Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

ebook (4.02 MB)

XML (2.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 233]
[p. 233]

XVI

't Werd stil in de fabriek gedurende ettelijke dagen...

Het gebeurde hing, als een onzichtbare, drukkende wolk, over mensen en dingen. De gezichten stonden stroef; er galmde geen vrolijkheid meer op. Het leek wel of het werk alleen nu alles overheerste, en de raderen zoemden, de stenen draaiden en de balken beukten, dag in dag uit, van de ochtend tot de avond, zonder dat er nog ooit enige afwisseling in dat zwaar en eentonig bedrijf scheen te zullen komen.

Ook in het ‘vreiwevolkskot’ heerste dezelfde, drukkende neerslachtigheid. Het scheen wel of daar iemand weggestorven was, die alle fleur en leven met zich meegenomen had. De vrouwen zaten over hun werk gebogen en zongen niet meer; en als ze nog wat praatten dan was het met gedempte stemmen, alsof ze dingen vertelden die maar liefst niet gehoord moesten worden. Zij spraken dan ook meestal over vage algemeenheden en eindigden met de opmerking, die op alles en op niets kon doelen: dat het een rare boel was in de wereld! Vooral het nieuw aangekomen jong meisje, dat Siednies plaats vervangen had, voelde zich daar vreemd onder de indruk. Het leek wel of iets van de schuld van haar voorgangster op haar was overgegaan. Zij was een iris jong kind met roze wangetjes en blonde haren, die zo uit de natuur kwam en nu in de sombere fabriek, gelijk een vogeltje in een kooi gevangen zat. Zij heette Liezeken. Er was haar met de grootste strengheid door madam De Beule op het hart gedrukt, dat ze hoegenaamd, met welke man ook, geen gemeens mocht hebben, of dat ze, op staande voet, uit de fabriek zou weggezonden worden; en die bedreiging maakte haar zó bang en schuchter, dat ze zelfs geen man dorst aan te kijken, vooral meneer Triphon niet, wiens geval met de mooie Siednie zij maar al te goed kende, ofschoon madam

[pagina 234]
[p. 234]

De Beule haar niets daarvan verteld had. Wat Zulma betrof, die was weer opgelucht: Poeteken had dan toch eindelijk van zijn moeder de toestemming verkregen om met haar te trouwen.

Maar ook meneer Triphon leek allerminst op zijn gemak.

Gedurende de eerste dagen had men hem ternauwernood in de fabriek gezien. Hij liep veel rond de tuin, met Kaboel, die hij achter ‘apportjes’ zond. Betrapte iemand hem op dat onschuldig spelletje, dan hield hij ermee op en slenterde verder. Hij trachtte zoveel mogelijk zijn vader te mijden; en feitelijk zag hij hem alleen maar aan de maaltijden, die luguber-stil en drukkend waren.

Meneer De Beule, het hart vol wrok, vermeed met zijn zoon te spreken. Wanneer hij hem beslist, met het oog op de zaken, iets mededelen moest, dan gebruikte hij daarvoor zijn vrouw, of zelfs Sefietje, als tussenpersoon. En heel zijn conversatie, voor zover hij die voerde, was vol bedekte toespelingen, die wel in het algemeen toepasselijk waren, maar feitelijk uitsluitend en alleen tegen zijn zoon bedoeld werden.

Het ogenblik van slapengaan vooral was allerpenibelst. Meneer Triphon trachtte altijd zo te maneuvreren, dat er een derde persoon: Sefietje of de tweede meid in de kamer aanwezig was op het ogenblik dat hij ‘goenacht’ wenste. Stil stond hij dan op, zei ‘sloapwel, pepá; sloapwel, memá’ en ging meteen naar de deur.

De goedige madam De Beule antwoordde altijd vriendelijk, hoewel gedrukt: ‘sloapwel, Triphon’; maar meneer De Beule, zonder uit zijn krant op te kijken, vergenoegde zich met een knorrig ‘hm’ of zelfs met niemendal, wanneer hij al te zeer uit zijn humeur was. De wrok bleef hangen, als een onverzoenlijke vijandschap en zware dreiging.

Zo waren het wel eindeloze droeve dagen voor meneer Triphon, dubbel droef en eindeloos met het gure jaargetijde en de vroeg invallende duisternis. Hij had het nooit bijzonder druk gehad in de fabriek, maar nu, sinds zijn vader hem boudeerde en negeerde, vond hij zo goed als niets meer uit te voeren. Hij voelde en wist, dat hij het klein beetje prestige dat hij vroeger nog bezat, bij de arbeiders geheel had ingeboet; hij kwam zo weinig mogelijk meer in 't ‘stampkot’,

[pagina 235]
[p. 235]

waar men hem spottend en minachtend aankeek; en in het ‘vreiwevolkskot’ verscheen hij in 't geheel niet meer: 't was of zijn leven daar gevaar liep!

De eerste dagen na 't rampspoedig avontuur, was hij ook niet meer om de hoek van de straat gaan staan, op het uur dat de drie stijve juffers Dufour daar voorbijgingen om zich ter kerke te begeven. Hij durfde niet; hij vreesde dat ze reeds alles wisten en dat zijn wandaad als 't ware op zijn aangezicht te lezen stond. Hij waagde zich eerst na meer dan een week, in de vage hoop, dat ze 't misschien nog niet wisten, of er geen geloof aan zouden hechten, of het wellicht ook niet zo heel bijzonder ernstig zouden opnemen.

Daar kwamen ze alle drie langs de huizen, stijf als harken! Meneer Triphon trok zich even achter de muur terug en kam dan weer te voorschijn, op het ogenblik dat hij hun schreden hoorde. Hij nam zijn hoed af en groette.

Alle drie de stugge maagden kregen plotseling een kleur als vuur. Juffer Pharaïlde en juffer Caroline richtten dadelijk hun ogen strak ten gronde vóór zich uit en bogen heel eventjes het hoofd, alsof zij de straatkeien groetten; maar juffer Josephine kneep preuts haar dunne lippen op elkaar en wendde zó opvallend het hoofd naar rechts om niet te moeten groeten, dat meneer Triphon er de koude schrik op 't lijf van kreeg. Zij wisten dus, zij wisten alles; en zij verachtten hem om zijn liederlijk gedrag met al de grenzeloze afkeer die onbesproken-zedelijke vrijsters voor zulke dingen voelen moesten. Zijn enkel zicht was voortaan een belediging voor hun maagdelijke preutsheid.

In Den Appel, waar hij ook al, sinds de lamentabele gebeurtenis, een tijdlang niet verscheen, was het onthaal wel anders, maar weinig behaaglijker. Het mooie Fietje stond alleen achter haar schenktafel, toen hij er voor het eerst weer kwam; en ze deed dadelijk of ze de dolste pret had, hem met ondeugend flikkerende ogen vragend waar hij toch al die tijd gebleven was, en of hij soms was ziek geweest, of op reis was geweest, en zo meer: één aanhoudende, ondeugende plagerij, waarop hij 't eerste ogenblik, helemaal onthutst, absoluut geen gepast of toepasselijk antwoord kon verzinnen. Hij was gewoon overdonderd. Hij poogde te lachen, te schertsen,

[pagina 236]
[p. 236]

maar lachte en schertste heel dom; hij kwam eindelijk, achter de schenktafel om, naar haar toe en trachtte haar te zoenen, zoals hij vroeger ook wel deed, als daar gelegenheid voor was. Maar dat viel tegen! Fietje zette plotseling een overdreven ernstig gezicht, wees hem koel, doch allervastberadendst van zich af, en zei, met ijskoude stem:

- O! ge zij mis, menier Triphon; ge zij mis; 't 'n es bij mij niet, 't es bij Siednie da ge doarveuren moet zijn!

Zijn gewone herbergvrienden en stamgasten: de jonge notaris, de jonge dokter, nog anderen kwamen binnen; en allen bejegenden hem met een eigenaardig en geijkt spotlachje en maakten ondeugende zinspelingen, die hen tot de dolste pret vervoerden, terwijl ook Fietje, achter haar schenktafel, weer aan het lachen ging. Meneer Triphon had ze allen tegen zich; zijn dik gezicht glom van de inspanning om al die plagerijen enigszins behoorlijk te beantwoorden, maar het ging niet, hij werd letterlijk overstelpt en overweldigd; en het liep dan ook uit op een smadelijke terugtocht, in het machteloos besef dat hij hun toch niet het hoofd kon bieden. Hij eindigde met er niet meer te komen; en toen had hij ook niets meer in zijn leven dan de saaie en dodende eentonigheid van een dierenbestaan of van een gewas in winterslaap en eenzaamheid.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken