Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

ebook (4.02 MB)

XML (2.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 555]
[p. 555]

XXXIII

Zij liepen langs achter over de boomgaard. Remi met de lantaren voorop, Broospèr naast Uleken, die krampachtig Eulalietjes hand vasthield. Melanie volgde.

Uleken was bang. Bang dat Broospèr weer zou proberen haar in 't duister te omarmen, zoals hij gedaan had, jaren geleden, toen zij van het nachtfeest op 't kasteel terugkeerden. Doch haar angst bleek ongegrond. Hij deed niets. Die tijd was voorbij, ofwel hij durfde nu niet. Hij bracht hen door het achterhek op een aardeweg, die recht op de kasteeldreef uitliep en zei: - Goa moar opzij, noast de keuken. D'r es doar 'n belle. De veurdeure zal woarschijnlijk gesloten zijn. Ala! de goe nacht. En 'k hope da ge voader gauwe zult vinden!

Door 't open hek kwamen zij in 't kasteelpark en volgden links een brede laan met hoge bomen. Het kasteel schemerde statig, achter 't besneeuwde grasveld en de dichtgevroren vijver. Zij zagen het indrukwekkend bordes met de arduinen treden. De voordeur leek dicht en somber, zoals Broospèr voorspeld had; zij gingen links onder 't bordes en om de hoek zagen zij de blinkend-koperen knop van de bel. Remi trok en belde.

Onmiddellijk ging een hele bende honden achter het kasteel aan 't blaffen. 't Was of ze wel twintig waren. De ganse omgeving weergalmde er dreigend van. Een van hen hield na de anderen nog een langgerekt gehuil aan, dat akelig klonk. - Houd Duc goe vaste! zei Uleken angstig tot Remi.

De deur werd geopend op een korte, witte gang en een livreiknecht trad voor, de bezoekers achterdochtig monsterend.

- Meniere, vroeg Uleken beleefd, - zoe 'k menier Santiel nie 'n minuutse keune spreken?

- Meneer es aan toafel, antwoordde de knecht, - en 'n wil nie gederangeerd worden, binst dat hij dineert.

[pagina 556]
[p. 556]

Gedrukt keek Uleken de dienstknecht aan. In de hel verlichte gang zag zij achter een glazen deur een grote schemerige vestibule met sierplanten en een brede trap met rode loper. Ergens in de diepte siste een braadpan en fijne etenslucht kwam naar boven.

- 't En es moar ter wille van voader, zuchtte zij. - Hij es in de tachentig en hij es van den oavend allien op den dompel gegoan. We zoeken hem overal en we 'n vinden hem nievers. 't Es ne pachter van meniere. Os meniere ons meschien 'n briefken zoe willen meegeven veur de sampitter, om ons t' helpen zoeken...

- 'k Zal 't ne kier vroagen... wacht hier 'n beetse. Hoe es de noame?

- Elemetier, meniere; Belzemien Elemetier. Menier Santiel kent hem genoeg.

De knecht verdween vlug door gang en glazen deur en vestibule, en Uleken en Eulalietje zagen in 't verschiet een andere deur open en weer dicht gaan. Remi en Melanie waren met Duc buiten gebleven.

Een tamelijk lange poos verliep. Uleken en Eulalietje, onbeweeglijk op de mat, hoorden in de stilte de elektrische ganglamp zingen. Toen ging de deur achter de vestibule weer open en dicht en de knecht verscheen met een couvertje in de hand. - Dit es 'n woord veur de sampitter, om ulder t' helpen zoeken, zei hij. - Menier den burgemiester vroagt of g'hem morgen, - moar nie mier van den oavend - den uitslag wilt komen melden.

- Merci, meniere, ge zij wel bedankt! antwoordde Uleken, zorgvuldig het envelopje verbergend. De knecht opende de deur en weer stonden zij buiten in de sneeuw.

De hondenhorde blafte geweldig hun aftocht na. Duc antwoordde even, met kwaadaardig gesnauw, waarop dan weer een langgerekt en akelig gehuil terugklonk.

Nu volgden zij de lange, rechte beukendreef, die op de steenweg naar het dorp toe uitliep. De sneeuw lag dun verspreid over de grond onder de hoge gewelven van de kruinen, maar al de stammen waren langs de ene kant als 't ware wit beschilderd, daar waar de wind de sneeuw er tegenaan geslagen had. Zo kwamen zij weer, als uit een tunnel, in de wijde

[pagina 557]
[p. 557]

blankheid van het open veld.

Remi raasde, vloekte:

- Verdome! Verdome! Woar goan w'hem toch vinden?!

- Nie vloeken, Remi, dat 'n helpt niet! berispte Uleken. Remi knarsetandde en zei niets meer. Zij repten zich, hijgend. Bij elke korenschelf, bij ieder mesthoopje tilde Remi zijn lantaarn in de hoogte, of vader daar soms achter lag. Duc liep snuffelend rechts en links, maar diende feitelijk tot niets. Het sloeg acht uur op de kerktoren, toen zij bij de eerste huizen kwamen. Het dorp scheen reeds half ingeslapen, zonder een mens op straat, met hier en daar slechts een paar lichtstreepjes achter gesloten blinden. De veldwachter woonde dicht bij Irma; maar vóór ze bij hem gingen aankloppen, trokken ze eerst eventjes bij Irma binnen.

- Ha!... woar goan we da schrijven...! begon Irma verrast. Maar zij zag de bedroefde gezichten en vroeg terstond, met angststem:

- Toch gien zwoarigheid, hoop ik?

Uleken brak in tranen uit.

- Voader, snikte zij; - voader... en vertelde de droeve gebeurtenis.

Irma sloeg haar handen van ontzetting in elkaar en uit de somberste hoek van 't kamertje ging een trage, holle stem op, van iemand, die Uleken bij 't binnenkomen niet zo dadelijk had opgemerkt en die vroeg:

- Was hij wel goed bij zijn verstand, de loatste doagen?

- Och Hiere, Marzelien, zitte gij doar? schrikte Uleken.

- Lijk of ge ziet! antwoordde kalm Marzelien, zijn handen warmend over de roetjes van de kachel.

Uleken keek hem aan en weer zag ze, als vroeger, dat beenderig, tanig gezicht, dat haar altijd aan een doodshoofd deed denken. Hij was haast niets veranderd met de jaren; alleen zijn ogen keken wat holler en zijn grove handen waren rimpelig geworden. 't Was haast niet te geloven, dat die oude man de vader kon zijn van Fietrienes drie jonge kinderen. Hij imponeerde Uleken, die beefde en smachtend naar hem opkeek als verwachtte zij, dat hij haar door zijn wijze raad uit de doodsangst zou helpen.

- We 'n hên wij niets bijzonders aan hem gemerkt; hij was

[pagina 558]
[p. 558]

hij lijk altijd, zuchtte zij. - We zijn op wig noar de sampitter, of hij ons wilt helpen zoeken.

Een sardonische glimlach grijnsde even over Marzeliens gelaat, in de donkere hoek waar hij zat.

- De sampitter! zei hij langzaam, op schampere toon. - Jaja, de sampitter. Wete gulder wat dat de sampitter aan dees ure doet? Gruete dreupels drijnken in 't Boldershof, mee nog twie of drij ander dronkoards lijk hij.

- Zoede nie peizen, dat hij ons zal willen helpen zoeken? 'k Hè 'n briefke mee van menier Santiel, zei Uleken bedeesd. Marzelien barstte in een hoongelach uit.

- Ge ziet da van hier! schimpte hij.

Wanhopig keek Uleken hem aan. Zij dacht: ‘Waarom biedt gij u niet aan om ons te helpen!’ Maar zij voelde instinctmatig, dat ze 't hem niet vragen moest. Zij voelde, dat er nog een geheime wrok in hem zat van vroeger, omdat zij hem destijds van de hand gewezen had. Zij zag het in de uitdrukking van zijn ogen, waarin bijna iets als leedvermaak schitterde. - Wa zoede gij ons aanroan van te doen, Marzelien? vroeg ze enkel, op nederige toon, als om hem te vermurwen.

Hij scheen even diep en ernstig na te denken. Zijn doodskop staarde naar de donkere ruiten. Allen keken angstig-wachtend naar hem; zij hingen aan zijn lippen. Toen orakelde hij met een grafstem:

- G'hèt gezocht en 't 'n heeft niets geholpen. G'hèt ulder plicht gedoan; huel ulder plicht. Goa were noar huis en bidt den ganschen nacht. God zal ulder meschien verhueren. Uleken knikte langzaam en herhaaldelijk met het hoofd en ook Irma, Remi en Melanie hoofdknikten. Eulalietje, roerloos, staarde met grote, ernstige ogen naar die oude, wijze man in zijn donkere hoek.

- Da moete doen, jonk! zei eindelijk Irma met diepe overtuiging.

Uleken aarzelde. Zouden ze dus niet naar de sampitter toe gaan? Zij vroeg het nog even, met bedeesde stem.

- Nie goan... rechte were noar huis goan... en bidden... huel de nacht... orakelde Marzeliens holle stem.

Zij gingen... Zwaar gedrukt, zonder hoop, machinaal gehoorzamend, verlieten zij Irma's huisje.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken