Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 5 (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 5
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.77 MB)

Scans (0.79 MB)

ebook (9.66 MB)

XML (2.55 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 5

(1978)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 290]
[p. 290]

IV De varkenskar

Duizenden en duizenden waren reeds door het stille dorp voorbijgetrokken...

Met zwaar-dreunende tred, log-gecadanseerd, echoënd tussen de gesloten huizen, van ver als een aanbruisende, grijze zeegolf...

Een logge, grijze zeegolf, waarover de punten van de helmen als een krioeling van vluchtende ratten heen en weer wriemelden...

Al de mensen uit het dorp waren gevlucht... Gevlucht, terwijl de Belgen en de Engelsen nog even standhielden en de barstende granaten in de straat begonnen neer te slaan.

Zij waren gevlucht in de bossen, ginds ver. Vandaar uit, veilig verscholen, hadden zij 't loeiend aanrazen gehoord en van ver hun dorp zien branden...

Nu was de storm voorbij en keerden zij terug.

't Viel mee. Zij hadden gedacht niets meer te vinden dan rokende puinhopen en daar zagen zij hun dorpje, met zijn huizen, althans uiterlijk, haast ongedeerd. Een zwart-gapend gat hier en daar, veel door elkaar geschudde pannen op de daken, gruis en glasscherven overal, een half gespleten deur, die uit haar hengsels hing, doch nergens totale vernieling. Wel was de kanaalbrug opgeblazen en de kerktoren half ingestort, maar dat ging de gemeente aan, dat voelden zij niet recht-streeks als een groot verlies.

Een innerlijke vreugde, een echte, bijna kinderlijke vreugde straalde uit op de gezichten. Niemand, in zoverre men kon nagaan, was gesneuveld, of zelfs maar gewond; niemand vermist en de vijand was reeds ver weg: het leek wel of de gruwelijke oorlog, met al zijn narigheden en ellende, voor de bewoners van het rustig dorpje niets meer was dan een akelige herinnering, iets als de dreiging van een overwel-

[pagina 291]
[p. 291]

digend onweer, dat toch eigenlijk meer schrik dan schade heeft veroorzaakt. Zij hadden wel iets verloren, edoch, door wat ze kwijt waren geraakt waardeerden zij eerst recht wat hun nog overbleef; en dat vertelden zij elkander onder druk gebabbel en hier en daar zelfs met vrolijke kwinkslagen, terwijl zij in de gouden schemering langsheen de huizen liepen of in opgewonden groepjes vóór de drempels stonden. Toen kwam ginds ver, heel aan het uiteinde van de straat, nog iets eigenaardigs aan:

Een jongetje, dat met een vlaggetje zwaaide, en, achter het jongetje, een hoge kar, getrokken door een paard, en waaruit wild gezang scheen op te stijgen.

Terstond werden de mensen in het dorpje weer schuw en stil. Elkeen haastte zich naar huis terug en bleef daar angstigroerloos van op zijn drempel kijken.

Ja, ja, dat waren er nog: een bende achterblijvers of vermoeiden, in een vrachtkar op elkaar gedrongen. Men herkende reeds duidelijk de grijze uniformen en de grijsomkapte punthelmen. Kwaadaardig schenen zij echter niet, want hun gezang klonk vrolijk en met hun armen zwaaiden zij geestdriftig heen en weer, zoals het knaapje, dat voorafging, onophoudend zwaaide met zijn vlaggetje.

Maar dat knaapje... o, eensklaps herkenden ze 't! - 't Was Pierken, het jongste zoontje van de varkensslager, ginds, een eind buiten het dorp; en 't oud, gebogen ventje, dat naast het sukkelig paardje liep, was Pierkens eigen vader; en 't klein, bruin hondje met zijn krulstaartje, dat nu en dan eens tegen Pierken opsprong, het was hún hondje; en de grote kar, waarin al die zingende kerels waggelend overeind stonden, het was hún kar, waarmee zij driemaal in de week de geslachte varkens naar de stad vervoerden...

Het voertuig naderde. Toen het tussen de eerste huizen over het puin en de krakende glasscherven reed, hieven de kerels een dreunend gejuich aan en zongen zij oorverdovend iets van 't ‘Vaderland’, dat mocht ‘ruhig’ zijn, terwijl ze wild zwaaiden met wijnflessen en glazen, die ze, als trofeeën, in de hoogte staken. Sommigen schonken de glazen rood vol en reikten die lachend in de richting van de mensen langs de huizen toe. Dan dronken zij zelf, met gulzig-smakkende

[pagina 292]
[p. 292]

lippen. Anderen wenkten naar de meisjes en zonden dikke klapzoenen.

Stil en strak en bleek en bang, bleven de mensen roerloos staan. Zij keken wel even naar de lawaaiende en drinkende kerels in de varkenskar, maar eigenlijk hadden zij slechts ogen voor Pierken en zijn hondje en zijn vader. Zij begrepen niet waarom het knaapje maar aldoor en aldoor met zijn vlaggetje - een zwart en wit en rood gestreepte - zwaaide; en zij begrepen ook niet waarom en waarheen Pierkes vader al die kerels in zijn kar vervoerde. Eindelijk was er een, die 't waagde dit aan het knaapje te vragen.

- Z'hên 't mij g'hieten; 'k moete, antwoordde Pierken neerslachtig.

Toen vroegen ze ook aan Pierkes vader waar hij heen moest. - 'k 'n Weet het niet; z' hên mijn peird en mijn kerre gepakt, zei 't mannetje met schuwe ogen. Benauwd en zwijgend staarden de mensen het aftrekkend gespan achterna. Aldoor wapperde 't vlaggetje, naar rechts, naar links, in 't schelle flitsen van zijn harde driekleur; aldoor stapte Pierkes vader gebogen naast het sukkelend paardje; en aldoor galmde en loeide, in 't hossebossen van de wielen, het dreunend brulgezang van het ‘Vaterland’, dat mocht ‘ruhig’ zijn. Kwispelstaartend liep het klein, bruin hondje mee, af en toe eens tegen Pierkes knieën opspringend.

Niemand sprak een woord meer. Gedrukt gingen de mensen in de rode avondschemering naar binnen. Al hun zo scherp gevoelde bevrijdingsvreugde was eensklaps over, enkel door 't zicht van die twee welbekenden - het kleine Pierken en zijn vader - die zomaar door de vreemde kerels waren opgecommandeerd en meegenomen, zonder er iets van af te weten wat of waar hun naaste toekomst wezen zou...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken