Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

ebook (4.02 MB)

XML (2.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 559]
[p. 559]

XXXIV

Zij haastten zich. Zij verloren geen tijd meer met nutteloos kijken en zoeken achter korenschelven of mesthopen; zij stapten recht op hun doel af en naarmate zij vorderden drongen de woorden van de wijze Marzelien dieper tot hen door. Het werd van lieverlede in hen een groot verlangen om te bidden, een duistere behoefte om nu te zoeken met hun hart en ziel, na zo lang en vruchteloos hun lichaam afgetobd te hebben. Zij spraken niet meer; zij liepen recht en strak vóór zich uit, het lichaam voorovergebogen, als fantastische bedevaarders van de Smart in die oneindig-wijde blankheid en verlatenheid van sneeuw. Nog steeds blonken de sterren in de donkerblauwe hemel als een mysterieuze feestverlichting; doch minder fel en helder naar het scheen, terwijl laag aan de einder als een zwarte balk opstak van sombere dreiging.

Daar stond De Floncke, nog verlicht van binnen; daar schemerde het kasteel achter zijn donkere, rechte beukenlaan; daar was het open ingangshek van hun boerderij!... Zou het niet mogelijk zijn, dat vader toch in hun afwezigheid teruggekomen was? Zij hoopten nog, zij hoopten ondanks alles en met kloppend hart openden zij de deur. Maar vader was er niet; vader was nergens meer te vinden, vader liep verdwaald door de sneeuwvelden, of was wellicht reeds ergens neergezegen om nooit weer op te staan.

Uleken stak licht aan en wierp sprokkelhout over de haard, waarvan het vuur nog niet geheel was uitgedoofd. Zij richtten zich in voor de nacht. Zij zouden eerst eten, als naar gewoonte, en dan blijven waken. Remi en Melanie mochten naar bed gaan. Uleken zou wel opblijven.

- Nie, nie, ik blijf uek op! zei dadelijk Melanie.

- En ik uek, Tante! echode Eulalietje.

- O! gij moet sloapen! Gij moet noar ou bedde goan! ver-

[pagina 560]
[p. 560]

maande Uleken streng.

- 'k 'n Durve niet, Tante; 'k ben schouw allien in mijn bedde! schreide Eulalietje.

Uleken drong niet aan en diende het avondmaal op.

Zij namen plaats bij de haard, maakten het kruisteken en baden vroom, met neergeslagen ogen en gevouwen handen. De opgewarmde schotel aardappelen dampte in het midden van de tafel; naast ieder bord lag een snee roggebrood met een stuk spek erop.

- Ik zal meschien 'n beetse goan sloapen, bezinne, zei Remi; - moar bij 't minste dat er es 'n moete moar ne kier roepen; 'k zal direct beneên zijn.

- Huel goed, Remi, antwoordde Uleken dankbaar.

Zij aten weinig; het ging niet, het eten kropte in de keel. Remi stak zijn pijp op en helde achterover op zijn stoel, peinzend starend in het vuur. De twee vrouwen en Eulalietje hadden hun paternosters te voorschijn gehaald en begonnen alvast in stilte een rozenkrans te bidden.

- Es da nou serieus da ge noar ou bedde nie 'n wilt goan? vroeg Uleken met gedempte stem tot Eulalietje, nadat zij een paar ‘onzevaders’ en ‘weesgegroets’ gebeden hadden.

- Joa 't, Tante, huel serieus! antwoordde Eulalietje op dezelfde toon, met wijze ogen.

- Os 't azue es, we zillen hier heur beddeken opmoaken bij 't vier, zei Uleken tot Melanie.

Melanie stond dadelijk op en ging een matras halen, die vóór de haard werd uitgespreid. Een hoofdkussen erop en een paar dekens: als een prinsesje zou ze daar liggen.

Eulalietje glimlachte en ook de anderen hadden even een glimlach op de lippen. Gedurende een paar seconden waren angst en smart vergeten. Uleken had koffie gezet en zij dronken elk twee grote koppen, om zich de slaap van 't lijf te houden. Toen ruimden zij de tafel op en namen weer hun rozenkransen en baden vurig met prevelende lippen en gevouwen handen.

Een schemerige klaarte hing als een grauwachtige nevel in de ruime, ouderwetse boerenkeuken. Aan de donkere balken hingen gerookte hammen en slingers gedroogde worsten. De oude kasthorloge tikte met gebarsten-metaalklank in een

[pagina 561]
[p. 561]

hoek en hier en daar ving de buik van een koperen ketel of de rand van een tinnen bord langsheen de wanden een doffe lichtflits op, wanneer het haardvuur eventjes opflikkerde. Tegen de schoorsteenmantel hing een wit-porseleinen wijwatervat met een verdroogd palmtakje erin; boven op de richel prijkte een schelgekleurd Alziend Oog met de bekende spreuk in rode letters:

 
God ziet mij.
 
Hier vloekt men niet.

Eentonig en gedempt weerklonken de gebeden:

 
Onze Vader, die in de Hemelen zijt,
 
Geheiligd zij Uw naam...

en

 
Wees gegroet, Maria, vol van gratie,
 
De Heer is met U...

De stem van Uleken bad voor; de anderen volgden en herhaalden: Melanie met grove, diepe klank; Eulalietje met een licht en liefelijk stemmetje, dat zoetjes scheen te zingen. Remi, door de warmte van de haard bevangen, was, ondanks de koppen koffie, op zijn stoel in slaap gevallen en de pijp was uit zijn mond gerold. Een lome benauwdheid drukte; het was alsof ze daar zaten te bidden om een onzichtbaar lijk.

Eensklaps hielden zij in, het oor luisterend naar buiten gespitst. Had daar geen stem weerklonken? Had de hond zijn ketting niet doen rinkelen en heel eventjes geblaft?

- Remi! riep Uleken met angststem.

Remi schoot wakker; maar vóór hij iets kon vragen werd de voordeur zacht geopend en een vreemde gedaante kwam binnen, hoofd en schouders omwikkeld door een zwarte, wollen sjaal, die wit zag van de sneeuwvlokken.

- Och Hiere, Natsen! gilde Uleken met bonzend hart. - Wete gij iets?

- Wete gulder nog niets? antwoordde Natsen teleurgesteld,

[pagina 562]
[p. 562]

terwijl ze de dikke sneeuwvlokken van zich afschudde. - 'k Zag nog licht bij ulder. 'k Hoopte da voader gevonden was. - Och Hiere, Natsen! klaagde Uleken, - 'k miende dat 't voader was die binnenkwam. Och Hiere, 't hee mij aan mijn herte gepakt. Azue nog 'n hope...!

Zij kreunde droevig en zakte als gebroken op haar stoel weer ineen. - Es da azue snieuwen? vroeg ze.

- Hooo!... Dat 'n keunde nie gelueven! Ge 'n ziet er nie deure! Ze zal morgen wel ne voet dikke liggen!

Uleken bood een stoel aan en Natsen ging even zitten. Zij nam een kopje koffie aan. Toen keek ze naar 't gespreide bed voor Eulalietje en glimlachte even.

- Och! voader! Woar mag voader toch zijn in zuk 'n were? weeklaagde Uleken.

Met grote, ernstige ogen keken zij allen naar de kleingeruite raampjes en de dichte luiken, waarachter het nu zo sneeuwde. Ja, wie nu nog buiten was, en wie nu verdwaald liep in de nacht, wee hem! Uleken zonk eensklaps met gevouwen handen op de knieën en begon weer hardop te bidden:

 
Onze Vader, die in de hemelen zijt,
 
Geheiligd zij Uw naam,
 
Ons toekome Uw rijk.
 
Uw wil geschiede op aarde als in den hemel.

Zij waren allen neergeknield, de: strak-ernstige ogen op het haardvuur, de ziel in diepe vroomheid smachtend naar de hopeloze redding van hem, die nu verdwaald liep in de akelige nacht. Zou de lieve Heer zich nu toch niet over hem ontfermen! Moesten zij nu heel die eindeloze winternacht doorbrengen in die wrede onzekerheid! Tranen rolden over hun wangen, zuchten kropten zwaar in hun keel. Wisten zij maar met zekerheid, dat vader dood was! Maar die wrede twijfel, dat schrikbeeld van de verdwaalde grijsaard in de afschuwelijke nacht!

Langzaam rees Natsen op en maakte het kruisteken. - Hopen! zei ze troostend. - Hopen! Maar Uleken wist wel, dat haar vriendin al evenmin hoopte als zijzelf en slechts tot vage leniging van smart die troostwoorden uitsprak. Langzaam

[pagina 563]
[p. 563]

volgde zij haar naar de deur; Remi had zijn lantaren aangestoken om haar thuis te brengen.

- Beloof mij ien dijngen, zei Natsen met nadruk, terwijl zij haar hoofddoek omsloeg, - 't es da ge 't mij direct zilt komen zeggen, mag 't dag of nacht zijn, zue gauw of da g' iets weet.

- 'k Beloof het ou! antwoordde Uleken moedeloos.

Remi opende de deur en ging voor met zijn lantaren. Het was een wonderbaar gezicht, als uit een toverwereld. De witte sneeuwvlokken fladderden en dwarrelden om de lantaren als verblinde vlinders, aangetrokken door het gele licht. In dichte, grijze drommen daalden zij uit de zware hemel neer, leefden een ogenblik gans wit om de lantaren op, doofden ten gronde op het effen sneeuwkleed uit. Er was geen mysterieuze feestverlichting meer van twinkelende sterren aan donkerblauw uitspansel; de hemel scheen loodgrijs over de aarde neergezakt, als om er alles te versmachten.

Remi kwam terug, wit alsof hij in 't meel gevallen was, met het glas van zijn lantaarn als door een sluier van watten omfloerst. Hij schudde zich af en vroeg of hij naar bed mocht gaan. Op 't eerste sein, als 't moest, zou hij weer vaardig opstaan. Hij zou zich niet eens uitkleden, zo maar wat gaan liggen onder een deken, boven op zijn bed. Hij wenste goen nacht en stapte loom de zoldertrap op.

- Goa gij uek moar! zei Uleken tot Melanie.

Doch de meid wilde daar niets van weten. Zij zou wat dutten in grootvaders leunstoel, bij de haard.

Eulalietje, die neergehurkt in het vuur zat te staren, kon met moeite nog haar oogjes openhouden.

- Kom, Eulalietje! zei Uleken. En het kind was zó moe, dat ze zich gedwee liet neerleggen en instoppen op de matras.

- Es 't zeker da ge mij niet allien 'n zilt loaten binst da 'k sloape, Tante?

- Ge meug gerust zijn. Ik en Melanie blijven huel de nacht bij ou.

- 'k Goa nog 'nen onzevoader lezen, Tante, en dan sloapen. Zij vouwde haar handjes, sloot haar ogen, prevelde... Zij kon ternauwernood het onzevader uitzeggen. De handjes vielen uit elkaar; ze sliep...

[pagina 564]
[p. 564]

Uleken had plaats genomen tegenover Melanie in de oude leunstoel, waarin moeder destijds zat. In de schemerige keuken was geen ander geluid meer verneembaar dan het trage tiktak van de ouderwetse klok in de hoek en het stille knappen van het haardvuur, waar af en toe speelse vlammentongetjes elkander aanlikten. Melanie had zich half omgekeerd en haar hoofd rustte op haar armen op de leuning van haar stoel. Uleken, alleen nog wakker, staarde peinzend naar Eulalietje, die in diepe slaap lag bij het vuur. Zij rustte kalm en zacht, op de rug uitgestrekt, de handjes boven de deken. Het hoofd was ietwat scheefgezakt, de blonde lokken omlijstten het fris gelaat. 't Was Uleken te moede of ze weer zichzelf zag, nu meer dan veertig jaar geleden. Wat was er in die tijd al door haar leven heengegaan en wat hield de toekomst verborgen voor het kind, dat daar nu zo rustig en zo argeloos te slapen lag? Een grote, diepe tederheid ontroerde haar. Daar lag haar laatste levensdoel, haar uiterste levensplicht. Aan haar eigen toekomst had ze niets meer; er bestond geen eigenlijke toekomst meer voor haar. Voor Eulalietje zou ze zorgen; die taak kon haar laatste jaren nog opfleuren en vullen. Al de liefde, die in haar was en die zich nooit geheel had kunnen geven, vloeide nu in milde overgave naar het kleine meisje toe. Vader zou ze nooit meer zien, dat voelde ze; haar broer en zuster stonden te ver van haar af; alleen dat kind, dat was nog iets als van haar eigen, het laatste wat ze bezat. Zij vouwde haar handen en bad. Voor wie bad ze? Voor de niet meer gehoopte redding van vader, of voor het levensheil van Eulalietje? Voor allebei misschien! Zij wist het niet; zij was zo moe en zo bedroefd. Het versmolt zich in haar ziel tot één en dezelfde bede en haar ogen sloten zich op de tranen, die stil over haar wangen rolden. Zo sliep zij eindelijk ook in...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken