Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 5 (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 5
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.77 MB)

Scans (0.79 MB)

ebook (9.66 MB)

XML (2.55 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 5

(1978)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 301]
[p. 301]

VII De vrijwilliger

Voor mijn heldhaftige jonge vrienden
Henri Rolin en Pierre Waelhroeck

Het ogenblik is gekomen...

Uren lang hebben de kanonnen over 't veld gedonderd, door het verre geschut van de vijand beantwoord. En uren lang heeft de vrijwilliger met de reserves daar gestaan achter de bulderende vuurmonden. Voor 't eerst, in die geweldige strijd, heeft hij, van dichtbij, 't kanon zien en horen léven. Hij heeft het zien laden en richten en op het degenbevel van de officier zien afvuren!

Het kanon, dat wordt afgevuurd, is geen strakke, holle, bronzen pijp op wielen meer: het is een beest, een monster, dat plotseling, met overweldigend geweld, kortstondig en afschuwelijk leeft.

Een dreunende slag, die de aarde doet beven, een wrede vuurtong, een terugsprong, alsof het beest schrikte van zijn eigen woestheid, en in de lucht een snerpend noodgegil, als het gebries van een wegstonmend paard! Het is, alsof het kanon schreeuwde: ik ben de Dood en mijn vraatzuchtige woede is afgrijselijk: ik hol, ik vlieg, ik grijns, ik scheur en ik vernietig en niets kan mij weerhouden!

Dat geeft de mannen moed. Het is niet denkelijk, dat iets aan zulk geweld kan weerstand bieden. Het kanon is de geweldige stem van de victorie en zolang het spreekt moet alles zwijgen. Maar nu zwijgt het zelf. Het heeft zijn taak volbracht. Het heeft het geschut van de vijand verstomd en zijn loopgraven stukgeschoten. Wat nu nog moet gebeuren is het werk van de manschappen.

[pagina 302]
[p. 302]

Met de andere reserves is de vrijwilliger vooruitgerukt. Wie zijn ze, die anderen? Hij weet het niet, hij kent ze niet. Een maand geleden allen onbekenden, onverschilligen; nu allen broeders... Broeders in 't doodsgevaar en in de vaderlandse liefde; strijders voor eenzelfde doel, voor iets, dat zich niet duidelijk tot een beeld van concretie vormt, maar dat schoon en hoog en nobel is: strijden voor een ideaal!

Wat hijzelf was vóór de oorlog, is de vrijwilliger bijna vergeten. Zijn jong studentenleven, zijn vrolijkheid, zijn fris gemoed, zijn werk- en toekomstplannen, 't ligt alles nu zo ver en vreemd reeds achter hem! Er kwam ineens als 'n schok in zijn leven: fier en razend stond hij op tegen schandelijk onrecht en verdrukking en kende alleen nog zijn plicht, één enkele plicht: vechten tot de dood tegen dat onrecht!

Daar kruipt hij nu over de grond naast al die anderen... De avond daalt. Een bleke, roze streep ligt laag en lang over de grijze einder, als een tere, zachte blos van stille weemoed. 't Is of de avond zei: ga rusten, ik rust ook; 't is nu geen uur van strijden meer. Maar ginds, op enige afstand, knettert aanhoudend een krakend geluid en vlak over zijn hoofd heen hoort de vrijwilliger een voortdurend gezoem, als van ontelbare, vliegende en zwermende bijen. Soms is het of er duizenden en duizenden zwermden en zoemden; soms is het of er slechts enkele meer waren en dan rukt de vrijwilliger naast zijn kameraden met een korte sprong voorwaarts, om dadelijk weer neer te ploffen, en de bijen, bij honderden en honderden, boven zijn hoofd te horen zoemen.

Hij weet maar al te goed wat dat gezoem betekent! Het is 't luguber doodsdeuntje van de vliegende geweerkogels! Soms gaat een korte kreet op en een van de makkers blijft roerloos op het akkerveld liggen. Dat maakt de anderen niet bang. Dat maakt ze woedend, razend, en zij klemmen de tanden op elkaar, terwijl ze, op hun beurt en onverpoosd, naar de onzichtbare vijand vuren. De stemmen van hun officieren klinken kort en krachtig achter hen: ‘En avant! Vooruit! En avant! Vooruit!’ En onder die aandrang gaat het, in stugge nijd steeds Verder en verder, ondanks de verliezen, tot zij eindelijk, in de schemering, de schansen van de vijand vóór

[pagina 303]
[p. 303]

zich zien, en, niet meer te weerhouden, wild er op losstormen.

Wat geeft het nog of ze bij tientallen nu vallen? Wie kent nog gevaar en wie voelt er nog pijn! Het zijn geen mensen meer; 't is een orkaan van wilde beesten en brullend storten zij op en in de loopgraven neer!

Een ruk, een vloek, een stoot en mannen vallen achterover, het lijf door bajonetsteken doorboord. 't Gaat bliksemsnel. Wie even mist of wankelt, wordt zelf ter dood getroffen. De kelen zwoegen, de monden hijgen, de voeten struikelen over lijken en glijden uit op slijk en bloed. De vlugge ogenblikken hebben een betekenis van eeuwen. Tijd geldt niet meer; 't moment is alles!

Hoog staat de vrijwilliger even op de berm van de loopgraaf en ziet zijn vijand in de diepte.

Zijn vijand, want rechts en links zijn het de vijanden van de kameraden. Zijn vijand, want de man mikt en schiet op hem en het schot vliegt hem, brandend, rakelings, naast de linkerwang. Dan stort de vrijwilliger op zijn vijand neer en met een rauw gekrijs van woede boort hij zijn bajonet door tot aan de loop van het geweer, dwars door zijn lijf!

De vrijwilliger is een mens. Daarstraks, in 't felle van 't gevecht, was hij een dol, wild beest; maar nu, nu hij voor 't eerst een man onder zijn slag ziet vallen, nu is hij plotseling weer een mens! Hij ziet een gruwelijke weemoed in die dofbrekende ogen, een wereld van rouw en lijden en verdriet; en 't snikt hem eensklaps naar de keel, het barst ontembaar in hem uit van menselijk medelijden; hij smeekt ‘Pardon! Pardon!’ met saamgevouwen handen en de tranen breken uit zijn ogen, en hij valt sidderend en biddend op zijn knieën...

Maar 't is reeds afgelopen. De zuiver-menselijke tragedie duurde slechts een ogenblik; de dode vijand is nog maar een roerloos hoopje vuil en bloed, en om hem heen weergalmt luid-bulderend hoezeegeschreeuw. Hij staart met waanzinnige ogen en ziet zijn makkers vreugdedansen en hoog zwaaien met hun kepies en geweren. Zij hebben de loopgraaf genomen; zij hebben overwonnen en jubelen wild hun trotse blijdschap uit.

[pagina 304]
[p. 304]

Stil bukt de vrijwilliger het hoofd en jubelt niet mee. Zijn korte adem zwoegt en hijgt, zijn handen beven, zijn zwakke benen weifelen en knikken onder hem. In doodse stilte gaat hij een eind verder op de rand van de loopgraaf zitten en staart over de langzaam aan wegsomberende horizont.

Het lange, lage, roze schijnsel aan de einder is slechts een vale lichtstreep meer. Het droeve slagveld donkert weg met de vage hoopjes van de gevallen lijken en de rust, die over 't eenzaam landschap daalt is van een eindeloze triestigheid. Ergens rijdt, onder dof en langgerekt gedreun, een trein op een metalen brug en in de verte blaft een hond, met hol en klagelijk-droef geluid.

De vrijwilliger haakt zijn veldfles los en drinkt met lange, gulzige slokken. Gelukkig, dat hij die nog heeft! Hij bezwijkt van de dorst! Als hij op dit ogenblik niets te drinken had, dan zou hij stikken, of weer in akelig huilen losbarsten.

Een stem, in het reeds vallend duister, roept zijn naam uit. Hij hoort het wel, doch antwoordt niet onmiddellijk. Hij kán nog niet antwoorden. Zijn schor-hikkende keel kan nog geen klanken doorlaten. Dan klinkt de stem opnieuw, dringend, met hardere klem; en eindelijk antwoordt hij...

Ja, hij is nog van de levenden, hij behoort tot de overwinnaars!...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken