Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

ebook (4.02 MB)

XML (2.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1052]
[p. 1052]

XVII

Peetsen was als gek van opgewonden blijdschap.

- Joa moar, es 't nie om mee mij te laaën? vroeg hij tot driemaal toe, niet kunnende geloven, dat het ernst was. Heel zijn gezicht glom en straalde: de grote, witte tanden van zijn brede mond lachten als een vuurwerk.

Moeder was er minder mee ingenomen.

- Zoen z' hem ginter gien kwoad doen? vreesde zij.

- Moar Moeder toch! zei Ivan.

- Wa moet hij doar goan doen? jammerde Moeder vol bezwaren.

- Hawèl, ne kier goan kijken hoe dat 't ginter es! zei Peetsen kribbig.

- Ha moar ge 'n keun nie zwemmen en ge 'n hèt gij gien klieren! zeurde Moeder.

- Woarveuren zoe 'k ik moete keune zwemmen? riep Peetsen verbaasd.

- Ha 'k 'n weet ik zelve niet! bekende Moeder. - Moar wie goat er op de biesten passen binst da ge wig zijt?

- Nonkel Justien! zei Ivan. - 'k Hè 't hem al gevroagd.

Moeder zuchtte en schudde 't hoofd, maar zei niets meer.

Peetsen werd door Ivan met zijn auto naar de stad gereden en geheel in 't fonkelnieuw gestoken. In het groot confectiemagazijn waar zij hun keuze deden stond Peetsen onder het aanpassen roerloos met de armen van zich af als een gedrochtelijke pop. Het was een hele kunst om iets voor hem te vinden, vooral omdat hij gaarne lichte en schelle kleuren wilde: een beigegeel pak, een azuurblauwe das. Maar het gekste van al was nog het zwarte bolhoedje, dat maar altijd op zijn oren bleef zinken.

- Joa, ge moet da lieren droagen! troostte Ivan.

't Was ook een hele zaak wat Peetsen in zijn koffer mee zou

[pagina 1053]
[p. 1053]

nemen. Moeder drong erop aan dat hij een stuk gerookt spek tussen zijn kleren zou verstoppen. Men kon nooit weten... Ivan had enige moeite haar aan de milde overvloed van allerlei aan boord te doen geloven.

- Hij es geweune van zue goed gevoed te worden en hij hee da nuedig! zuchtte zij.

Zij vertrokken uit Antwerpen op een stille, zacht-wazige septembermorgen.

- 'k Voele 't scheep beven! zei Peetsen, zodra de boot van wal stak. Hij stond naast Ivan langs de reling en keek met grote, strakke ogen.

- Ge zoedt precies zeggen dat 't scheep grueter es dan huel de stad Antwerpen! meende hij.

- 't Scheep blijft gelijk en de stad verkleint! zei Ivan.

Peetsen begreep dat; hij knikte ernstig met het hoofd.

- Eigentlijk ben ik blije da Moeder en Lisa nie meegekomen 'n zijn! zei hij.

- Woarveuren datte, Peetsen?

- Omda ze huel zeker zoen geschriemd hên.

Aandachtig staarde Peetsen rechts en links over de Scheldeoevers.

- Da es hier plat en lege! merkte hij.

Maar 't meest nog interesseerde hem het schip zelf, met al zijn leven en beweging.

- Zoen da allemoal Amerikoanen zijn? vroeg hij fluisterend, op de passagiersdrukte doelend.

- D'r es van alles onder, Peetsen: uit alle landen van de weireld.

De stoomfluit brulde schor en dreunend. Peetsen keek naar de reuzeschoorstenen op en zei:

- 'k Voel 't doaveren tot in mijnen buik.

Het water werd breder, de oevers smolten in lichte nevelen weg.

- We zijn al in volle zie, nie woar, Ivan?

- Nog nie huelegans, Peetsen.

Peetsen zag een hoge toren rechts, die uit het water zelf scheen op te rijzen.

- Da es zeker al IJ-eland, Ivan?

- Da es Oland, Peetsen; Vlissingen!

[pagina 1054]
[p. 1054]

De avond daalde in rijke schoonheid van goud en paarlemoer over de groenachtige golven. Visserszeiltjes tekenden zich zwart tegen de lichtende einder af.

- Ik vinde da schuene! zei Peetsen.

- Spijt het ou nog niet da ge meegekomen zijt?

- Nien 't zulle!

In volle zee begon het schip te deinen. 't Was als een hoffelijk neigen en groeten en bij elke beweging spatte wit schuim rechts en links van de voorsteven op.

- Es 't doarvan da ge de zieziekte krijgt, Ivan?

- Van zue weinig toch niet, Peetsen. Kom we goan 'n beetse wandelen!

Zij liepen heen en weer over het dek, met vele andere, flink stappende passagiers. Er was een levendige en opgewekte stemming om het mooie weer. Elegante jonge vrouwen lachten met stralende ogen; bejaarde heren trokken de oorkleppen van hun petten neer. Het werd een ietsje fris. De golven schuurden wit-schuimend langs de zwarte flanken van de stomer heen, in een eentonig geruis als van zuchten en snikken. Een gong weergalmde, dof; en binnen in het schip was het meteen algemene, elektrische verlichting.

- Joa, 't es tijd om te goan eten! waarschuwde Ivan.

- 'k 'n Hè nie veel honger! zei Peetsen.

- Toch nie ongemakkelijk, Peetsen?

- O nien nien!

Zij daalden in de eetzaal, waar reeds veel reizigers op draaistoelen zaten. Een hofmeester wees hun hun plaats. Vlugge stewards dienden, in korte, donkerblauwe jasjes met vergulde knopen.

- 'n Talluerken soep, newoar, Peetsen? vroeg Ivan aanmoedigend.

- Joa, moar nie te vele.

Peetsen at met smaak, nogal hevig slurpend. Een paar dames keken op het geluid om.

- 'n Stiksken terrebeit, nou?

- Joa! zei Peetsen.

Hij keek eens rond in de luxueuze zaal en zei:

- 't Es hier wrie schuene, moar nogal bevangen, vind ik, omdat de plafond zue lieg es! Op den duur zoe 'k toch liever

[pagina 1055]
[p. 1055]

boven zitten. En uek die doaverijnge van 't scheep voelt g' hier mier dan op 't dek.

- Dat es woar! gaf Ivan toe.

Na de tarbot kwamen kleine biefstukjes met een dikke gele saus erover. Peetsen aarzelde even.

- Moette doar apoart veuren betoalen? vroeg hij.

- Nie, da es amoal in de prijs van de reize begrepen.

- Os 't azue es goa 'k 'r toch nog 'n stikske van pakken! zei Peetsen breed-stralend glimlachend.

- Zueveel of da ge wilt, moar 'n eet ou nie ziek.

Peetsen smulde. Hij vond het heerlijk. Nog nooit had hij iets zo lekkers gegeten. Maar toen het biefstukje half op was had hij toch een lichte weifeling.

- Ivan, moe 'k 't huelegans opeten? vroeg hij.

- Nienieg! Ge meugt het loate liggen os ge genoefd hèt.

Peetsen het liggen. Even keek hij, als het ware iets zoekend, over de druk bezette tafels rond. De boot schommelde lichtkens, met af en toe een sterker hellende beweging naar links en rechts.

- 'k Gelueve da 'k nie mier 'n zal eten! zei Peetsen.

Ivan keek hem aan. Peetsens ogen stonden vreemd, een beetje waterachtig; en zijn gezicht was ietwat bleekjes.

- Voelt g' ou nie wel, Peetsen?

- Eigentlijk zoe 'k liever were boven zijn! zei Peetsen.

- Hawèl, loat ons goan!

- 'k 'n Voele mij nie ongemakkelijk, lichtte Peetsen nog toe terwijl hij opstond, - moar 'k hè azue iets woaterachtigs in mijne mond en mijn huefd droait 'n beetsen omdat 't hier nogal bevangen es.

Hij waggelde naar de uitgang, wellicht omdat het schip juist op dat ogenblik nogal slingerde; en hij was net buiten de deur en op de eerste trede van de trap naar boven, toen plotseling een soort uitbarsting in hem plaatsgreep, terwijl hij zich meteen, kreunend als van pijn, aan de trapleuning vastklampte.

Ivan greep hem bij de arm en steunde hem door de gangen naar hun kajuit toe. Peetsen waggelde als dronken en kermde ellendig. En vóór hij aan hun kooi was had een tweede uitbarsting plaats welke hem ineen deed krimpen.

[pagina 1056]
[p. 1056]

- 't Es... van... da... loatste... stikske vlies! hikte Peetsen. Ivan schelde haastig om een steward en leidde Peetsen in de kooi.

- 't 'n Es niets, Peetsen, moar ge moet ou direct ontklien en noar ou bedde goan. Legt ou moar nere. 'k Zal ik ou schoens uittrekken en ouë col losmoaken.

- O!... O!... 'k ben toch zue ziek! kreunde Peetsen. En weer kwam er een uitbarsting.

- Kijk, Peetsen, os 't nog gebeurt; hier in da zinken baksken. 't Hangt aan ou bedde vast.

- O!... O!... O!... kermde Peetsen.

Het duurde vier volle dagen: vier sombere dagen van zwiepende wind en striemende regen in een reuzeschip dat danste als een notedopje op golven als schuimende bergen. Te allen kante hoorde men gerinkel en geratel en kreunen en klagen en 't was alsof het schip zelf jammerde van onuitstaanbare ingewandspijnen. Peetsen dacht dat hij ging sterven. Als een gedrocht lag hij in 't onderste bed met het zinken bakje tussen zijn bevende armen. Hij had niets meer te geven, want er was niets meer in hem, maar steeds deed hij of hij wel nog wat te geven had en dat ontaardde dan telkens in rauwe gruwelhikken en kreten, alsof hij geworgd werd. Maar met de avond van de vierde dag zonk een stralende oranjezon als in een bad van lichtgroene, schuimende zeep en de volgende ochtend was het alom als een schone, fris-gewassen oneindigheid onder een lichtblauwe hemel met wattig-blanke wolkjes. Het schip gleed zachter schommelend door gestilde golven en enkele passagiers, bleekjes nog en ingeduffeld, begonnen zich met onvaste benen op het dek te wagen. Ook Peetsen was opgestaan. Hij leek kleiner en magerder geworden en lag op 't dek in een rieten stoel, door Ivan zorgvuldig met een reisplaid toegedekt. Hij kreeg een kop sterke bouillon en een paar droge beschuiten. Zienderogen kikkerde hij op. Hij glimlachte even en zei:

- 't Es amoal van da loaste stikske vlies mee die geelwe seisse da 'k tegen mijn goeste opgeten hè!

Ivan glimlachte terug. Hij voelde zich reeds als een geroutineerd Amerikaan ten opzichte van zijn onervaren jonger broertje.

[pagina 1057]
[p. 1057]

- Ne kier dat 't veurbij es, es 't vergeten! troostte hij.

- Os 't moar nie weer 'n komt! vreesde Peetsen.

- Nie! verzekerde Ivan. - Da es lijk den ieste kier as ge ruekt. Ge mient da ge dued moet!

- 't Es woar! zei Peetsen, die zich nog goed herinnerde hoe misselijk hij was geweest na het oproken van twee eindjes sigaar, die Nonkel Justien had laten liggen.

 

's Ochtends van de achtste dag doemde het land in de verte vóór hen op. Peetsen staarde eerst een lange wijle sprakeloos. Toen zei hij:

- 'k Hoa wel gemiend dat 't anders was!

- Hoe zue datte, Peetsen?

- 'k 'n Weet ik niet... Anders!...

Het schip voer tussen lage oevers. Peetsen zag van op het dek de ongeëvenaarde pracht van de Indian-summerlovers. - Ivan... wa es dat? Woarom hên ze die bloaren van de buemen gevirrewd?

- Da es om ulder t' amezeren, Peetsen. Meinschen die veel tijd hên!

- O! gien dwoazekul! riep Peetsen.

Maar in het onophoudend heen en weer gewemel van de brullende en fluitende stoomschepen van alle grootte, schenen ook de roze geuren van New York, de sky-scrapers, uit de blauwachtige nevels naar hen toe te komen en Peetsen week instinctmatig, als in plotselinge angst, drie schreden achteruit.

- Wa es dat, Ivan?... Zijn da fabrieken?

- Nie nien't, Peetsen!

- Kirken?

- Uek niet!

- Moar wa zijn 't dan?.

Ivan zei het hem. Maar Peetsen geloofde 't niet.

- O, gie loeder! Kantueren die zue huege zijn as birgen! Ge wil mij wa wijs moaken!.

 

In New York zelf werd Peetsen stil. Hij hield zich zo dicht mogelijk bij Ivan en staarde benauwd naar de donderende treinen, die onophoudend heen en weer boven hun hoofd

[pagina 1058]
[p. 1058]

rolden.

- Valt er noeit gien ienen in de stroate, Ivan?

- Da 'n es nog nie veurgevallen, Peetsen.

- Hoe lang blijven w' hier?

- Tot morgen!

- 'k Zal blije zijn as 't morgen es! zei Peetsen.

 

In de trein, toen zij een paar uur gereden hadden, vroeg Peetsen:

- We zijn d'r zeker hoast, Ivan?

- Woar? vroeg Ivan.

- Wel, bij Okeli en Clotilde!

Ivan schoot in een lach.

- Morgen uchtijnk, Peetsen, tussen elf en twoalven!

Peetsen geloofde hem niet.

- Ivan, zei hij, - g'hèt ons ne kier geschreven dat er vijf uur verschil was in den tijd tusschen Amerika en Wemelbeke. Goat da hier nou vandoage vijf uur langer kloar zijn?

Ivan trachtte hem aan 't verstand te brengen, hoe dat in elkaar zat. Peetsen begreep hem niet.

- 't Es hier 'n oardig land! zei Peetsen.

Tegen de avond kwamen zij aan de watervallen van Niagara. Ivan wilde zijn broertje dat wonder nog bij daglicht laten zien.

Toen Peetsen reeds op ruime afstand het overweldigend gedonder hoorde, vroeg hij:

- Ivan, zijn da marsendieze-treins die azue stanvastig over en dwere rijen?

Ivan zei hem wat het was, maar Peetsen geloofde 't weer niet.

Zij kwamen aan de vallen. Het wit-schuimende meer stortte zich bliksemend in de fonkelende diepte tussen de rode en oranje lover-oevers, die in de ondergaande zon gloeiden als de wanden van een oven en een dubbele regenboog spande er zijn twee doorschijnend-lumineuze arken overheen.

- Hawèl, Peetsen? vroeg Ivan, glimlachend naar zijn broertje omkijkend.

- Nondedzju! zei Peetsen, paf van verbazing.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken