Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

ebook (4.02 MB)

XML (2.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 544]
[p. 544]

XXIX

Nu zat grootvader alleen bij de haard. De lege stoel van grootmoeder stond tegenover hem en hij keek er dikwijls naar, alsof hij wachtte, dat iemand daar de onbezette plaats zou komen innemen. Hij rookte weer zijn pijpje dat kwijlde, maar hij glimlachte niet meer in zichzelf; hij zat daar maar willoos en futloos zonder doel en bijna zonder leven.

Uleken, de knecht, de dienstmeid, het kleine meisje, zij vergaten 't soms, dat hij daar nog aldoor zitten bleef. Somtijds, in schemeruren, als de vroege winteravond reeds vóór vier uur door de kleingeruite raampjes onder de bruingerookte balken kwam aansluipen, schrikten zij, wanneer zij onbedacht, tegen zijn leunstoel aanstieten. Hij zat daar als een mummie; zij dachten soms, dat hij er dood zat.

Eens, op een schemeravond, waren zij langer dan gewoonte, in stallen en schuren bezig geweest, 't Had heel de namiddag dik gesneeuwd en 't was daarop gaan vriezen; zij hadden het druk, daarbuiten, om nog alles, vóór de nacht, goed toe te dekken en te verzorgen. Uleken, de knecht en de meid, en zelfs Eulalietje, allen hielpen vlug en vlijtig mee. De nacht was gans gevallen, toen zij eindelijk weer binnenkwamen. Uleken stak gauw de lamp aan en keek bezorgd naar het haardvuur. De houtblokken brandden nog en speelden met likkende tongetjes tegen de zwartgerookte schoorsteen wand. Uleken wierp er een volle greep rijshout over en dadelijk vlamde het krakend en lustig hoog op. En toen eerst merkte zij, met enige verbazing, dat vaders leunstoel leeg was.

- Voader, woar zijde gij? riep Uleken naar de ‘beste kamer’ toe.

Er kwam geen antwoord.

- Voader, zijde gij al noar ou bedde? 't Es nog zue vroeg! herhaalde zij, meteen de slaapkamerdeur openend.

[pagina 545]
[p. 545]

't Was donker in de slaapkamer en nog steeds kwam er geen antwoord.

- Melanie, breng mij ne kier de lante! riep Uleken.

Met haast nam de meid de lamp en liep ermee in de kamer. - Hij 'n es hij in zijn bedde niet! hoorden de knecht en Eulalietje de twee vrouwen angstig zeggen.

Zij kwamen haastig met de lamp weer in de keuken en herhaalden met verschrikte gezichten:

- Hij 'n es hij in zijn bedde niet en in de koamer uek niet.

- 'k Peize dat hij ne kier langs achter buiten gegoan es, zei kalm de knecht. Hij stond op, ging door het achterhuis en de vrouwen hoorden hem geruststellend zeggen:

- Ziede wel! D'achterdeure stoa open.

- Es hij doar? vroeg Uleken.

- 'k 'n Weet nie; 'k zal ne kier kijken. Boas?... woar zijde dan? hoorden zij de knecht naar buiten roepen.

- 'k 'n Zie hem nie; 'k 'n huer hem nie! herhaalde de knecht.

- Es hij doar? herhaalde Uleken met angstogen.

En voor de tweede maal riep hij luider:

- Boas!... Woar zitte dan?

Er kwam geen ander antwoord dan 't hol geblaf van een paar honden uit de buurt. Uleken barstte plotseling in tranen uit. - Hij es wiggegoan. Hij zal op den dompel zijn! snikte zij. De knecht kwam weer in huis met een bezorgd gezicht.

- We zillen op zoek moeten goan! meende hij.

- Hij zal verdolen, hij zal duedvriezen in de snieuwe! jammerde Uleken.

Zij stonden daar even met hun vieren, radeloos, elkander met grote, angstige ogen aankijkend. Er was geen tijd te verliezen, 't werd nacht, zij moesten dadelijk op zoek. De knecht hield de brandende stallantaarn in de hand. Hij was klaar.

- 'k Zal meegoan! zei Uleken en sloeg haastig een wollen doek om hoofd en schouders.

- Ik goa uek mee, tante! kwam Eulalietje bevend tegen Uleken gedrongen.

- Joa, moar, ik 'n blijf allien op 't hof niet; 'k ben veel te schouw! riep beslist de meid, en zij liep ook een warm hoofddeksel halen.

Zo gingen zij met hun vieren, nadat zij de voordeur gesloten

[pagina 546]
[p. 546]

maar de achterdeur op een kiertje gelaten hadden. Wie weet? Vader kon soms terugkomen, zoals hij vertrokken was, terwijl zij naar hem zochten. In 't voorbijgaan maakten zij Duc; de waakhond, los, die zich in het gerinkel van zijn halsband schudde van plezier en lustig met hen meeliep.

Eerst gingen zij even rondom het huis en de stallen. De knecht hield de lantaarn dichtbij de grond om de sporen van vaders voetstappen op de sneeuw te volgen. Hij zag ze eerst heel duidelijk herkenbaar, linksom achter de gevel van het huis, dwars over de boomgaard, in de richting van de schuur. Daar kwam er verwarring met hun eigen stappen. Zij liepen in elkaar en uiteen; er was geen richting meer te volgen. De knecht hief zijn lantaarn hoog op, zodat hij duidelijk de muren en de deuren van stalling en schuur bescheen en riep met harde, duidelijke stem:

- Boas Elemetier?... Zijde gij doar?

Zij bleven alle vier met scherp gespitste oren even roerloos op de sneeuw staan of ze soms, hoe zwak ook, enig geluid vernamen, dat hun de weg wijzen kon. Niets... niets... Alleen 't geblaf van honden op omgevende boerderijen en ergens een vlegel, die dorste, rustig, in doffe, gelijkmatige cadans.

De knecht trok een voor een de deuren open. - Boas Elemetier... zijde doar? riep hij telkens met zo duidelijk mogelijke stem, want grootvader was hardhorig; maar, van nergens kwam een antwoord; zij hoorden alleen het geritsel van 't stro, dat de in hun rust gestoorde koeien en kalveren onder zich verschoven.

- Hij 'n es op 't hof niet, dát es zeker! zei de knecht beslist, - Moar, och Hiere, woar es hij dan toch? weerklonk de klaaglijke stem van Uleken.

- We zillen zoeken tot da w'hem vinden! antwoordde de knecht vastberaden. Zijn flinke kordaatheid gaf de zwakke vrouwen weer wat moed in; zij volgden hem trouw in het schijnsel van de lantaarn, die hun blauwachtige schimmen gedrochtelijk deed dansen over de bevroren, krakend-witte sneeuw.

Bij 't ingangshek boog de knecht weer diep tegen de grond. - Hahaa! hier hên we 't boasken were! hoorden de vrouwen

[pagina 547]
[p. 547]

Hem jubelen. Hij riep hen bij zich en wees hun de onmiskenbare sporen van grootvaders platte klompen naast het hek.

- Ziedewel! riep hij, - hij es in de richtijnge van De Floncke toe! 't 'n Zoe mij niet verwonderen, dat hij ginter op zijn gemak 'n puipke zat te smueren en 'n dreupelken zat te drijnken.

- O, dat 'n geluef ik niet! zei Uleken neerslachtig. - Hij 'n es da nie geweune. Hij 'n heet er in gien joaren mier geweest. Maar toch, zij waren allen ietwat opgelucht, omdat zij nu althans met zekerheid wisten, welke richting hij was uitgegaan; en met een vage, zachte hoop in 't hart schreden zij naar De Floncke toe.

De sneeuw lag dromerig-wit tussen de naakte bomen van de landweg en in de hoge, donkerblauwe hemel was het een tintelende flikkering van sterren, alsof daar ergens een groot mysterieus verlichtingsfeest gevierd werd. Due liep snuffelend links en rechts vooruit en zijn donkere, gluipende gestalte deed denken aan een wolf of een duivel. Het viertal volgde met de brandende lantaarn en het kraken van de sneeuw onder hun voeten klonk als de zuchtende klacht van hun zoekende zielen.

Daar stond De Floncke achter haar rijtje lindebomen, op een pleintje, zijlings van de weg. Lichtstreepjes barstten door de dichte luiken; men hoorde vaag gestommel van beweging daarbinnen. De knecht klopte de sneeuw van zijn klompen, opende de portaaldeur en trad binnen.

- Elk ne goen oavend. Es boas Elemetier hier niet? hoorden de anderen hem vragen.

Maar zij wachtten niet op 't antwoord. Zij traden insgelijks binnen en wisten reeds, dat grootvader er niet was, nog voor de waard uit De Floncke niet zonder enige verbazing had geantwoord:

- Boas Elemetier? Nien hij, jongen; hij 'n komt hij hier noeit.

Met hopeloos-wringende handen trad Uleken naar voren.

- Voader es van 't hof wiggedompeld en we zoeken hem, schreide zij.

- Wa zegde doar?! riep de baas. En zijn twee meisjes, die bij een tafeltje zaten te speldewerken, legden de klosjes neer.

[pagina 548]
[p. 548]

Een jonge lummel, die met de armen op de roetjes van de kachel half ingedommeld zat, keek onverschillig op.

Er was een stilte.

- Zet ulder! nodigde de waard, stoelen aanbiedend.

- O, nie, merci! antwoordde Uleken neerslachtig. - We moeten verder zoeken. W'hoân zue gehoopt, dat hij hier meschien zoe zijn.

- Hij 'n komt hij hier noeit, jong! herhaalde de baas.

Uleken oordeelde, dat men daar zo niet weg kon gaan en vroeg aan haar knecht Remi en Melanie, de meid, of zij iets wilden gebruiken.

- Ha... 'n gloas bier! lachte Remi de traktatie tegen. Ook Melanie glimlachte en wilde wel graag een glas bier.

- Es da Stanus' kleine? vroeg een van de kantwerkstertjes vriendelijk naar Eulalietje kijkend.

- Joa 't; ze wordt al gruet, ne woar? zuchtte Uleken.

- Oo...! 'k 'n zoe ze nie mier herkend hên! verzekerde 't meisje.

De baas kwam met de glazen uit de kelder en Remi en Melanie tikten aan.

- Santus.

- Santus.

Remi ledigde 't zijne in één lange teug. Melanie had ietwat meer moeite.

- 't Val wa koele mee die kouwe, meende zij, en lachte even. Remi had zijn pijp aangestoken en smakte gezellig.

- Kom, we moeten hem ieverst uithoalen! riep hij, luchtig de lantaarn opnemend.

- 't Es t'hopen! zei de baas hen tot aan de portaaldeur begeleidend.

De kantwerkstertjes wensten vriendelijk ‘goen oavend’ en knikten glimlachend naar Eulalietje. De slaperige lummel op de kachelroetjes keek hen onverschillig na. Duc, die buiten bij de deur de wacht gehouden had, sprong en blafte van blijdschap, toen hij zijn volk terugzag.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken