Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

ebook (4.02 MB)

XML (2.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 197]
[p. 197]

Tweede deel

[pagina 198]
[p. 198]

VIII

Die zomer was het, dat voor het eerst, iets van wat reeds lang in grote steden gistte, zich ook over het vreedzaam en tevreden platteland begon te verspreiden.

Er waren grote werkstakingen uitgebroken in de industriële centra; er hadden optochten plaats, van duizenden en duizenden, met rode vlaggen en oproerige gezangen, waarin de werklui dreigend ‘Brood of Dood’ eisten. Brood of Dood! De wrede woorden galmden alom en woeste straatgevechten hadden plaatsgehad, waarin de politie en de opgeroepen soldaten wel eens het onderspit moesten delven. Het was geluwd, na enkele bange dagen, maar de toekomst bleef somber, vol onheilspellende onzekerheid tegen de naderende winter.

Pierken las daarvan in zijn courantje en deelde het opwindend nieuws aan zijn kameraden in de fabriek mede. Waren zij ook niet te beklagen? Hadden ook zij geen eisen voor een beter lot te stellen, evenals hun makkers in de grote steden? Pierken oordeelde van wel en achtte 't ogenblik gekomen om zulks hun meester kond te maken.

Maar hoe gedaan en wat gevraagd? Pierken aarzelde en de andere arbeiders konden hem geen geschikte raad geven. Zij hadden allen wel vagelijk het gevoel van een levenslang geleden onrecht, maar hoe zouden ze dat uitdrukken? Wat zouden ze vragen als vergoeding en verbetering? En hoe zou meneer De Beule het opnemen; en wat zouden ze doen als meneer De Beule, zoals ongetwijfeld kon verwacht worden, hun verzoek met verontwaardiging en woede van de hand wees?

Zij wisten 't niet. 't Probleem scheen hun te gevaarlijk, te ingewikkeld en te machtig. Er ontbrak hun iets, - zij voelden 't instinctmatig, - er ontbrak hun een centrale macht,

[pagina 199]
[p. 199]

een krachtige groepering, een sterke organisatie, zoals die in de grote steden wél bestonden. Zij voelden dat zij al van 't eerste ogenblik de zwaksten zouden zijn en dat meneer De Beule smalend en minachtend, hun zou kunnen antwoorden: ‘Zo zo, ge zijt niet tevreden, mijn jongens en eist hoger loon; zeer goed, ik heb u niet meer nodig, gaat u maar heen, ik zal wel andere werklui in uw plaats nemen!’ Dat zou meneer De Beule zonder enige twijfel antwoorden; en treurig genoeg: onder de verslaafde en armoedige dorpsbevolking zou hij ook onmiddellijk andere arbeiders vinden, die tegen het gewone hongerloon, en misschien nog voor minder, hun plaats zouden komen innemen.

- 't Zoe Fikandoes-Fikandoes zijn! meende Feelken.

Leo slaakte een pessimistisch ‘Oajoáek’ en al de anderen haalden hun schouders op en glimlachten, als voor een hersenschim die volkomen onbereikbaar was.

- 't Ienigste da 'k zoe weinschen woare alle doagen vier dreupels in ploatse van twieë, zei Ollewaert.

- Doarmee ben ik uek kontent! echode dadelijk Berzeel.

- En ik dan! juichte Free met ogen die reeds straalden bij 't heerlijk vooruitzicht.

- Hoe es 't meugelijk! riep Pierken verontwaardigd.

Hij tobde over zulk een bedroevende achterlijkheid in het bewustzijn van hun rechten; en hij wanhoopte ooit iets met hen te bereiken, toen een bericht in zijn krantje hem op een ochtend een troost en een steun bracht, die hem tot de hevigste geestdrift en de hoogstgespannen verwachting vervoerden.

In zijn krantje stond te lezen, dat ook de broeders van het armoedig platteland niet langer aan de schandelijke willekeur van hun traditionele uitbuiters zouden overgelaten worden. In een pathetisch artikel schreef iemand, die zich ‘Landman’ noemde, een aangrijpend relaas over de ellendige, middeleeuwse wantoestanden, die nagenoeg nog overal ‘op den buiten’ heersten; en schreeuwde hard en luid om dringende verbetering daarvan. Het was een vrij goed gedocumenteerd stak, heftig gesteld in schrille, felle kleuren, met hier en daar wat onnauwkeurigheid en overdrijving, maar in zijn geheel aangrijpend als een hechte zielekreet, en die 't gemoed van

[pagina 200]
[p. 200]

de arbeiders, toen Pierken het hun voorlas, ten diepste ontroerde. Ja, ja, zo was wel hun erbarmelijk leven! Alles voor de rijken, die niet hoefden te werken; niets of weinig voor de arme zwoegers, die van de ochtend tot de avond, dag in dag uit, jaar in jaar uit, slavenarbeid hadden te verrichten. Zij werden er stil van en heel diep droevig. Die man, die ‘Landman’ schreef daar in treffende woorden, wat zij hun leven lang reeds voelden, zonder het ooit goed te kunnen uitdrukken. Feelken had geen zin meer om er zich met een ‘Fikandoes-Fikandoes’ van af te maken; en Leo dacht er niet aan zijn ‘Oajoáek’ uit te brullen. En ook de vrouwen waren aangedaan: Natse schreide, Lotje sloeg ontsteld haar armen ten hemel; en zelfs Mietje Compostello scheen eraan te twijfelen of 't ‘Manneken van Hierboven’ zulke toestanden wel goed kon keuren. ‘De Witte’, Siednie en Fietriene schenen het zich minder aan te trekken. Zij voelden 't nog zo schrijnend niet. De mooie Siednie staarde peinzend vóór zich uit, alsof zij wel aan andere dingen dacht; en Fietriene dronk met natte lippen de woorden van Pierkens mond en vond dat hij wel heel mooi voor kon lezen. Aan 't eind van het artikel kwam een lange lijst met namen van dorpen, waar de socialisten uit de stad vergaderingen zouden houden; en op die lijst kwam ook hun dorpje voor.

- Doar goa 'k noartoe! zei Pierken vastberaden; - en 'k hope da ge 't allemoal uek zilt doen!

Er was een weifeling.

- Den boas zal ons ‘de koeken’ geven as-e we dat doen, meende Ollewaert.

- Hij mag; 'k 'n zal 't er nie veure loaten! antwoordde Pierken opgewonden.

- Ik uek niet! riep eensklaps Fikandoes-Fikandoes tot eenieders verbazing.

Allen moesten even lachen. Hoe kwam die gekke Fikandoes-Fikandoes zo ineens aan zulk een gewichtig besluit! Maar Fikandoes lachte in 't geheel niet mee. Hij was plotseling heel ernstig geworden, met gefronste wenkbrauwen en op elkaar gesloten lippen. Hij herhaalde nog eens met nadruk dat hij gaan zou; en toen iemand zei, dat het dan ook wel Fikandoes zou zijn met hem, reageerde hij in het geheel niet,

[pagina 201]
[p. 201]

glimlachte niet eens, keek de spotter met strakke, boze ogen aan.

Ook Leo zou gaan. Dat besloot hij ineens, op kalme, vastberaden toon. Free wist nog niet goed wat hij doen zou; hij moest er eerst eens met zijn vrouw over spreken. Ook Poeteken was weifelend; en Berzeel schudde zijn hoofd, zei dat hij zich liefst geen ‘kuiels’ aantrok en dat het voor hem trouwens niet mogelijk was, aangezien hij elke zondag naar zijn eigen dorp ging.

De andere arbeiders spotlachten. Men kende ze, die zondagsgangen van Berzeel naar zijn eigen dorp! Hij was er weer eens geweest de zaterdag tevoren en eerst dinsdagsochtends in de fabriek teruggekeerd, onherkenbaar, met een dik-gezwollen bloedkop van het drinken en het vechten. Hij droeg nog een lidteken boven zijn linkeroog, als een dikke, zwartrede rups van geronnen bloed. Pierken haalde minachtend zijn schouders op. Met zijn broer was hoegenaamd niets aan te vangen en hij wendde zich tot Bruun de stoker en zijn zoon Miel, en tot Siesken de steenbok.

- Nien ik,... nien nien ik!... Ik 'n zal nie goan... en Miel uek niet! antwoordde Bruun nijdig en agressief. En kwaadaardig lichtte hij zijn beweegredenen toe:

- Ik 'n hè gien goeste van hier mijn wirk kwijt te geroaken, om noar wa fleiwe kul te goan luisteren. Miel zei niets, durfde zijn vader niet tegenspreken, begreep wellicht ook niet precies wat hem gevraagd werd. Hij keek Pierken met zijn kleine, onnozele oogjes aan en schudde zwijgend het hoofd.

Pierken drong niet aan en wendde zich tot Siesken de steenbok en tot Pee de molenaar.

Siesken gooide 't op een grapje:

- Zoen we doar teminsten nen dreupel krijgen, op die vergoarijnge? vroeg hij, met zijn lacherig poppengezicht.

- De socialisten zijn tegen 't gebruik van stirken drank, antwoordde Pierken ernstig. Pee wist nog niet of hij wel gaan zou. Hij had er wel zin in, maar ook hij was erg bang om wat meneer De Beule ervan zeggen zou. Hij stond daar als een witte sneeuwman onder de meellaag die hem helemaal bepoeierde en uit zijn baardeloze, witte mond kwijlde scheef een dun straaltje bruin tabakssap over zijn witte kin. Pierken

[pagina 202]
[p. 202]

voelde, dat hij op hem ook niet mocht rekenen. De beide paardeknechts waren bij toeval ook op 't hof en kwamen naar het opwindend gesprek luisteren. Pol aanhoorde in doffe houding waarover het ging en bleef dan even roerloos staan, zonder een antwoord te geven. Hij was stomdronken, zijn dikke, pokdalige kop was rood-gezwollen en zijn ogen staarden glazig. Hij maakte een breed gebaar met beide handen en verdween zonder een woord te spreken. Guustje, van zijn kant, nam het niet ernstig op en lachte.

- Ze zoen ons beter elk 'n keiw kieken geven mee sloa, meende hij. Hij proestte uitbundig luid om zijn gewone grap en volgde Pol naar de stal.

Daar kwamen ook Stien de Leugenoare en zijn knecht Komijl. Stien had er al over gehoord en beweerde, dat het ganse dorp er bij elkaar van liep. De vergadering zou zondag over veertien dagen plaatshebben in de Gelapte Sjako zei hij, een vrij slecht befaamde herberg, die meestal door wildstropers en dieven werd bezocht. De pastoor zou er tegen preken en meneer de burgemeester zou 't verbieden. De socialisten zouden goddeloze liederen zingen en vloeken en er zou gevochten worden. Stien was opgewonden door zijn eigen leugens en nogal flink aangeschoten. Hij knarste met zijn tanden en bromde met gesmoorde stem vage verwensingen. Komijl stond achter zijn rug in stilte te spotlachen en zijn dikke, rode neus bewoog in zijn roetig gezicht als een vrolijke kalkoensnuiter.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken