Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

ebook (4.02 MB)

XML (2.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 528]
[p. 528]

XXII

Het was eerst een heel eind te voet, tot aan het naaste station; daar wachten op de trein, dan sporen een halfuurtje en dan weer een heel eind te voet tot aan de tamelijk verafgelegen hoeve, waar haar broeder woonde.

Het weer was mooi, zacht lente-wazig en warm. De wiedsters lagen te allen kante op de akker en velen zongen als blijde vogeltjes, met de zingende vogeltjes in de teerblauwe hemel mee. De blonde beekjes kabbelden en er stonden reeds bloemen langs de randen: witte anemonen en gele primula's, die zoeterig geurden en waarover witte en hemelsblauwe kapelletjes fladderden.

Zij kwamen aan de hoeve, die met open deur en luikjes stond te lachen onder de bloeiende boomgaard in de lauwe zon.

- Welgekomen! Welgekomen! jubelde Stanus vriendelijk glimlachend op de drempel. En hij liet hen binnen en bracht ze dadelijk, dwars door de keuken, waar de oude klok traag en hard tikte en waar het koel en fris rook naar karnemelk en boter, op de voutekamer, bij de moeder, die te bed lag.

- Dag, Fielemiene; hoe goat het? vroegen de meisjes schuchter in de schemerige klaarte naar het ledikant toetredend.

- O! pertijkelier goed! antwoordde Fielemiene met stralende ogen, zich half tegen de kussens oprichtend. - Ons Hiere hee hem over ons ontfirmd! juichte zij zacht met innige vertedering. - Kijk ne kier noar ou metekind, Uleken, azue 'n schuen ijngelken!

De beide meisjes keerden zich om en daar zagen zij, bij het lichtgroen geruite raampje, de baker, die er bezig was het boorlingske in te bunselen. Zij had het als een rol op haar schoot en tussen haar lippen hield zij spelden, die zij er de een na de ander uitnam om er het wicht in zijn luiers en doeken mee vast te gordelen. Handig keerde zij de dikke,

[pagina 529]
[p. 529]

harde prop telkens weer om, steeds nieuwe spelden vastprikkend, tot zij er eindelijk klaar mee was en het mormel overeind tilde, om het aan de meisjes te laten zien. Het leek aldus een opgerolde sneeuwpop, met een vuurrood, gerimpeld gezichtje, dichte ogen en heel kleine, rode handjes, die machteloos kriewelden.

- O! azue 'n schuen kind! juichte Natsen, haar handen van ontroerde bewondering in elkaar slaand. Ook Uleken jubelde, doch matiger en aaide heel even de wangetjes met bevende vingers.

- 't Mag er zijn newoar? pochte de baker met trots. De moeder, van in haar bed, keek zalig glimlachend, met vochtig-stralende ogen.

Daar kwam Stanus over de boomgaard aan, vergezeld door een mager ventje met roodomrande ogen, die zich recht en fiks hield als een kaars. Het was Justien, Fielemienes broeder, die zou peter worden van het pasgeboren kind. Luidruchtig kwam hij met Stanus op de voutekamer, wenste zijn zuster ‘proficiat’, keek even naar het mormel op de schoot van de baker en dan naar Uleken en Natsen, die hij opgetogen groette en tegen wie hij dadelijk nogal gewaagde kwinkslagen begon uit te pakken. Stanus moest er hartelijk om lachen; maar Fielemiene, die Ulekens preutsheid kende en merkte, dat de beide meisjes met die aardigheden niet gediend waren en met kleurende wangen naar de grond keken, lei haar broer het zwijgen op. 't Was trouwens de tijd om voor het doopsel naar de kerk te gaan en statig zette de kleine stoet zich in beweging: de baker in het midden, dragend onder de slippen van haar zwarte kapmantel het wicht, met links van haar Justien en Uleken en Natsen rechts. Stanus bleef, zoals 't betaamde, bij zijn vrouw de thuiswacht houden.

Zo liepen zij, niet zonder een zeker bewustzijn van deftige plechtigheid, langs de kronkelende, blonde landweg, door het groene, vroege-lenteveld. Justien had zijn pijp opgestoken en deed nu nogal fatsoenlijk tegen de twee meisjes; en de baker, die zwaarlijvig was, hijgde wat en transpireerde onder de last van het onder haar mantelslip verborgen wicht.

De wiedsters op het veld staakten eventjes de arbeid en het

[pagina 530]
[p. 530]

zingen om de kleine stoet na te kijken en af en toe kwamen er enkelen aan wie de nieuwsgierigheid te machtig was, dwars over de akker gehold en vroegen met stralende ogen en blozende wangen of zij 't kind eens mochten zien. Toen haalde de baker haar mantelslip even op en jonge, gretige gezichten keken, met fris-lachende monden. En dan kon Justien zich weer niet goed houden: hij waagde schuine moppen, die de wangen van de meisjes deden kleuren, terwijl ze zich bedeesd achteruittrokken. Hier en daar was er ook wel ene, die hem flink en onbeschroomd dorst antwoorden en hem voor ‘viezen ouden bok’ uitschold, tot groot genoegen van de baker, wier schoklachend buikje het ingepropte wicht dan in haar armen op en neer deed dansen.

Zo kwamen zij in 't dorp en voor de kerk, waarvan de zware deur halfopen stond. De koster was daar alvast om hen te ontvangen en uit de sacristij kwam de pastoor te voorschijn, in “wit koorhemd, met de wijwaterkwispel in de hand.

Alles was zeer vlug en zonder plechtigheid afgelopen, heel nuchter in die ietwat kille, lege kerk, bij de grote doopvont in de schemerige klaarte onder het oksaal. Het leek wel een gewone wasbehandeling, waarbij het wicht even jankte, zoals het thuis zou doen. Alleen de namen die het kreeg: Eulalie, Maria, Philomena, met de Latijnse klanken, die erbij behoorden, gaven er enige voornaamheid aan. Uleken was ernstig en toch ook wel enigszins ontroerd. Zij voelde een soort van toekomstplicht over zich neerkomen. Zij zou toch later voor dat kind te zorgen hebben, meer dan voor de andere kinderen van haar broer. Het stond dichter tot haar, zij voelde 't nu reeds; 't was iets meer eigens; het droeg haar naam...

Na de kerk gingen zij even iets gebruiken in De Vlaamse Leeuw, de herberg die daar vlakbij stond. Dat hoorde zo en volgens gebruik was het de peter, die trakteerde. De waard en zijn vrouw wensten ‘proficiat’ en werden ook getrakteerd. Zij klonken aan en maakten grapjes. Zij vroegen niet om 't wicht te zien; zij hadden te veel van die gelegenheden. 't Hoeveelste was dat nu al van Stanus en Fielemiene? Het achtste!... - Goed zo! zei de waard, - ze krijgen 't boekje van twaalf nog wel vol!

Justien antwoordde daar het zijne op; de glaasjes werden nog

[pagina 531]
[p. 531]

eens volgeschonken... en vrolijk trokken zij naar de boerderij terug. Pastoor en koster kwamen meteen uit de kerk in hun gewone kleren en groetten deftig in 't voorbijgaan. Ziezo, er was alweer een goede christenziel voor het waarachtige geloof aangeworven.

Toen Uleken en Natsen in de avondschemering weer uit het treintje stapten en, vermoeid door de gebeurtenissen van de dag, te voet de vrij lange weg naar het gehucht De Floncke volgden, werden zij door een deftig rijtuig, bespannen met twee paarden, achterhaald.

Zij keken even om en herkenden op de bok meneer Santiel, die mende, met zijn koetsier statig in livrei naast zich. Zij groetten hem in 't voorbijrijden: - Goen oavend, menier Santiel! en hij groette terug, fiks en stijf op zijn bok, met een lichte beweging van de zweep.

- Hij ha ons wel meuge meenemen in zijn voiture; d'r es ploatse genoeg! meende Natsen.

Uleken zei daar niets op, keek peinzend voor zich uit naar het rijtuig, dat in een bocht verdween.

- Joajoa! zei Natsen, haar gedachtengang volgend, - azue zijn ze, die hieren: as z'ons in 't donker keunen pakken; ze zoen 't nie lichte loaten; moar langs den opene wig 'n kennen z'ons nie mier. Hoeveel kinders heet hij nou al mee zijn onnuezel schoap?

- 'k Gelueve dat 't derde op komst es, zei Uleken.

- Uleken... voer Natsen ietwat ondeugend voort, - hedde gij noeit gepeisd dade gij meschien nog nen dag op da kastiel zoedt weunen, os hij azue altijd achter ou zat?

- Nien ik, Natsen; da 'n hè 'k noeit gepeisd! antwoordde Uleken wijs. - 'k Hè altijd gepeisd, da soorte bij soorte 't beste was.

- 't Gebeurt toch! meende Natsen. - Wete wel, dien baron uit 't Brugsche, die mee da fabrieksmeisken getreiwd es?

- 'k Hè doarvan g'huerd, zei Uleken; - moar zijn ze gelukkig?

- O, doanig gelukkig! Hij es zot van heur en doet al wat da ze wilt. Z'es zij 'n firme medám geworden.

Zwijgend liepen zij verder. De avond daalde, de ondergaande zon wierp lange, dwarse vuurstrepen over het malse lente-

[pagina 532]
[p. 532]

groen van de velden. De bloeiende boomgaarden taanden weg in grijsachtige schemering; ginds ver, op het onzichtbaar kasteel, klonk deftig een bel.

- Hij es nou thuis, hij mag mee zijn onnuezel schoap goan eten. 't Es gelijk, Uleken; 't spijt mij toch dade gij doar in heur ploatse nie 'n zit.

- Mij niet! zei Uleken. - Soorte bij soorte! doar blijf ik bij: dát es 't beste!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken