Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

ebook (4.02 MB)

XML (2.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1118]
[p. 1118]

II

Het was een verre tocht voor Jeannette om bijna dagelijks, van de Dampoort 's avonds naar de Brandstraat terug te keren.

Maar zij was betrekkelijk jong en zo moedig. Zij was het slaven gewend.

Eerst door de Dampoortstraat, met haar vuile modder bij regendag en het vele gerij van wagens en trams, met de botsing van de voetgangers op de smalle trottoirs.

De lucht deed haar goed, hoe koud of hoe slecht het weer ook wezen mocht. Na een hele dag schrobben en schuren binnenshuis of het ontzenuwend, verzwakkend aan de kuip staan in de warme walmen van de zeeploog, was ze soms blij dat de familie Verpoest zo ver van haar afwoonde.

Aan de hoek van de Damstraat gekomen, aarzelde zij telkens: zou ze langs het Steendam en over de Vrijdagmarkt gaan, of langs de Rode Torenstraat? Soms koos zij het ene, soms koos zij het andere. En tussen de twee bruggen, die, de ene rechts, de andere links, naar die straten leiden, bleef zij een wijle roerloos staan. Het was er zo vrij, zo open, men snoof er de lucht met volle teugen op. Er lag iets geheimzinnig-aanlokkends voor haar in dat ruisend, donker, neerstortend sluiswater, zo onrustig hier, zo kalm een eindje verder, met de vele gaslichten die er, uiteenlopend in glansvlekken en spatten, in lange, rimpelige strepen naar de diepte, zich als maneschijn weerkaatsten.

Jeannette dacht volstrekt niet, dat het daar heerlijk was. Maar zij onderging een onbewuste indruk van grootsheid en genot. Het was iets verkwikkends, dat over haar kwam, net als het haar onwillekeurig verprilde de sterren boven haar hoofd te zien pinken bij mooie avondstond.

Nu spoedde zij zich naar huis, nu dat de sneeuw hoe langer

[pagina 1119]
[p. 1119]

hoe dikker dwarrelend rondom haar hoofd en in haar gezicht vloog. Zij had geen regenscherm. Wie zou daaraan gedacht hebben, toen ze 's morgens met heldere lucht vertrok! Zij maakte dus spoed geheel de weg door en zodra ze over de Piedikherenbrug was, begon ze te lopen door de verlengde Zwarte Zusterstraat en over de gedempte gracht van de Houtlei, schuins-links verder op naar de smalle Brandstraat, die, bij het contrast van de grote-straten-verlichting, als een zwart hol ongastvrij haar aangaapte.

Jeannette was algauw aan haar huisje, een eigenaardig huisje van het oude Gent, in die eigenaardige straat, waar er nog enkele van dat soort bewaard zijn. Het helde bouwvallig voorover met zijn trapgeveltje. Achter het venster, het enige bovenvenster, brandde licht. Euzeke was dus reeds thuis.

Jeannette had een sleutel; want de kinderen, Tansken en Emmatje, moesten op haar bevel in bed wezen, voordat ze thuiskwam.

- Ze moeten toch ulder sloapken hên, azu twie jonge schoapkes!

Emmatje ging nog op de stadsschool, ze was tien jaar oud; maar Hortense, Tanske genaamd, die slechts twee jaar ouder was, had reeds al de huishoudelijke beslommeringen op zich genomen; moeder uit van 's morgens tot 's avonds heel de week en vader die 's middags kwam eten, op een vast uur, en nu hij in de grote statie, bij het verzenden van de pakken, de nachtdienst had, dra daarna rusten ging, tot Hortense hem riep, dat het avondmaal klaar stond. Emmatje kwam dan ook van school terug en alle drie zaten aan.

Jeannette trad het ledige woninkske binnen en draaide het pitje van 't zorgvuldig neergelaten petroleumlampje helvlammend op.

Zij keek goedkeurend rond in het vertrekje met een trede in, scheef van wanden aan de ene kant; maar zo rein-wit gekalkt, de kachel blinkend-zwart, geen enkel voorwerp slingerend op stoel noch tafel. Haar eerste was het deksel van de stoof opheffen om naar 't vuur te zien.

Ja! Goddank! het brandde nog met blauwe vlammetjes over de as en de schribilden, die het toedekten. Opgepookt, met wat kolenmul erop, laaide het lustig naar omhoog.

[pagina 1120]
[p. 1120]

Jeannette borg de twee eieren in de schapraai en haalde een boterham uit het meegekregen pakje. Daarna nam zij een pekelharing uit de eetkast, die ze ruw het vel aftrok, de ruggegraat uitpelde benevens nog enige kleinere graten, en waarin ze met eetlust beet. Verwarmde koffie diende als drank. Dat was haar avondmaal. De eieren werden voor haar ‘boas’ gespaard.

Maar zij keek nog eens rond.

Geen gerucht was hoorbaar, behalve het getik van de hangklok. De eenzaamheid drukte haar. Zij ging aan de trap, die met een val van boven toelag en riep, al wist zij het heel goed: - Euzeke, zijde gij al thuis?

- Bah joajik, Zjanitte, 'k ben ekik thuis, antwoordde een jeugdige stem.

- Toe, kom 'n beetse bij mij zitte, 'lijk 'n broave.

- Moar, Zjanitte, 'k hè toch nog zuveel te noaie, mijn schoap. - Toe, toe, doar mag toch wel 'n halfuurken af, zeker?

Het meisje liet zich verlokken, en daalde zo vlug de trap af als een kat, al was die trap gevaarlijk steil.

- Hier ben ik! lachte zij.

Al jeugd, al bloei ook aan haar net als bij Florimond; maar wat hij in het blond was, dat was Euzeke in het zwart, met donkerder gezondheidsblos. Zo rond, zo mollig, zo fris; men zou nooit gewaand hebben, dat zij haar jong leven meest zittend binnenshuis doorbracht. De kleine zwarte oogjes tintelden van wakkere levenslust onder de dichte wenkbrauwen en het rijke kroezelhaar.

- Zet u nere, zei Jeannette, een stoel bij de kachel trekkend, blij welkomlachend.

Het meisje huiverde met een langgerekt Brrr!

- 'k Hè toch zuk ne kouwe! klaagde ze.

- Van woar komde dan?

- Moede da vroage? Ha, van madame Carbonnelles. 't Es toch 'n schande van ne meins azu ne hulen dag in 'n koamer zonder vier te zette!

- Euze, veur da 'k het vergete, madame Verpoest vroagt of da ge zoaterdag uuk zoedt wille goan wirke?

- Joajik, antwoordde beslist Euzeke, tot opkijkende verwondering van Jeannette, die allerlei tegenwerpingen had ver-

[pagina 1121]
[p. 1121]

wacht.

- Joajik, zeg ik, herhaalde Euzeke, - ge moet gij zu verwonderd nie zijn.

- Ha, joa, omda 'k wete da ge den zoaterdag bij madame Carbonnelle-n-uuk goat, meende Jeannette.

- 'k En wille er nie mier goan, zei Euzeke moedwillig. - Watte! ne meins azu te verstijve zette; veur zuk 'n rijk volk. - Zeg oardig volk, ge weet er giene rechte kant aan, meende Jeannette. - Ze weunen in 'n schuun huis, al in de luxe, en als er 'n rekenijnge komt, ze keune ze nie betoale. 'k Hè d'r ommers geweund veur meisse, als da weunen hiet, woar da ge moar drij weken 'n blijft. Als er iemand kwam om geld, 'k moest altijd zegge, da madam uit was. Menier 'n telt nie mee, dat es 'n ootjen in 't cijfere.

- Ze luup hule doage langs de stroate-n-uuk, pruttelde Euzeke, - 'k zitte doar altijd alliene, en als ge peist, da ze mee al ulder muussche tons nog zu gierig zijn, da 'k mijnen tijd moe hangen aan madams kuiels van hemde te reparere.

- Vrouwenhemde lappe! zei Jeannette met de grootste blaam, - van den twiede kier da ze were gewassche worde liggen z' in de kuip in brokken en stukke. Vrouwenhemde slijten overal gelijk.

- Joamoar, ze moe zij spoare veur heur twie soepe van zeuns, zei Euzeke.

- Doar wordt alle soorte van gezeid, sprak Jeannette geheimzinnig omziend naar onmogelijke luisteraars. - 't Schijnt da ze zij geld lienen op hugen interest aan de dieë die in de krot zitte. Dat er oardig volk komt es zeker, azu hieren en damen, ge zoedt precies zegge, da z' ulder wigsteke, bij nacht en ontije; 'k hè 't genoeg gezien op de korten tijd da 'k er meisse was. Madam zei mij ne kier: ‘Zjanitte, zei ze, - ne kier da 'k de deur open hoa gedoan, zonder da madam huren bellen hoa; want ze liep altijd zelve, zu gauwe of da ze 's oavends de belle 'n huurde - Zjanitte, zei ze, als ge gij iemand zoedt kenne, die hier komt, houd da veur u, en spreekt er tege niemand van.’

- Ne meins 'n mág nie spreke, zei Euzeke, die ook wel iets te weten scheen; en zij stond op.

- Toe blijf nog 'n beetse, bad Jeannette.

[pagina 1122]
[p. 1122]

Maar 't meisje antwoordde:

- 't Stoelke zegt: ‘zit nog wa,’ en 't beddeke zegt: ‘lig nog wa,’ moar nu moe 'k goan. 'k Hè toch nog zuvele te doen. 'k Moe nog twie broekskes moake veur Fonske van madam Pieters, 't moet er morgen ien van aandoen...

- Euzeke, 'k 'n verstoa mij aan u niet, hernam Jeannette; - 'k begrijpe da ge dag en nacht wirkt veur uw boterhammen moar wat da 'k nie 'n begrijpe veur azu 'n snel meiske van twintig joar, da ge toch nuunt of nuunt ne kier noar 'n danszoale 'n goat en da ge nog gien lief 'n hèt!

Euzeke lachte met al haar schone witte tandekens bloot:

- Vinde gij da zu oardig?

- Joajik, bekende Jeannette.

- Och, mijn schoap, sprak Euzeke weer ernstig, - woar zoe 'k ik noartoe lupe de zondag, anders als ne kier tot bij mijn tante.

- Doen lijk 'n ander van uw joare, doar!

- Als mijn gruutmoederke leefde, mijn broaf gruutmoederke, - en Euzekes stem verkropte lichtelijk, - we woare wij da gewend van noar tantes te goan koarte, en nu da gruutmoederken op Mariakirke ligt, nu goa 'k ik doar vuurt.

- En nog giene vrijer?

Euzeke werd vertrouwelijk:

- Kijk, Zjanitte, doar zoe azu nen broave jonge kome, mee 'n goe ambacht, en hij zoe mij gere zien en ik hem, 'k zoe 'k ik zeker trouwe 'lijk 'n ander; moar vuurders van de teste, nien ik, Zjanitte. Als ik azu 's oavends noar huis kome en da 'k achter mij hure: ‘Pssst!’ of: ‘mag ik 'n eindeke mee u goan? of: ‘Mietje, mijn, poezeke, kom, ne kier hier!....’ 'k 'n kijke nie omme en 't es seffens gedoan.

- Hee menier Julien u nuunt nie te noar gesproke? 't es uuk iene die het achter zijn mouwe zitten hee, en nie te stoan 'n es! Ik 'n hè der gien ondervindijnge van, verzekerde Jeannette, - en moest hij 'n woord controare zeggen of zijne vijnger noar mij uitsteke, hij zoe mijn vuist in zijn weze krijgen uuk.

- Menier Julien 'n hee mij nog nuunt bekeke, zei Euzeke, - en wat da menier Florimond betreft, 't es al da 'k hem kenne; want ge weet het uuk, dat hij 's noens nie thuis 'n dineert,

[pagina 1123]
[p. 1123]

mee zijnen bureau, die aan de Brugsche-puurte-n-es... Moar nu moe 'k goan, zilde! Sloap wel, Zjanitte, tot morgen, als 't God belieft.

En weg was ze, de trappen op, ‘toe morgen’ door Jeannette achternagewenst.

En dra tikte weer boven het eentonig gerucht van de naaimachine, lang, lang, aanhoudend in de sneeuwige novembernacht...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken