rumoerige prater. Hij, de doorgaans eenzame en in zichzelf teruggetrokkene, was nooit meer thuis te vinden, snakte aldoor naar omgang met andere mensen. Hij, de sobere, zat ganse dagen en soms halve nachten in allerhande herbergjes en kroegjes, waar hij gul trakteerde en veel geld kwijt raakte.

De weelde van 't gemakkelijk leven is hem naar het hoofd gestegen, zeiden de mensen.

Er was een soort gejaagde koorts in hem gekomen, alsof hij zich nu razend haasten moest om van alles volop te genieten. Het was alsof hij veel verloren tijd had in te halen en nog meer te vorderen op een toekomst, die duister en onzeker was. Het scheen vooral alsof hij haast had met 't genieten van de liefde, met dát genot althans dat door de omgang met de vrouw in korte, vlugge stonden en ten koste van wat geld kan genoten worden.

Geregeld nu, kwam hij in het huisje van Dikke Roze en ontmoette er Roomnietje. Maar Roomnietje was niet de enige: hij had nog andere toevallige vriendinnen van een dag of van een uur, die hij om het even waar opspoorde; en af en toe ging hij ook naar de stad, en werd daar soms gezien met vreemd gezelschap, in tingeltangs en bioscopen, wijn drinkend, lawaai makend, dronken wordend, tot hij al zijn centen kwijt was en wel eens aan de deur werd gegooid.

In 't dorp, waar dat alles gauw genoeg bekend geworden was, bekwam men maar niet van de ontzetting en verbazing. Het werd in korte weken een publiek schandaal, en de mensen liepen ervan samen. Boerke, die maar half begreep

[pagina 1122]
[p. 1122]

wat er gebeurde, zat hoofdschuddend in zijn hoek te zuchten; maar Reinilde schaamde zich vreselijk voor al haar deftige kennissen en was reeds heimelijk haar nood gaan klagen bij meneer de pastoor die, trouwens zonder enig resultaat, ernstig met Florimond gesproken had.

Raar was het onderhoud tussen die beiden geweest. Meneer de pastoor werd stil en plechtig, alsof er een stervenszieke in huis was, door de diep gedrukte Reinilde in de ‘beste kamer’ geleid en 't ogenblik daarna stond Florimond vóór hem, stug, somber, het randje van zijn pet zenuwachtig tussen zijn vingers frommelend.

- Zet ou, Florimond, zet ou, jongen, zei op zachte, verzoenende toon meneer de pastoor.

- 'k Blijve liever stoan, menier de pàster, antwoordde Florimond kortaf.

- Lijk of ge wilt, mijne vriend. En bedaard, langs ruime omwegen, begon meneer de pastoor over het geval te spreken. Florimond luisterde, roerloos, de wenkbrauwen gefronst, de lippen gesloten. Het was alsof hij hoorde naar iets zeer vervelends, dat hem toch eigenlijk niet aanging. Alleen uit ontzag en eerbied voor de geestelijke scheen hij daar te blijven staan. Eindelijk maakte hij een beweging met de hand en verklaarde, onverwacht, gewichtig:

- Menier de pàster, gij zij ne meins, ne-woar, en ik ben ne meins!

Met verbazing, en geheel uit zijn rede geslagen, keek de geestelijke hem aan. Zijn grote, ietwat bolle blauwe ogen, fletsten strak op Florimond en even schudde hij zijn hoofd met grijzende, vettige krullen om de slapen.

- 'k 'n Verstoa ou nie goed: wa wilt-e zeggen, mijne vriend? vroeg hij na een poos.

- Da 'k wille zeggen, menier de pàster, antwoordde Florimond, - dat-e gij 'n gedacht hèt en da 'k ik euk 'n gedacht hè.

- Natuurlijk, stemde meneer de pastoor dadelijk toe; - natuurlijk, mijne vriend, iedere meins hé zijn gedacht. 't 'n Es moar de kwestie wat dat er goed es en wat dat er slecht es. Florimond werd zenuwachtig. Hij kronkelde zijn pet tussen zijn duimen en zijn bleke lippen beefden, alsof hij heel veel

[pagina 1123]
[p. 1123]

had te zeggen, maar niet de geschikte woorden vond.

- Woarom 'n treiwt ge niet as ge 'n vreiwemeins neudig hè! vroeg plotseling de geestelijke, hem vlak en strak in het gezicht aankijkend.

Een kleur steeg als een roze golf over Florimonds gezicht en bleekte langzaam weer weg. Hij gaf niet dadelijk antwoord.

- Da jongste meisken van Keijsders, bijvoorbeeld, Lucietsjen, 'n zoe misschien nie beter vroagen.

Weer steeg de gloedgolf over Florimonds gelaat en bleekte langzaam weg.

- 'k Ben mijn hof kwijt! Hoa 'k ik op ons hof keunen blijven... zei hij eindelijk met een doffe stem, die even van ontroering hikte.

Meneer de pastoor haalde zijn schouders op.

- D'r zijn toch nog andere boerderijen, meende hij.

Florimond scheen aan een geweldige, diepe emotie ten prooi. Het woelde in hem van gewaarwordingen en gedachten, maar 't was alsof hij zijn onstuimige gevoelens niet kon uitdrukken. Eensklaps ontsnapte hem een snik en tranen kwamen in zijn ogen. Verbaasd keek de pastoor hem aan.

- Menier de pàster, begon hij eindelijk met inspanning, in afgebroken woorden, - 'k 'n kan... 'k 'n kan d'r gien reden van moaken, da 'k op... mijn scheun, greut hof nie mier 'n ben. 'k Hè gepeisd, da 'k het hier zoe geweune worden en in 't begin ging het euk goed; moar mee d'ieste scheune doagen hè 'k gevoeld dat 't nie 'n zoe goan en nou... nou zoe 'k wel mijn hand loaten afkappen, menier de pàster, om weer op mijn scheun hof te zijn.

De geestelijke maakte een beweging en wilde iets zeggen, maar Florimond viel hem dadelijk opgewonden in de rede: het borrelde uit hem op, hij was niet meer te houden; en onstuimig, in gehorte zinnen, voer hij voort:

- Ge mient gij, e-woar, menier de pàster, da 'k ik ne slechten ben, da 'k drijnk en achter 't vreiwevolk leup uit slechtigheid. 't 'n Es anders niet as uit verdriet, om mijn verdriet te vergeten. 'k Zal ou alles zeggen, menier de pàster, alles. 't Es al joaren lang da 'k 't opkroppe en 'k ben blije da ge gekomen zijt. 'k Hè altijd willen treiwen, menier de pàster; moar 'k 'n hè noeit nie gemeugen. 'k 'n Kon noeit gien vrei-

[pagina 1124]
[p. 1124]

wemeins vinden die geld genoeg bezat om op da scheun, greut hof te komen. Voader en moeder hên altijd ulder leven lang gezeid: ‘Past op, jongen, da ge nie 'n doet lijk Ivo en Lewie die onder uldere stoat getreiwd zijn! Treiw rijk of 'n treiw niet. Blijf mee Reinilde op 't hof!...’ Joaren en joaren hè 'k 't uitgehouën, menier de pàster; moar ne meins es ne meins!... 'k Hè 'n meiske geiren gezien, menier de pàster; 'n oarm meiske, Lena, iene van ons wirkmeiskes. 'k Was zot van heur, en 'k zoe d'r mee getreiwd zijn euk, ondanks alles, moar ze zag 'n ander geiren en z'es mee hem noar Amerika gegoan. 'k Hè d'r wried veel verdriet in g'had, menier de pàster. 't 'n Was mij 't leven nie mier weird en 'k hè mij deur Reinilde loaten overhoalen om hier in 't dorp bij voader te komen weunen. En nou dat 't te loat es goa 'k er van deud, menier de pàster, deud van berouw en verdriet! Ge verwijt mij da'k ginter in Dikke Rozes huis altemets bij 'n meiske goa zitten, bij Roomnietje, die vroeger op mijn hof gewirkt hé. Ge'n moet mij nie geleuven, menier de pàster, moar 't es om nog ne kier iets van mijn vroeger leven te voelen da 'k het doe. Ge 'n moet mij nie geleuven, moar as ik al van verre de muren van mijn scheun hof zie, begin mijn herte te kloppen en zoe 'k keune schriemen, menier de pàster. As ik van verre de kiekens veur de deure zie leupen in de zonne, as ik Duc en B'ron aan ulder kot heure bassen, en de pa-o op 't dak heure roepen, als ik 'n kerre van 't hof zie rijen, ge meug het geleuven, menier de pàster, 't sloat aan mijn herte, 't sloat aan mijn herte...

Hij zweeg. Zijn adem zwoegde en de tranen rolden langs zijn wangen. Zijn vingers beefden zenuwachtig om het randje van zijn pet. Ook de pastoor zweeg. Hij scheen ontredderd en vergeefs te zoeken naar de woorden, die hier zouden kunnen troost aanbrengen. Het was een goede, oude man van alledaagse plichtsbetrachting, maar die er weinig was op voorbereid om in ingewikkelde gevallen van het zieleleven raad te schaffen. Hem kwam de toestand niet zo tragisch voor. Als Florimond nu maar met het Keijsderken kon trouwen, dan kwam alles weer in 't reine, meende hij, dan kon hij immers op zijn mooie boerderij terugkomen zoveel als hij maar wilde; en hij begon daar nog eens over, en somde al de

[pagina 1125]
[p. 1125]

voordelen van een dergelijke schikking op, en zei hoezeer dat rust en troost zou brengen in het gemoed van Reinilde en hoe het de laatste levensdagen van zijn oude vader nog zou opfleuren.

Maar Florimond reageerde niet meer. Er kwam eensklaps iets mats in hem na zijn hartstochtelijke ontboezeming en hij verzonk weer in een stug stilzwijgen. 't Was of de woorden van de priester niet meer tot hem doordrongen. Hij knikte verstrooid met het hoofd, haalde zijn schouders op, beloofde vaag de raad van meneer de pastoor ernstig te zullen overwegen.

De priester was opgestaan. Hij had het benauwd gekregen van de inspanning in 't kleine, duffe kamertje; zijn bolle, fletse ogen puilden, zijn adem hijgde en zweetdroppels parelden op zijn glimmend voorhoofd. Met dikke schouders strompelde hij naar de deur, door Florimond gevolgd. Even verscheen in 't gangetje, bij de keukendeur, de haastig weghollende rok van Poldientje en het ontsteld gezicht met rode konen van Reinilde. Maar beiden deden of zij meneer de pastoor niet zagen en Florimond bracht hem alleen tot aan de voordeur.

Toen de deur op hem dichtsloeg heerste weer in 't kleine renteniershuis de doodse stilte van een graf.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken