Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 5 (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 5
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.77 MB)

Scans (0.79 MB)

ebook (9.66 MB)

XML (2.55 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 5

(1978)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 100]
[p. 100]

II Repetitie-avond

Zacht en stil is de meimaand...

De zware torenklok heeft negen uur geslagen over 't rustig dorp. De huisdeurtjes zijn dicht en hier en daar, achter de raampjes, brandt flauw een lichtje in het schemerduister. Het brandt er als een dromerig wachtlichtje. De dagtaak is geëindigd en de mensen zitten buiten, genietend op de drempels van het heerlijk weer.

't Is maandagavond, de repetitie-avond van de dorpsmuziek. Vooral ook dáárom zitten de mensen vóór hun deur. Daar komen de muzikanten, één voor één of in kleine groepjes, pijprokend en pratend. Zij komen dwarst over de marktplaats, waar oude linden donker schaduwen. Dof blikkeren de koperinstrumenten in hun handen; en in het duister herkennen de mensen de spelers aan de instrumenten die zij dragen. Zij groeten stil: dag Miel, dag Fons, dag Désiré, al naar gelang er een bugel, een trombone, een bombardon voorbijkomt. Philemon, uit 't Gouden Zulleke herkennen zij aan 't glimmend onderrandje van zijn klarinet, dat hij als-een trechtertje naar voren houdt; en Dukske, van de kleermaker, aan het lang en dun foedraaltje, waarin hij, beide handen in de zakken, zijn fluit onder de rechterarm draagt. In hun gewone werkkleren, sommigen op klompen, die holderdebolderen, sjokken zij door de stille straat; en langzaam verdwijnen zij de een na de ander in d'Ope van Vrede, de ouderwetse herberg, die daar bij de brug van't beekje staat, en waar de repetitie plaatsheeft. Het dartel beekje neuriet, vaag wemel-glinsterend in de diepte, zijn helder lentenachtliedje. Het vliedt en huppelt als een heel vlug, slank en wakker beestje, met zilverschubbetjes bedekt, dat dolle haast heeft en zich nergens op kan houden. Het zingt zijn eeuwigdurend dromerig-bekorend eigen vooisje, maar de mensen kennen 't al zo lang, dat zij er niet meer

[pagina 101]
[p. 101]

naar luisteren. De mensen zitten aan hun deur en wachten andere akkoorden.

Daar bonst het eensklaps los: drie dof dreunende slagen, met kletterend schijven-gerinkinkel op de grote trom! Beneden, in de gelagkamer, en ook boven, op de enige, smalle verdieping, is d'Ope van Vrede plotseling hel verlicht. Er heerst een ogenblik volkomen stilte. Dan hoort men de muziekchef vlug de maat aangeven, en meteen breekt het los, als een verwoed gevecht van razende geluiden.

De mensen hurken zich als schaduwen op de drempels voorover, kijken in het donker naar de helverlichte ramen, luisteren en glimlachen. Zij zijn kenners en genieten op hún manier. Het oproerig geschetter van de bugels, de logge buikgeluiden van trombone en bombardon, het oorsnijdend keffen van Philemons klarinet en 't schril jagend-en-klagend gekrijs van Dukskes fluitje, dat alles overstemd en overdonderd door het bonzen van de grote trom en 't kletteren van de bronzen schijven, 't is of ze erbij waren en meespeelden, met uitpuilende ogen en rood-opgeblazen wangen, als de muzikanten zelf. Zij vinden 't mooi, héél mooi; 't ontroert hen. Het is de opfleurende poëzie van hun kleurloos alledaagse dorpsleven; en als het uit is zuchten zij en wachten, roerloos-zwijgend in de duisternis, op 't volgende...

In trage klank vallen de stille uren en halfuren van de hoge kerktoren. De zachte avond droomt, de maan rijst op over de glinsterende daken, de donkere hemel zit vol sterren, onzichtbare lentebloemen geuren en de nachtegaal verheft zijn tedere zang in heimnisvolle plechtigheid. 't Is heilig en ontroerend schoon wijd over dorp en land, en 't kabbelend beekje schiet nu als een fonkelende zilverslang tussen zijn wazig groene oevers.

Maar de muziek blijft spelen en de hypnotisch strak geboeide mensen blijven luisterend zitten! Een onduldbare wanklank is het, een schrijnende melancholie, een foltering die tot wanhopig huilen stemt, als van jammerende honden in een heldere manenacht. De mensen worden moe, de ogen vallen dicht, de gestalten zakken in elkaar, en toch is er geen een die opstaat, vooraleer de laatste, akelige schetterklanken uit het herbergje verdreund zijn. Zij willen ook de muzikanten nog

[pagina 102]
[p. 102]

eens zien; zij wachten tot ze buitenkomen; en weer, als bij het aankomen, groeten zij bugel, trombone en bombardon, groeten zij 't glimmend trechtertje van Philemons klarinet en 't foedraal-stokje van Dukskes fluitje; en dan eerst staan ze langzaam, zuchtend op en trekken zich terug in hun sombere huisjes waar de droomlichtjes wachten...

Stil, doodstil is nu het ganse dorp. De volle maan, hoog in de heldere hemel, oversneeuwt met haar blank licht de straten, de huizen, de velden. Op het kerkhof rond de toren schijnen de zerken en de kruisen als bezielde, droeve wezens uit de grond te rijzen, en de oude linden van de markt staan somber-zwaar, als een roerloos, ondoordringbaar woud.

Elf uur!... De laatste lichtpit in het herbergje wordt uitgedoofd en 't laatste deurtje wordt gesloten. Alleen, wijd galmend in de ruimte, stijgt af en toe nog het verliefd gezang van de nachtegalen; en aldoor neuriet 't beekje zijn bekoorlijk vooisje, huppelend-stoeiend als een kind over zijn bed van mos en keitjes, vol wemelende manevonkjes in zijn kabbelende golfjes...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken