Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

ebook (4.02 MB)

XML (2.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 812]
[p. 812]

III

In volle zee nu ploegde het deinende schip door de schuimende en spattende golven. 't Was nog geen ruwe zee; maar een kille noordwesterwind stak nijdig op en deed de boot ietwat naar bakboord hellen. Ivan en Clotilde hielden zich beschut op 't tussendek, achter een hoge stapel manden gevuld met touwen en zeilen. Zij waren nog niet zeeziek, maar wel een ietsje lusteloos, met een slaperige behoefte om zich zo weinig mogelijk te bewegen. Van op de stille plek, waar zij met enkele andere landverhuizers zaten, konden zij het heen en weer bewegen gadeslaan van de eersteklassereizigers op 't bovendek, en dat gaf afleiding. Wat leken al die mensen flink en gezond en gelukkig! Wie waren zij? Wat deden zij in 't leven? Zeker geen behoeftigen als zij, die hun vaderland en hun familie moesten verlaten om in een ander werelddeel een nieuw bestaan te zoeken. Zij wandelden met vlugge, stevige passen heen en weer, niet bang voor wind of koude, de dames stralend van opgewekte levenslust in hun rijke, lange bontmantels, de heren een en al vrolijke en galante voorkomendheid, lachend en pratend, een elegante pet diep over 't hoofd getrokken. Ivan en Clotilde kregen de indruk of al die mensen elkander intiem kenden, en of zij een wereld apart uitmaakten, een wereld van frisse weelde en vast geluk, hoog verheven als het dek, dat zij bewandelden, boven de grauwe eentonigheid van 't tussendek, waar de armen en de ongelukkigen op elkaar gedrongen zaten.

Zachtjes aan daalde de avond, in een chaotische glorie van grijze en gouden wolken. De wind was iets geluwd, de zee had groenachtige diep-glanzingen, met zilverwit gekuifde baren. Hier en daar blonk reeds een lichtje, boven, in de luxekajuiten. Een bel weergalmde, eenzaam en weemoedig, onmiddellijk door een tweede bel beantwoord. 't Was als een

[pagina 813]
[p. 813]

vraag en een antwoord. De grote stoomboot gleed, machtig en rustig nu, met staag ritme door een element, waarvan zij de weerspannige kracht scheen overwonnen te hebben. Zij scheen tot reusachtige afmetingen uit te groeien in het grootse mysterie van de invallende nacht. Haar blanke dekken glinsterden fosforisch, haar gele schoorstenen, met zwart geringd, rezen als twee forse pantsertorens naar de nog lichtende hemel op, waarin reeds enkele sterren weekjes blonken. Talrijker kwamen de landverhuizers uit de sombere afgrond van het tussendek naar de frisheid van de avondlucht opduiken. Zij spraken allen vreemde talen en enkelen zongen bedjes vol melancholie, begeleid door kleine blaasinstrumentjes. Ook onder hen schenen velen elkander goed te kennen, alsof zij tot één familie behoorden. Alleen Ivan en Clotilde kenden niemand, spraken met niemand, voelden zelfs een soort van angst of schaamte om met elkaar te praten. 't Was alles zo vreemd, zo helemaal en zo plotseling anders dan wat ze gewend waren. Zij dachten aan Moeder, aan Peetsen, aan de meester. Waar waren die nu? Wat deden die nu? Wat zegden of peinsden ze nu? Konden ze zich ook maar in de verste verte voorstellen, waar zij, Ivan en Clotilde, nu waren, en wat ze deden? Neen, dat konden ze niet. Er lag reeds een kloof, een wereld, tussen de ochtend en de avond. Moeder had geen flauw begrip, hoe ze daar nu zaten, vereenzaamd tussen vreemden, op dat grote schip, dat als een spookgedaante door de zeenacht voer. Moeder... om dit uur zat Moeder zeker bij het haardvuur in haar keukentje, peinzend starend in de vlam; en Peetsen zat waarschijnlijk tegenover haar en samen spraken zij van hun reis naar de grote havenstad en hoe zij Ivan en Clotilde met dat reuzenschip hadden zien vertrekken. Misschien was nonkel Justien, haar schoonbroer, met enkele buren ook bij haar, om daar alles van te horen.

De nacht was gans gevallen, de koude kwam op; de meeste passagiers waren van de dekken verdwenen. Het avondeten van de landverhuizers werd in grote, stomende ketels aangebracht en daar beneden, in de grauwe diepte, waar ternauwernood enkele lichtjes schemerden, in tinnen borden uitgeschept. Zij zaten op banken aan lange ruwhouten tafels en slurpten. Het eten was overvloedig, maar slordig klaarge-

[pagina 814]
[p. 814]

maakt en opgediend. En het rook in die bedompte ruimte naar zure, weeë lucht en naar bedorven zeewater. De mensen hielden het er niet lang uit. Zij klauterden nog even weer naar boven, terwijl de stewards opruimden en op dezelfde plaats de nachtlegers inrichtten.

Helder blonken nu de sterren in de koele, donkerblauwe hemel. De bovenstructuur van het schip verdween in de nacht, behalve daar waar lichten brandden, die een halo toverden. De eetzalen van eerste en tweede klasse keken op het tussendek uit en de landverhuizers konden er langsheen wandelen. Maar zij zagen niets: ah de kleine rode gordijntjes van de patrijspoortjes waren zorgvuldig neergelaten. Zij hoorden alleen het gerinkel van borden en glazen en roken af en toe de geur van de spijzen.

De nacht droomde in het ritmisch gonzen van de machines en de landverhuizers staarden langdurig naar die geweldige werktuigen in de ruisende diepte. Een hete stoom- en oliewalm steeg eruit op en af en toe zagen zij mannen over getraliede trappen en balkonnetjes lopen. Daar leefde de ziel en het hart van het schip. Daar broeide de reuzenkracht, die meesleepte en boeide. Daar dreunde de forse gang naar het nieuwe bestaan. Ginds... ginds verre, dáár waar de steven van het vaartuig heenploegde, lag de onbekende, onzekere toekomst. Duizenden en duizenden vóór hen hadden dezelfde weg gevolgd. Velen waren gestorven of verdwenen, maar ook velen hadden rijkdom, macht, geluk veroverd. En, als 't ware magnetisch aangetrokken, kuierden zij tot aan de voorsteven en bleven daar staan, starend in de verte en in de diepte. De verte was 't mysterie, ondoorgrondelijk. In de diepte ploegde de boot, als met lange snikken, door de wegschuimende golven. Die schuimden wit als sneeuw in 't donker water en er vonkten lichtsprankels uit op, gelijk juwelen. Wat zou het ginds verre zijn: voorspoed of ellende? Wie kon het zeggen? Zij waren overgeleverd -aan het noodlot; zij werden meegesleept door een macht, waartegen geen weerstand meer gold. Zij behoorden zichzelf niet meer.

Ivan en Clotilde keerden terug naar de plek, waar zij nagenoeg de ganse dag gezeten hadden en bleven daar nog even pleisteren alvorens naar hun sombere nachtkooi af te dalen.

[pagina 815]
[p. 815]

Zij keken naar de masten van het schip, die trilden in de nacht. Een licht brandde daar hoog, en af en toe klonk weer melancholisch een bel, die door een andere melancholisch klinkende bel beantwoord werd. Dat waren de nachtelijke wakers, de verantwoordelijke veiligheid van 't grote schip. Op de commandobrug bewogen zich schimmen: zij, die de vaart van 't schip beheerden en bestuurden. En daaronder was er weer heen en weer gewandel van de luxepassagiers: heren in lange, donkere jassen en dames in weelderige bontmantels boven schitterend-lichte japonnen. Zij liepen arm aan arm tegen elkander aangedrongen; zij praatten en lachten gedempt; zij schenen te vrijen en gelukkig te zijn.

Ivan en Clotilde waren doodmoe. Hun ogen vielen dicht. Hun hoofd zonk op hun borst en zij droomden: vage dromen van heel verre dingen. Ver in 't verleden, al lag dat nog zo dicht bij hen; ver in de toekomst, die toch met stage snelheid naderde! 't Geluid van de bel maakte hen wakker. Zij openden de ogen en Ivan zei:

- Joa, 't zal tijd worden van te goan sloapen!

Clotilde stond op en, zich vasthoudend aan de steile trapleuning, gingen zij naar beneden.

Daar schemerden de benauwde hokken, die hun tot rustplaats zouden dienen: hier de mannen, ginds verder de vrouwen: sombere afdelingen met harde britsen, elk voor zes personen ingericht. Zij wensten elkander goede nacht en Ivan ging zich uitstrekken naast vijf vreemde mannen, waarvan hij de taal niet verstond, terwijl Clotilde kwam te liggen naast vijf vreemde vrouwen, waarvan zij evenmin de taal kende.

En het grote schip gonsde zijn weemoedig lied van mysterie en van eenzaamheid.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken