Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

ebook (4.02 MB)

XML (2.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 757]
[p. 757]

Derde deel

[pagina 758]
[p. 758]

I

Het moest reeds lang aan de gang zijn met die twee, al van in de oorlog, maar wie hen voor het eerst bij elkaar zag, was Guustje Verschelde, op een middag, toen hij met zijn nieuwe automobiel in de stad naar de matinee van het paardenspel was gereden.

Zij zaten op de eerste rijen, dicht bij elkander, met lachende gezichten. Zulma bloosde als een kriekje, en meneer Gontran, het donkere snorretje opgekruld, droeg in het knoopsgat de kleurige lintjes van zijn mooie ridderordes.

- Sakkerdeke! bromde Guustje, en hij woelde zenuwachtig met de beide handen in de broekzakken. Hij was inwendig woedend: hij kon het niet uitstaan, zoals ze daar zaten te vrijen. Hij voelde, dat hij dat op de een of andere manier moest dwarsbomen; maar hoe? Hij knaagde van ongeduld en toorn op zijn afgebeten nagels.

Sinds Guustje door het smokkelen in de oorlog rijk geworden was, sinds hij twee automobielen bezat en zich voor niemand meer hoefde te generen, was hij als een ander mens geworden. Hij was nu een heer, zoals zijn vrouw een dame was; hij voelde zich niets minder dan bijvoorbeeld meneer Venneman of meneer Aamidé, en beslist heel wat meer dan zo'n meneertje Gontran, die daar naast zijn dochter zat te vrijen.

Zijn dochter!... Nu Guustje alles bezat, wat hij op de wereld kon verlangen, was het hem een droefheid en een grief, dat hij met zijn vrouw geen kinderen had. Wat moest hij doen met zijn mooi fortuin en wat zou er na hem mee gebeuren? Hij tobde daar soms over en in zijn tobberijen kwam het beeld van Zulmatje naar voren, Zulmatje, het mooie kind, dat zijn bloedeigen dochter was en waarvoor hij van lieverlede vaderlijke zorgen ging koesteren. Het was niet te-

[pagina 759]
[p. 759]

gen te spreken, hij had natuurlijke rechten en plichten te haren opzichte, rechten en plichten, die hij jarenlang verzuimd had, maar die niettemin bestonden. Zou hij 't dulden, dat die jonge spring-in-'t veld, die lafaard, die over de grens gevlucht was, dan als hij in de loopgraven had moeten staan, zijn dochter bedierf en verleidde! Guustje, die heel scherp en duidelijk voelde, wat zijn eigen doel zou geweest zijn, had hij in meneer Gontrans plaats gestaan, werd gebeten door een scherp invretende, bijna zinnelijke jaloezie tegen de jonge pierewaaier. Hij stelde zich op in een hoek, waar zij hem niet konden zien en van waar uit hijzelf alles kon bespieden. En toen de voorstelling was afgelopen volgde hij hen op een afstand, zonder hen een seconde uit 't oog te verliezen. Wat hij doen zou, wist hij niet; maar dat hij ‘iets’ zóu doen, dat stond vastgespijkerd in zijn aangehitste brein.

In het gedrang van de leegstromende circus, onder het harde schijnsel van de reeds brandende elektrische lampen, kwamen zij buiten en stapten dwars over het plein, naar een zijstraat toe. Guustje berekende vlug, dat Zulma nog een kleine twee uur vóór zich had, alvorens zij de trein kon nemen, waarmee zij in elk geval naar huis moest keren. Waaraan zouden zij die uren wel besteden? Dat was de grote vraag, die Guustje kwelde.

Hij zag hen in de schemering vóór zich uit lopen, de jongeman in winterjas, Zulma in donker imitatie-bontmantel, waaronder haar roze-gekouste benen uitkwamen. Zij had mooie benen, zoals ‘fraulein Adele’ destijds gezegd had en Guustje, scherp gepijnigd door de angel der jaloersheid, had het gevoel alsof die mooie benen ook hem toebehoorden. Hij zag ze flink en stevig vóór zich uit lopen onder de licht heen en weer zwaaiende rand van de donkere mantel en hij volgde ze werktuiglijk, als onweerstaanbaar meegetrokken.

Zij gingen beslist naar een doel, en zonder enige aarzeling. Welk was dat doel? Guustje vreesde en vermoedde en zijn hart bonsde geweldig. Zouden ze werkelijk, daar over de brug, langs het eenzame water...?! dáár, waar hij destijds met Lowiezeken... Neen! dat kon niet! dat mocht niet!... Hij zou het, desnoods met geweld, beletten.

Geen twijfel! Vastberaden stapten zij de brug over, volgden

[pagina 760]
[p. 760]

de kade onder de bomen, recht op het huis af!

Guustje versnelde de pas, volgde hen sluipend, op minder dan tien meter afstand. Hij liep achter de dikke boomstammen; zij konden hem desnoods vagelijk horen, maar niet zien.

Daar waren zij vlak vóór het huis. Plots staken zij de kade dwars over, klaar om er binnen te gaan.

- Zulma! riep Guustje, eensklaps te voorschijn komend.

Als een paal bleven zij samen in gestolde schrikhouding staan. Toen week meneer Gontran haastig opzij en Zulma kreet met schorre stem.

- Och Hiere! es da mij doen verschieten!

- Wilde meerijen? vroeg Guustje ineens gans bedaard. - Mijnen auto stoat hier dichte bij.

- Meerijen! herhaalde zij, en keek naar meneer Gontran.

- Goen oavend, menier Gontran! groette Guustje of hij hem nu pas ontdekte.

- Goen oavend, Guust! antwoordde meneer Gontran met haast niet te verbergen ergernis en verbeten woede.

- 'k Zage Zulma goan, voer Guustje voort, - en 'k peinsde in mijn eigen: ze zal gemakkelijker thuis komen in mijnen auto as mee den trein. Hij woelde zenuwachtig met de handen in de broekzakken en keek haar wachtend bij het schijnsel van een straatlantaren aan.

- Wel ja; zei plotseling meneer Gontran met een wanhopig gebaar; - profiteert er moar van.

Er was ook niet veel anders op te vinden. Zij voelden beiden, dat het een verkeken kansje was, dat er nu geen mogelijkheid meer bestond om zo maar het ‘huis’ binnen te gaan. Misschien, als er tijd was geweest om nog iets te verzinnen, maar 't ging te gauw, te onverwacht, er was niets aan te doen.

- 't Es goed, 'k zal meegoan! antwoordde Zulma kortaf.

- Mademoiselle! groette meneer Gontran met de hoed in de hand van Zulma afscheid nemend.

Trillend lei Zulma haar hand in de zijne en drukte die knellend.

- Tot binnen een paar dagen! fluisterde zij.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken