Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 5 (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 5
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.77 MB)

Scans (0.79 MB)

ebook (9.66 MB)

XML (2.55 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 5

(1978)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 293]
[p. 293]

V In de vuurlinie

Eén uur. Kobeken en zijn vrouw hebben gedaan met eten, en gaan, evenals elke dag, bij mooi weer, buiten, naast hun deur, op een stoel, wat zitten ‘noenstonden’.

Het is een prachtige septemberdag, zacht, stil, sereen, een atmosfeer vol rust en vrede. Kobeken en zijn vrouw, gezellig tegen hun wit geveltje achterovergeleund, met rechts en links van zich de mooie, rijke najaarsbloemen, die geurend tegen het muurtje opranken, genieten van die zoete heerlijkheid, terwijl daarbinnen, in het achterhuis, Selevie, hun dochter, plichtgetrouw en ijverig, reeds aan 't karnen is. Men hoort de houten karnstang in gelijkmatige cadans dof heen en weer slaan, terwijl de melk klotst en zuigt, als waterkolken, die door spuigaten wegborrelen. Kobeken is 'n klein, schraal ventje, met half-dichtgeknepen loeroogjes; zijn vrouw is groot en vet en dik en hijgt amechtig, zelfs wanneer ze, zoals nu, niets anders doet dan zich vadsig in de zon koesteren. - Huert ge 't weer? vraagt Kobeken, de lucht in kijkend, nadat ze daar een poosje roerloos hebben gezeten.

De vrouw kijkt eveneens in 't blauwe van de lucht en knikt dan met het hoofd toestemmend, dat ze 't heel goed hoort. - Ze zijn were bezig, zille! roept Kobeken, door 't opengebleven deurgat, zijn dochter toe. De karn houdt even op met klotsen.

- Wat zegde? vraagt Selevies stem daarbinnen.

- Da ze were firm bezig zijn! herhaalt Kobeken. - 'k Gelueve zelfs, dat 't noader komt as gisteren.

Blijkbaar boezemt de mededeling Selevie geen buitengewone belangstelling in. Zij reageert althans niet verder en in doffe cadans begint de karn weer gelijkmatig te klotsen.

Het is en blijft ook elke dag hetzelfde. Hoe lang zou het nu reeds duren: twee weken, drie weken, vier weken, dat zij dag

[pagina 294]
[p. 294]

aan dag, in de verte, het kanongebulder horen? Sinds lang zijn al hun buren: Van Heule, Bosschaert, Van Lancker, Van Keirsbilke gevlucht, sommigen met hun vee, anderen hun hele boeltje in de steek latend; maar daar moet Kobeken om lachen: hij vlucht niet en zál niet vluchten, wat er ook gebeure; hij blijft doodkalm waar hij is en bij mooi weer zit hij met zijn vrouw naar het verre gebulder te luisteren, niet meer bewogen dan hij door een ver verwijderd onweer zou bewogen worden.

Maar, 't is niet le loochenen: vandaag, voor 't eerst, klinkt het gedonder dichterbij. Vroeger was 't slechts een aanhoudend, dof geroffel. Vandaag zijn 't slagen, echte slagen, wel heel ver nog, maar duidelijk hoorbaar: Boemmm!... en dan een korte stilte, en dan een Rrrannn!... waarbij de ruiten trillen en de aarde dreunt.

- Huert ge 't, Selevie? roept Kobeken nog eens naar binnen. Doch Selevie hoort blijkbaar niets; zij geeft niet eens antwoord en de karn blijft maar ongestoord stampen en klotsen. Eensklaps is 't alsof een licht, grijsachtig-geel, doorschijnend floers het helder hemelsblauw komt oversluieren. Het lijkt wel vreemd en eigenaardig, want de zon glinstert en geen enkel wolkje vertoont zich aan de horizont. Zou het soms ergens branden? Of wat is het ook? Harder en talrijker vallen intussen de slagen, met dreunende bons, en plots komt in de lucht een dichte vogelzwerm: mussen, duiven, merels, allerlei vogels door elkaar, die in één grote, wilde trek naar 't westen schijnen te vluchten. En pas zijn ze verdwenen, of daar verschijnt, hoog in 't azuur, een andere, grote vogel, een die machtig snort en zoemt, en, langs de onderkant goudglinsterend beschenen door de zon, op strak-breed uitgespreide vleugels drijft en zwenkt en cirkelt, vlak boven een onzichtbare plek in het veld, waar het nu dadelijk loeit en rookt en kraakt van uit elkaar-barstende bommen.

- Selevie, kom ne kier hier, de vliegmachine es doar, huerde gij da niet! roept voor de derde maal Kobeken naar binnen. Maar Selevie geeft absoluut geen antwoord en de karn houdt geen ogenblik op met klotsen.

Kobeken is in 't geheel niet bang; en ook zijn vrouw schijnt niet de minste angst te voelen. Misschien zijn ze te oud en te

[pagina 295]
[p. 295]

zeer afgestompt om schrik te hebben: althans, ze blijven rustig zitten en kijken vol belangstelling naar wat nu om hen heen gebeurt.

In Bosschaerts weiland lopen twee koeien en twee paarden rond, die de eigenaar daar, vóór zijn vlucht, heeft losgelaten. De koeien grazen rustig, alsof er niets gebeurde, maar de paarden zijn wel zenuwachtig onder het loeien en het donderend geknal en rennen op en neer in wilde vaart, met hoog uitslaande, blinkende hoeven. En plotseling, zonder dat er iets bijzonders schijnt gebeurd te zijn, stort er een neer en blijft het roerloos op het groene weiland liggen.

- Kijk ne kier! kijk ne kier! roept Kobeken verbaasd.

Vóór zijn vrouw de tijd heeft om te antwoorden, liggen ook twee koeien neer en staat Bosschaerts schuur in lichtelaaie. - Selevie, Selevie, Bosschaerts schure brandt! roept Kobeken.

Maar eensklaps dreunt de grond als onder een aardbeving en, over de grintweg, langs Kobekes huisje heen, stormt als 't ware een orkaan voorbij. 't Zijn paarden en ruiters, en automobielen en kanonnen, één zwoegend geraas in verblindende stofwolk, dat bliksemsnel om een scherpe bocht van de landweg verdwijnt.

De glinsterende vlieger in de hoge lucht schijnt hun vluchtende beweging mee te maken. Hij snort en zweeft, als door hen meegetrokken, maar weldra blijft hij nog eens cirkelen en hangen en meteen kraakt en bonst alweer het boemm... boemm... boemm... en schijnt de lucht vol onzichtbare, schril loeiende en gierende monsters, die met razend en fluitend en stomend en sissend geweld op de aarde neerbarsten. Kobeken en zijn vrouw zijn opgestaan. Bang zijn ze nog steeds niet, maar wel sterk opgezweept en zelf als het ware in de vlucht meegetrokken. Wat is dat alles gauw gegaan! Waar zijn ze nu, die daar straks als een orkaan voorbijstormden? En wat komt er nog meer? Is 't niet alsof zij droomden? Alsof ze 'n nachtmerrie beleefden?

De stem van Selevie in 't achterhuis roept hen eensklaps tot de werkelijkheid terug:

- Moeder! Moeder!...

De stem klinkt boos, kwaadaardig. En, daar Kobeken noch

[pagina 296]
[p. 296]

zijn vrouw dadelijk antwoorden, verschijnt de meid, hijgend en bezweet, met verhit gelaat en slordige haren, op de drempel en herhaalt:

- Ala, toe, moeder, help mij ne kier: de kirn es af!

- Huerde da niet! Zie-je da niet! gilt Kobeken, naar het aftrekkend gedonder en geloei in 't westen wijzend.

Maar reeds is de bezorgde meid weer binnen en moeder volgt haar haastig en amechtig, bang voor standjes.

Alleen blijft Kobeken daar nog even staan. Hij ziet de glinsterende vlieger cirkelend in de hoge lucht; hij hoort de steeds verdere donderslagen van de kanonnen en het suizen en het barsten van de granaten, in de grijsachtig-gele sluier, die zich nu naar het ander einde van de horizont uitspreidt.

Dan loost hij een zucht en zijn blik valt weer op Bosschaerts afbrandende hoeve.

't Is ook al bijna over. Het dak van de schuur is geheel ingestort en alleen dichte rookzuilen, met spattende vonken doorflitst, als van een geweldig vuurwerk, stijgen nog ten blauwen hemel op. In 't groene weiland liggen de lijken van het paard en de twee koeien onbeweeglijk. Het tweede paard en de overige koeien zijn reeds rustig, op het verste hoekje, weer aan 't grazen...

- Kom, voader, 'n potse káffee drijnken, verzoekt Kobekens vrouw van op de drempel.

Kobeken kijkt nog eens even in het verre, bruisend westen en gaat binnen. En, terwijl ze met hun drieën om het tafeltje zitten te slurpen, horen zij weer, evenals al die andere dagen, niets meer dan een aanhoudend ver en dof geroffel, maar nu aan 't ander einde van de horizont...

- Wel, sakkerdeke, 'k 'n wist toch niet, dat da zue gauwe ging! merkte Kobeken nog even op.

Doch de oude moeder zuchtte maar eens even en de nurkse, plompe dochter zei niets; en al spoedig was Kobeken weer buiten om naar Bosschaerts afgebrande schuur en naar de dode beesten te gaan kijken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken