Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

ebook (4.02 MB)

XML (2.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 303]
[p. 303]

XXIX

Wat meneer Triphon ook wel interesseerde was eens waar te nemen hoe men hem verder, in het dorp, buiten de fabriek om, na de gebeurtenis zou bejegenen. Sinds vele weken en nu vooral sinds hij zijn meeste vrije avonden bij Siednie doorbracht, had hij zijn vroegere relaties met zijn gewone herbergvrienden onderbroken en o.a. in zijn destijds vaste ‘stamenee’ de Gouden Appel, geen voet meer gezet.

Eens, op een avond, toog hij er weer heen. Het mooie Fietje, dat hij vroeger zo graag omhelsde, prijkte er als altijd welvarend achter haar schenktafel en hier en daar zaten een achttal, meestal jeugdige stamgasten om de tafeltjes verspreid. De zoon van de notaris was er, en ook de zoon van de ontvanger, en nog andere zonen van voorname ingezetenen; en zodra meneer Triphon binnenkwam hieven zij allen een luid gejuich aan terwijl Fietje, achter haar toonbank vol flessen en glazen, onbedaarlijk begon te lachen.

- Wel wel Triphon! van woar komt-e gij? W'hên gemiend da ge dued woart! gilden zij allen onder elkaar; en een van hen, de zoon van de bierbrouwer, stond even van zijn plaats op, draaide om meneer Triphon heen en bekeek hem van alle kanten, overdreven luid jubelend:

- 't Es hem! Woarachtig, 't es hem! Zue woar of da 'k hier stoa!

Meneer Triphon wist niet al te best hoe zich te houden. Hij lachte mee maar zijn lach ontaardde in een grimas.

- G'hèt leute, geluef ik, grinnikte hij. - Wa scheelt er dan? - Wat dat er scheelt! riepen zij allen opgewonden. - Da we blije zijn van ou were te zien! Ala, Fietje, trekteer menier Triphon mee 'n pijntsjen of nen dreupel!

- 'k Kan zelve mijnen drank wel betoalen, zille! riposteerde meneer Triphon nogal zuur.

[pagina 304]
[p. 304]

Zij staarden hem roerloos, met gemaakte ontzetting en verbaasdheid aan.

- Watte! Meugen w' ou nie ne kier trekteren! riep de zoon van de notaris spottend.

- Woarveuren wilt-e mij trekteren? vroeg meneer Triphon nijdig.

- Woarveuren...? Ha doarveuren...! Omda we blije zijn van ou te zien, zeg ik ou! klonk 't sarrend antwoord.

- Goed! zei meneer Triphon; - trekteer mij! En aangezien dat-e gulder mij trekteert, zal-e 'k ik older uek trekteren. Fietje, vroag ne kier aan die hieren wat da ze willen hên! riep hij, met een soort van uitdaging.

Fietje, die achter haar schenktafel was blijven staan, hield niet op met schaterlachen. 't Was alsof er iets buitengewoon opwindends haar kittelde. Zij rechtte haar mooie buste, die zo bekoorlijk was en kirde en koerde als een tortel van de dolle pret. Meneer Triphon werd giftig-nijdig.

- Es 't om mij da ge lacht, Fietje? riep hij, hard en bruusk. Zij staakte 't lachen, keek hem even ernstig aan.

- 'k Mage toch wel lachen, zeker, als ik leute hè! antwoordde zij ontwijkend.

- 'k Vroag ou of 't om mij es da ge lacht? drong meneer Triphon bijtend aan. En daar Fietje, voor alle antwoord, weer begon te lachen en te koeren, stond hij plotseling op en verliet met een razende vloek de gelagkamer.

Een woest gebrul van hoon ging achter hem op. Het loeide hem nog na, toen hij reeds passen ver was. - Verdome! Verdome! raasde hij dof, in 't duister van de straat. En hij knelde zijn vuisten en zwoer in zichzelf, dat hij hun dat betaald zou zetten.

Een andere al even weinig opbeurende ontmoeting was die welke hij kort daarna eens op een middag had met de drie juffrouwen Dufour.

Hij wandelde met Kaboel in 't veld en keerde lusteloos en eenzaam naar de fabriek terug, toen hij eensklaps, op korte afstand, in een bocht van de landweg, de drie juffrouwen Dufour naar zich toe zag komen. Zij liepen, alle drie in het donker gekleed, stijf als harken op een rijtje, en er was geen ontkomen aan: hij moest hen ontmoeten en groeten en

[pagina 305]
[p. 305]

reeds maakte hij zich, met het vuur van de gêne op de wangen, tot die onwelkome plichtpleging klaar, toen ze plotseling alle drie, als door een draaischijf bewogen, rechtsomkeer maakten en hem de rug toekeerden. 't Was zó opvallend hostiel, dat hij er even pal van stond en eerst na een hele poos begreep, dat ze teruggekeerd waren om hem niet te moeten tegenkomen.

- Verdome! Verdome! Verdome! Die kwezels! Die hemelgieten! riep hij, zó luid dat ze 't wellicht konden horen, terwijl een plotselinge golf van woede hem naar het hoofd steeg. En machinaal wou hij hen eerst achterna, om een uitlegging te eisen.

Hij deed het wijselijk niet. Hij bond nog bijtijds in en zag hen, over de golvingen van 't koren heen, in aller ijl huiswaarts vluchten. Maar de belediging had hem zó geschokt, nog duizendmaal dieper en vinniger dan het ge jouw van de drinkebroers en het hoongelach van Fietje in de Gouden Appel, dat hij er helemaal van streek door was en nu wel -, zijn eerste opwelling van woede eenmaal over -, als een klein kind van schrijnende vernedering had kunnen huilen. Nu wist hij genoeg hoe de mensen over hem dachten in het dorp. Verloren was hij, verloren in eenieders achting! Verloren, raasde hij dof in zichzelf, omdat hij eigenlijk eerlijk was geweest, omdat hij, in plaats van 't meisje maar te laten lopen, zich haar lot nog aangetrokken had.

Dit avontuur liet in hem een wrange desem van verbittering na; iets, dat nooit geheel door hem vergeten werd, en telkens weer, als iets dat bestendig zijn leven vergalde, in hem opkwam. Aangezien hij nu toch onherroepelijk verloren en gedeclasseerd was, hoefde hij zich ook niet meer te generen; 't kon hem nu verder niets meer schelen wat er van hem gezegd werd; ook niet wat zijn vader er voortaan van zeggen kon of denken; en meer en meer nam hij zijn toevlucht tot het huisje van Sidonies ouders, de enige plek op aarde, waar hij nog van een gul en vriendelijk onthaal verzekerd was. Hij richtte er zich een soort van ‘home’ en meteen zijn ‘stamenee’ die hem nu elders zou ontbreken, in. Hij liet er drank, conserven en sigaren komen; ook wijn en zelfs champagne; hij trakteerde de familieleden en het zwingelaartje van daar-

[pagina 306]
[p. 306]

naast; en daar dit alles vrij veel geld vorderde, heel wat meer dan hij van huis kon krijgen, maakte hij hier en daar schulden, die dan later wel, met een flinke rente erbij, zouden verrekend worden.

't Kon hem niet schelen. Het was nu eenmaal zo en ging niet anders meer. Er moest nu maar gebeuren wat er wilde. Thuis had hij het verwoede bromgezicht van zijn vader en de bedroefde zuchten van zijn onderdrukte moeder, mitsgaders de zwijgende hostiliteit van Sefietje en het angstig rokkengefladder van het tweede meisje; dáár in 't nederig gezin, vond hij althans nog vriendelijke mensen, en frisse, jeugdige gezichten, die eens konden lachen. Hij vergat er zichzelf en zijn knagende bekommeringen. Of hij ooit met Sidonie zou trouwen wist hij zelf nog niet: maar ook zoals het nu was kon het blijven duren; hij was de enige niet die ongeveer zo uit de band leefde en bleef leven: de dingen moesten zich vanzelf maar schikken.

Sidonie, haar ouders, haar broeder en haar zusters waren daar overigens mee tevreden en spraken verder ook van niets. Alleen de moeder hield nog steeds een waakzaam oog en herhaalde bij gelegenheid: - alles goed en wel, moar zurgt dat er gien twiede 'n komt! En daar zorgden meneer Triphon en Sidonie wel degelijk voor; en 't ‘eerste’ groeide op naar wens, tot grote vreugde en plezier van de jonge moeder en haar zusters; maar, daar het wel wat druk en hinderlijk begon te worden, werd het meestal tijdig in zijn wieg gestopt, tegen het uur dat meneer Triphon vermoedelijk zou aankomen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken