Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

ebook (4.02 MB)

XML (2.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 778]
[p. 778]

IX

De tijd verliep en van Zulma was niets meer te horen. Meneer Aamidé had bij de politie een door Lowiezeken ondertekende klacht tegen zijn neef Gontran ingediend, wegens ontvoering van een minderjarige; doch dat bleek geen uitslag op te leveren. Trouwens, die minderjarigheid van Zulma was al zeer betrekkelijk: zij zou weldra negentien worden.

Er verliepen weken... en er verliepen maanden. Lowiezeken wilde zelfs van Zulma niet meer horen. Haar naam mocht in haar tegenwoordigheid niet meer genoemd worden. - 'k Ben heur al lank vergeten! beweerde zij soms vinnig, wanneer Jeannette of Hortensken bij toeval nog op haar zinspeelde. En wanneer haar vader soms in woede uitbarstte en dreigde de kop in te slaan van die slet, die zijn goede naam aan de schandpaal had gespijkerd, dan haalde Lowiezeken de schouders op en zei bitter minachtend:

- O! zoede gij veur azue iene in 't kot willen goan zitten!? 't Es nog wel de moeite weird!

Maar vader Tieste grijnsde en knelde de vuisten:

- 'k Hè ou indertijd gestraft lijk of ge 't verdiende; raasde hij, - moar hoa 'k ou nog wa mier gegeên, ge 'n zoedt meschien da schandoal op de weireld nie gebrocht hên!

Strak, met felle blik, keek Lowiezeken hem op zulke ogenblikken aan. Zij was zo bang niet meer voor hem en al haar vroegere zachtheid en gelatenheid was door het ongeluk in wrange wrok veranderd.

- 't Zal zeker nog wel mijn schuld zijn, wat er mee heur gebeurd es! durfde zij te zeggen. - 'k Ben ik het zeker, die heur in kennesse gebrocht hè mee die smeirlap, ginter over d'Hollandsche grenze!

Zo durfde Lowiezeken nu soms spreken, ondanks de stomme smeekgebaren van moeder Dorté, die gewelddaden vreesde.

[pagina 779]
[p. 779]

En Tieste had daar niets meer op te antwoorden. Hij droop vloek-brommend met gebalde vuisten af en raasde, dat hij die ploert zou neerschieten, als hij hem ooit ergens tegenkwam. In al haar wrangheid en verbittering had Lowiezeken echter één goede vriend gevonden, die medelijden met haar had en haar dat gevoel in zachtmoedige genegenheid betuigde: Boesken Veugeloars, die overdag bij Guustje werkzaam was.

Somtijds, wanneer Lowiezeken even in de schemering haar ouders kwam opzoeken, zat Boesken op een stoel vóór zijn open deurken uit te rusten. Hij groette vriendelijk Lowiezeken en als er gelegenheid voor was, maakte hij gaarne een praatje met haar.

- 't Goa nog altijd goed mee ou, Lowieze? begon Boesken. En hij glimlachte haar minzaam toe, met een goedige uitdrukking op zijn mager, bleek gelaat, dat enigszins door de pokken was geschonden.

Over Zulma sprak hij nooit, uit een gevoel van ingeboren kiesheid. Maar Lowiezeken voelde een onuitgedrukt medelijden met haar in alles wat hij zei, en dat deed haar innig goed. Zij waren twee eenzamen op de grote wereld en voelden instinctmatig elkanders leed.

Eens, toen ze daar langs kwam, stond Boesken in zijn open deurgat, als 't ware haar op te wachten en zei:

- Lowieze-jong, voader en moeder 'n zillen nog niet thuis zijn. Ze zijn noar ulder land om eirdappels. Wilde gij en attendant bij mij 'n beetse binnenkomen?

- Ha! 'k zoe keunen, Boesken! antwoordde Lowiezeken, vriendelijk glimlachend dwars over de straat schrijdend.

Boesken ging haar voor, als om haar de weg te wijzen, en zij volgde hem in het donkerig keukentje, dat doodeenvoudig was gemeubileerd met enkele stoelen, een tafel en een kasken. Tegen de wand hingen foto's van zijn zoons in militair uniform en boven op de schoorsteenrichel prijkte, in een lijst onder glas, een schelgekleurd Alziend Oog, met het bekende opschrift in grote drukletters ‘God ziet mij’ en ‘Hier vloekt men niet.’

- Zet ou! zei Boesken, een stoel aanbiedend.

Lowiezeken nam plaats en Boesken ging tegenover haar zitten, de elleboog geleund op de rand van de tafel.

- 't Es vandoage nog goe weer, ne woar? meende Lowieze-

[pagina 780]
[p. 780]

ken, de beide handen even roerloos in de schoot gevouwen.

- 't Goa nogal! zei Boesken, door het raampje kijkend. - De petoatters zillen goe zijn van de joare en d'r zijn d'r vele!

Er viel een stilte. Zij leken dadelijk uitgepraat. Eentonig tikte de klok in de hoek naast de haard. Lowiezeken keek naar de foto's van Boeskens zoons aan de wand.

- En goan ze zij nou toch woarlijk ginter in 't Fransche blijven? vroeg ze na een poos.

- O, ba, joa z' jong! antwoordde Boesken ietwat neerslachtig hoofdschuddend. - Doar 'n es gien doen mier aan. Ze 'n willen zij van den Belziek nie mier weten.

- Schrijven ze nog dikkels? vroeg Lowiezeken belangstellend.

- Bijkans noeit! zei Boesken gelaten.

- Dien oorlog hee toch kwoad gedoan! zuchtte Lowiezeken. Boesken mijmerde, de ogen star, als in verre gepeinzen. Hij hoofdschudde en glimlachte zwakjes.

- Ne meins, zei hij, - hee joaren lank in angst en vrieze geleefd binst den oorlog en 't es nog deur de vrede da g'ou kinders kwijt geroakt. Da es de nieuwen tijd, jonk! De kinders 'n kennen ulder ouërs nie mier! Ze 'n hên ze nie mier nuedig! Lowiezekens ogen kwamen vol stille tranen. Zij dacht aan haar eigen dochter, die van haar weggelopen was. Zij voelde haar eigen diepe leed in dat van Boesken en keek hem medelijdend en meteen zelfmeewarig aan.

- Och Hiere, jonk, os ze zij uek zonder ons gelukkig zijn! filosofeerde hij.

Lowiezeken knikte. Zo was het. Boeskens zoons waren gelukkig in den vreemde zonder hun oude vader, die ze nooit meer zagen; en ook Zulma was gelukkig... gelukkig in haar schande, ver van haar droeve moeder, die nog altijd om haar treurde. Daar kwamen vader Tieste en moeder Dorté voorbij het raampje, met een halfvolle mand aardappelen, die zij samen droegen. Lowiezeken stond zuchtend op.

- Ala, Boesken, de goen oavend en merci, zulle! dankte zij voor de korte gastvrijheid.

- Goen oavend, Lowieze, en os 't veuren valt, zulle!

Hij leidde haar uit tot op de drempel, knikte haar nog eens stil-vriendelijk toe, zag haar in Tiestes huisje verdwijnen...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken