Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

ebook (4.02 MB)

XML (2.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 790]
[p. 790]

XIV

Om drie uur stond een dichte menigte in de Zijstraat, om en bij het huisje van vader Tieste en moeder Dorté. Boesken zat al van vóór twee uur op een stoel vóór zijn gevel en Zulma's vroegere vriendinnen: Zulma Speybroeck en Eematsje Geirnaert, op hun uiterst best gekleed, liepen onophoudend heen en weer. Ook Guustje Verschelde was reeds een paar maal verschenen, driftig wroetelend in zijn broekzakken, telkens ongeduldig starend in de richting van waar de auto vermoedelijk komen zou. Hij was een ogenblik van plan geweest hem tegemoet te rijden, maar dat was gekheid; hij had er van afgezien en verbeet nu zijn ongeduld in zenuwachtig-opgewonden afwachting.

Tiestes huisje was de vorige dag grondig schoongemaakt, als voor een buitengewoon voornaam bezoek. Lowiezeken had heimelijk wat meegeholpen; en ook Hortensken was even uit 't ‘Kasteelken’ weggeglipt om frisse, witte gordijntjes voor de raampjes te hangen. Vader Tieste, vers geschoren en gewassen, droeg het nieuwe pak, dat Zulma hem de vorige week uit Brussel had gezonden en rookte een sigaar; en moeder Dorté zag er uit als een dame, van top tot teen door Zulma in 't nieuw gestoken, het haar netjes gekapt onder een mutsje met zwarte kant. Men mocht ervan denken, wat men wilde, meende Boesken, Zulma had de dingen goed gedaan. Om vijf minuten over drie had er eensklaps een beweging plaats, tegenover 't ‘Kasteelken.’ Een troepje bengels kwam hollend om de hoek gedraaid, bleef staan, hurkte neer, keek in de richting van de steenweg en rende weer met wild gejuich de Zijstraat in. En haast op 't zelfde ogenblik was daar een prachtige limousine, langzaam rijdend, in zacht geglinster van panelen, bestuurd door een statige chauffeur in livrei, die een pet droeg met vergulde rand. Een witgeschoelde hand

[pagina 791]
[p. 791]

daarbinnen tikte op de voorruit en, terwijl de menigte joelend opzij drong, gleed de mooie auto tot vóór Tiestes huisje en hield daar stil. De chauffeur stapte uit, opende 't portier, nam zijn pet af; en iets kortgerokts in wit en zwart stapte haastig uit en verdween in Tiestes huisje, gevolgd door iets langer gerokts in 't beige met lange linten, dat een pak witte kanten in de beide armen droeg. De deur ging dadelijk weer dicht en de op elkaar gedrongen menigte zag door de raampjes Zulma, die om beurten haar moeder, vader Tieste en moeder Dorté en Hortensken, die daar ook was, omhelsde.

- Ze geeft aan amoal totten! riep Zulma Speybroeck, de neus tegen de ruit gedrukt.

De deur werd weer geopend en de chauffeur ging binnen, buigend onder het gewelf, tot aan de kin beladen met manden en pakken.

- S'il vous plaît, madame! zei hij, zijn vracht op tafel neerzettend.

Vader Tieste keek er even met begerige ogen naar, maar aller belangstelling was nu vooreerst in beslag genomen door Zulma en vooral door het meisje met het kleine kind, dat in kanten gewikkeld, op haar knieën lag. Om beurten, zonder iets anders te zien, kwam iedereen er bewonderend naar kijken. Zij stonden er in een dichte groep overheen gebogen en spraken het wicht aan, met allerhande lieve naampjes. Lowiezeken hijgde en schreide dooreen en zei, dat ze nog nooit in haar leven zulk een wonderschoon kind had gezien. Zij praatte er tegen: ti ti ti ti ti... en kittelde het even op het borstje: tu tu tu tu tu... en deed het glimlachen met kuiltjes in de zachte wangetjes: ta ta ta ta ta... en pakte het bij zijn beentjes en even nam zij het van 's meisjes schoot in haar armen op en overdekte het met zoenen. Eerst toen dat alles afgelopen was, konden zij ook van Zulma notitie nemen. Wat zag die er knap en keurig uit in haar wit-en-zwart geruit rokje en haar wit zomermanteltje! Haar haar was naar de mode kortgeknipt, zij droeg een hoedje als een omgekeerde bloempot en haar gezicht was helemaal geverfd, wit en roze, met kersrode lippen. Haar handen zaten vol ringen, zij droeg een paarlenketting om de hals en verschillende armbanden om de polsen en haar schoentjes waren van het fijnste witte leer,

[pagina 792]
[p. 792]

boven fijne witte zijden kousen, waar het roze van de benen doorheen schemerde. Een heerlijk fijne reuk zweefde om haar heen.

Zij gingen eindelijk zitten en Zulma opende de manden en de pakken.

- Papa, zei ze glimlachend tot vader Tieste, - dit es veur ou en ge meugt ons trekteren. En zij pakte, de een na de andere, drie flessen port, drie flessen witte en drie flessen rode wijn uit.

- Sakkerdeke! Sakkerdeke! Sakkerdeke! jubelde vader Tieste.

- Mama, ging Zulma voort en overhandigde moeder Dorté een lijvig pak, dat heerlijk geurde, - dit es veur ou os ge ne kier goest hèt van 'n beetse te sneukelen.

- Oooo! Azue 'n schuene dueze sekelou! En ik die doar zue zot van ben! juichte moeder Dorté met in elkaar geslagen handen. - Toe, Lowieze, en Hortense, proeft al gauwe watte! Maar ook Lowiezeken en Hortensken waren niet vergeten. Voor haar moeder had zij een gouden horloge met mooie gouden ketting meegebracht en voor Hortensken en Jeannette elk een gouden ringetje met steentjes.

- Ha moar, Zulma, dat 'n was toch nie nuedig! dankte Hortensken met gloeiende wangen en stralende ogen. - En Jeannette, o, wa zal ze blije zijn! 'k Ben verwonderd da z' hier nog nie 'n es; moar ze zal wel gauwe goan komen.

- En hier es uek nog iets veur Leonard en iets veur Boesken, zei Zulma ten slotte en legde twee pakken sigaren op het tafeltje.

Daarbuiten, voor de deur, wemelde het van nieuwsgierigen. Zij omringden de mooie auto en staarden met bewonderende verbazing naar de dikke chauffeur, die als een pasja weer achter zijn stuur was gaan zitten. Het was dan ook wel een wonder van een chauffeur. Zijn rood gezicht leek eerder vierkant dan rond en een dikke zwarte snor streepte er dwars doorheen bijna van oor tot oor. Hij deed denken aan een zuigeling, op wiens bovenlip en wangen men voor de grap een zware donkere snor zou geplakt hebben. Hij hield zich roerloos deftig, als zat hij op een troon, en staarde vanuit de hoogte op het wriemelend gepeupel neer. Boesken, onzegge-

[pagina 793]
[p. 793]

lijk geboeid, kwam naar bem toe, bekeek hem, roerloos van bewondering en zei glimlachend:

- Verdeke! Gij ziet er ne gezonden broer uit, zulle! G' eet gij toch wel mier buufstikken dan eirdappels!

Het volk schaterde, kronkelde zich van 't lachen, maar de chauffeur verloor geen ogenblik zijn superieure deftigheid; hij staarde minachtend op Boesken neer en bromde iets in zijn snor, dat niemand begreep.

Vlak voor de moteur stond Guustje, met wroetelende handen in de broekzakken.

- 't Es nen Dion-Bouton! zei hij naar de motorkap wijzend.

- Lijk of ge ziet; 't stoat er langs buiten op! antwoordde de chauffeur, met nauwelijks bedwongen minachting.

- Zijde 'r kontent van?

De chauffeur haalde de schouders op, verwaardigde zich niet tot nadere toelichting.

- Ik hè nen Hupmobile! zei Guustje om verder gesprek uit te lokken. Maar de deftige chauffeur reageerde in het geheel niet meer. Hij haalde zijn zilveren sigarettenkoker uit en stak er eentje op. Zijn ogen keken superieur en ernstig; de witte sigaret leek op een stukje ganzepen onder zijn dikke, zwarte snor.

De menigte verdrong zich, roerloos, gapend. Daar kwam de oude baron van Houren d'Uputin aangekrukt, die die kant uit een wandelinkje maakte. Hij keek verbaasd op naar de prachtlimousine vóór het arme huisje, aarzelde, bleef even staan, nam zijn hoed af, groette in 't vage en krukkelde verder.

Van binnen werd er op de ruit geklopt.

- Boesken, kom ne kier hier! riep vader Tiestes stem.

Boesken ging binnen.

Er werd opnieuw geklopt.

- Zulma!... Eematsje! Komt uek ne kier! riep Zulma glimlachend wenkend.

De meisjes stapten blozend in het huisje.

Een portfles was ontkurkt, de bonbondoos stond wijd open; zij moesten meeëten en -drinken. Boesken had alvast zijn pak sigaren in de hand.

- Haaa! Dat 'n hè 'k van mijn leven nog niet gedronken!

[pagina 794]
[p. 794]

jubelde Boesken lekkerbekkig aan zijn portglaasje smakkend. Hij keek even naar 't kindje op de schoot van 't meisje en vroeg:

- Es dat de memme, Zulma?

Zij moesten allen schateren om die onnozele vergissing van Boesken; Zulma Speybroeck en Eematsje Geirnaert pletsten van de pret op hun dijen en ook het meisje zelf moest er om lachen, terwijl zij een kleur kreeg.

- Alij 't mag zijn lijk of het wilt, zei Boesken, - g' hèt gij 'n firme streusche dochter, Zulma en 'k weins ou proficiat. Hij schudde haar de hand.

Daar kwam ook eindelijk Jeannette.

- Hortense, zei Jeannette eerst en vooral, - goa gij nou vuers; 't huis stoa alliene, ze zoen keuneti bellen.

Hortensken repte zich.

- Ala, Zulma, tot loater zulle! En nog wel duzen kiers bedankt!

Zij drukten handen en zoenden elkander en Hortensken holde weg.

Jeannette kwam naar 't kindje toe, op haar tenen, met gevouwen handen, als in goddelijke aanbidding.

- Ha moar Hiere toch! Ha moar Hiere toch! Ha moar Hiere toch! herhaalde zij voortdurend.

- 'n Schuen kiendsjen, ne woar, Jeannette? glimlachte Zulma met gelukzalige glimlach.

- O! Wie zoe dat toch oeit gepeisd hên! Wie zoe dat toch oeit gepeisd hên! jubelde Jeannette.

Weer ging de voordeur open en aarzelend, toch wel enigszins gegeneerd en schuchter, trad Guustje binnen. De verzoeking was hem te machtig geweest; hij moest dat toch ook eens van nabij zien.

- Es er gien belet? glimlachte hij verlegen.

- Kom moar binnen! antwoordde Tieste zonder wrok. Lowiezeken bedwong een angstgebaar; zij ging aan 't ander eind van de kamer staan.

Guustje trad op Zulma toe.

- Proficiat, Zulma! zei hij op zijn beurt, met uitgestrekte hand.

Even aarzelde Zulma. Even zette zij een hard gezicht. Veel

[pagina 795]
[p. 795]

liever had zij hem daar niet gezien. Maar zij beheerste zich en antwoordde, koel en kort beleefd, terwijl haar hand nauwelijks zijn - vingers raakte:

- Merci.

- Dat 't moest lukken, da ge benzine te kurt hèt, ge keunt er bij mij krijgen zue veel of da ge wilt, zulle! zei Guustje bereidwillig.

Zulma dankte nog eens. 't Zou wel niet nodig zijn, meende zij, de chauffeur was altijd zeer attent op dat punt.

Guustje drong niet verder aan. Wild wroetend in zijn broekzakken ging hij even naar het meisje toe en zei:

- 't Es 'n schuen kind! 'n Huel schuen kind!

Het meisje glimlachte zonder daarop te antwoorden en Guustje aanvaardde een glas port, dat vader Tieste hem aanbood.

Zulma keek op haar juweel-horloge, die zij als een armband droeg.

- Joa, 't zal onze tijd goan worden! zei ze.

- Nou al! riep moeder Dorté.

- Veur mij niet, moar veur Elvierken! meende Zulma.

Zij begrepen het. Zulma deed door het raam teken aan de chauffeur, dat hij zijn wagen zou keren. Onder wild uiteengestuif van de straatbengels, die met de vinger hun naam in het stof van de panelen hadden geschreven, ging de wagen een eind verder deftig zwenken. Zulma nam afscheid.

- Moeder, tot binnen kort nog eens! zei ze, Lowiezeken omhelzend.

- Joa... joa... antwoordde Lowiezeken met hikken in de stem. En bij het kind zuchtte zij, in tranen en zoenen:

- Elvierken!... Mijn dutseken...! Mijn ijngelken!

Ook vader Tieste, die reeds lichtelijk aangeschoten was, kon zijn ontroering met moeite verbergen; en moeder Dorté snikte hardop, alsof er een groot ongeluk gebeurd was.

- Ha, gie dwoazekonten, moette gulder doaromme schriemen! spotte Boesken.

Zij waren weg. Sierlijk verend en zoemend, een licht wolkje stof opjagend onder de meehollende straatjeugd, reed de mooie auto de Zijstraat uit. Zulma's witte handschoen groette nog een laatste maal door 't neergelaten raampje. Daar reed

[pagina 796]
[p. 796]

ze traag om de hoek voorbij 't ‘Kasteelken.’ Werktuiglijk keek zij in de ramen. Als in een weerlicht zag ze vagelijk Madams streng-deftig aangezicht en daarnaast het grijze uilekopje van meneer Aamidé met zijn bril. Het kwam haar voor, dat beiden zich even achteruittrokken, als vissen, die zich in de diepte van een vijver laten zinken. Zij glimlachte even in zichzelf, met peinzende ogen...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken