Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

ebook (4.02 MB)

XML (2.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 728]
[p. 728]

XV

Eens, een eindje over de grens, langs de stille dijk, beplant met hoge bomen, hadden zij een andere, totaal onverwachte ontmoeting.

Daar kwam een jong meneertje aan, keurig gekleed, met een rond hoedje en een stokje en vergezeld van een bruin, gladharig hondje, dat met hem meehuppelde. Hij nam zijn hondje bij de halsband en drong even opzij tegen de dijk om de mosselkar door te laten, toen zijn gezicht eensklaps onder een verrukte glimlach openbloeide, terwijl hij uitriep:

- Wel! Wel! Wie da we doar hên! 'k 'n Ben toch nie mis! 't Es toch wel Tieste Vereecke mee zijn mosselkerre!

Tieste hield zijn honden in en keek het knap meneertje aan.

- 'k 'n Hè d' iere nie van ou te kennen, meniere! antwoordde hij, traag hoofdschuddend.

- Wa zegde doar? lachte de jongeman. - Herkende gij de zeune van menier Gaëtan nie mier, die zjuust veur den oorlog zue dikkels op 't ‘Kastielken’ kwam?

- Sakkerdeke! Menier Gontran! viel Tieste verbaasd uit de lucht. - Wie zoe d'r ou hier verwacht hên! 'k 'n Dacht ik nie anders of da de gij in den oorlog woart!

- 'k Hè zue verre te wege geweest, voader Tieste; antwoordde de knappe jongeling, een lichte kleur krijgend; - moar z' hên mij hier g' hêwen. 'k Wirke ginter, op 't consuloat!

- Ginter? vroeg Tieste, naar een verre, scherpe kerktoren over de poldervlakte wijzend.

- Joa.

Er was een korte stilte. Vader Tieste en Zulmatje keken in spanning naar de vriendelijk glimlachende jongeling, die een opvallend-mooi ordelint in zijn knoopsgat droeg. Vader Tieste meende er iets over te moeten zeggen:

- 'k Zie dat g' al 'n schuene deklaroassie gekregen hèt. Pro-

[pagina 729]
[p. 729]

ficiat, menier Gontran! 't Zal ou pepá en ou memá plezier doen, as z' ou were zien!

- 'k Peis 't toch, voader Tieste! 't Es te minste 'n bewijs da g' ou buiten de luepgroaven uek keunt nuttig moaken! meende hij, nederig doend.

De kleine hond kwam voorzichtig aan een der grote snuffelen. Deze liet hem roerloos bij zich komen en toen hij dicht genoeg was, gaf hij hem een nijdige snauw zonder te blaffen. De kleine wipte jankend achteruit en snauwde venijnig tegen, alle vier zijn poten gestrekt en de haren overeind.

- Mirza! riep meneer Gontran berispend.

Vader Tieste werd gejaagd.

- Hawèl, menier Gontran, 't hee mij veel plezier gedoan da 'k ou in goeje gezondheid gezien hè, moar nou zoe 'k moeten vuersrijen, zulle! 'k Zoe doanig geirne veur den donkeren were thuis zijn en de doagen worden kurt.

- Wete watte? zei meneer Gontran, - 'k Goa zueverre mee ulder mee. Den donderdag achternoen hè 'k altijd congé, moete weten, en dan goa 'k nogal geirn ne kier tot aan de mosselhoave wandelen.

- Hawèl goed; kom mee ons op de kerre; we keunen onderwig van 't ien en 't ander klappen.

- Zoe da goan? lachte meneer Gontran.

- Woarom niet! Mee drijen op de planke. We 'n zijn amoal nog gien dikke. Wete wat da ge doet: pakt ou ondeken op ou kniens.

Zo gezegd, zo gedaan. Zulma ging naast vader zitten en meneer Gontran naast Zulmatje, met Mirza op de knieën.

- Geneer ik ou niet te vele, mademoiselle? vroeg hij beleefd.

Zulmatje kreeg een kleur als vuur. Mademoiselle! Hij noemde haar mademoiselle, als een echte jongedame.

- O, nien 't, menier, in 't minste niet! antwoordde zij, stralend glimlachend.

In volle vaart reden zij over de smalle, kronkelende dijk. De kar hotste door geulen en poelen en meneer Gontran, die daar niet aan gewend was, moest zich stevig aan de zijkant vasthouden, tot groot vermaak van Zulmatje, die hem telkens geruststellend zei, dat hij niet hoefde bang te zijn voor

[pagina 730]
[p. 730]

omslaan.

Mirza vond het blijkbaar maar half en neuspiepte af en toe zachtjes, wat dan geregeld een der grote trekhonden met kwaad blikkerend wit van ogen om deed kijken.

- En hoe es 't mee ou zusters, menier Gontran? vroeg Tieste onder 't rijden.

- O! allerbest! berichtte meneer Gontran. - Ge weet, ne woar? dat z' alle twieë in 't leger dienen als verpleegsters. Angèle surtout es er doanig kontent en gelukkig. En z' es uek al gedecoreerd, wete?

- Zue!... riep Tieste bewonderend. - Ala! uek proficiat, zulle!

- Merci, Tieste; en, vertel mij ne kier: op 't Kastielken, hoe stellen ze 't doar?

Tieste begon te vertellen, hoe de toestand daar was en Zulmatje was natuurlijk nog beter op de hoogte om allerlei bijzonderheden mee te delen. Zij deed het vol vuur, met kleurende wangen en schitterende ogen en meneer Gontran luisterde diep aandachtig en keek het mooie meisje aan met een doordringendheid, die haar soms gegeneerd de blikken neer deed slaan.

- Da goat dus nogal goed? vroeg hij tot besluit.

- Joa 't, menier Gontran. Lijk of ik zegge, d'r 'n es moar ien virken bij en hij houdt hem uek nogal fetsoenlijk, te wille van d' ander.

Meneer Gontran moest wel hartelijk lachen om het grappig onderscheid tussen ‘gnädige Frauen’ en ‘virkens’ en op zijn beurt belang stellend in hun wekelijkse tochten, vroeg hij:

- En doede gulder da azue in ienen trok, van 't dorp tot aan de grens?

- O, nie nie, meniere, da zoe veel te lastig zijn veur d' honden: we blijven deurgoans 'n klein halfuurken rusten aan de Kapellendries, bij 'n hirbirge die doar es.

- In De Warande zeker hé, bij Stantsje van de Velde?

- Kende gij die stamenee, menier Gontran! riep Tieste verbaasd.

- Ikke Stantsje van de Velde kennen! Of ik hem kenne! lachte meneer Gontran. - Hij komt hier dikkels aan de grens om koas te kuepen, geluef ik.

[pagina 731]
[p. 731]

- Of binnen te smokkelen! lachte Tieste.

- Zoede 't peizen? schertste meneer Gontran met olijke glimlach, of hij er wel iets meer van wist.

- Da zille we God en de meulenoare loate schien! meende Tieste. - Altijd zeker dat hij slim es, slim gelijk ne vos!

In de verte tekende de kleine havenplaats haar silhouet af, met rode daken rondom een spits kerktorentje en de masten van onzichtbare scheepjes bij een steile, groene dijk. De hoge, ijle lucht erachter deed als 't ware de nabijheid van de zee gevoelen. Men rook het kille, zilte water.

- 't Es meschien beter veur ons allemoale da 'k hier afstappe, meende meneer Gontran.

Tieste vond het ook en hield zijn honden in. Meneer Gontran nam afscheid:

- Veel complimenten aan iederien, Tieste, en tot loater ne kier!

- C'est çà, menier Gontran; 'k 'n zal 't nie vergeten. Tot loater.

- Mademoiselle! zei hij, de hand reikend aan Zulmatje. En meteen nam hij zijn hoedje af.

Zij bloosde zo, dat zij hem haast niet durfde aankijken en nauwelijks de toppen van haar bevende vingers in zijn handpalm lei. Hij drukte die even met warmte.

- En... keerde meneer Gontran zich met gedempte stem nog eens om, - uek de complimenten aan Stantsje van de Velde uit De Warande, os g' hem were ziet.

- 'k 'n Zal nie mankeren, menier Gontran.

- Mirza! floot meneer Gontran zijn hond.

Mirza was juist bezig een nieuwe poging tot kennismaking te wagen bij Duc, Tiestes grote lamoenhond. Hij keek even op naar 't geroep van zijn meester en dat werd hem noodlottig: Duc hapte toe en had hem beet en schudde hem heen en weer als een gillende pop. Gelukkig was Tieste bij de hand. Onder een razende schop liet Duc zijn prooi los, die jankend, op drie poten, naar zijn meester terughinkte.

Meneer Gontran bevoelde 't beest, maakte glimlachend het geruststellend teken dat 't van geen belang was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken