Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 5 (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 5
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.77 MB)

Scans (0.79 MB)

ebook (9.66 MB)

XML (2.55 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 5

(1978)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 637]
[p. 637]

Een plasje bloed in 't zand

't Is eigenaardig hoe sommige beelden en herinneringen zich halsstarrig opdringen.

Wat ik van de oorlog gezien heb is al niet veel meer dan wat om het even welke oorlogscorrespondent heeft kunnen waarnemen. Verbrande en verwoeste steden en dorpen, omgewoelde akkers, die eenmaal slagvelden waren en nu lijken op die dode maanlandschappen zoals eenieder ze op foto's heeft zien afgebeeld; en verder doden en gewonden: doden die daar lagen tussen rokend puin alsof ze sliepen; en gewonden die, gedekt met grijze dekens, naar de veldhospitalen werden gedragen, of die nog strompelend konden lopen, steunend op stokken, als oude mannetjes, sommigen toch nog lustig lachend en pratend, en pijpen en sigaretten rokend, die grappig in hun wit-omzwachtelde hoofden staken, zoals de stokjes en de pijpjes die kinderen, in dolle pret, soms in de gedrochtelijke tronies van sneeuwpoppen duwen.

Niet veel dus, in vergelijking met al de gruwelen van deze oorlog. Tóch veel, in vergelijking met het eenvoudig en bijna nietig geval van dat plasje bloed in 't zand, dat mij reeds jaren obsedeert, en dat ik thans ga vertellen.

Het was in 't begin van de oorlog, omstreeks eind augustus 1914. Op een middag kwam de tuinman, bleek en ontdaan, mij mededelen, dat een troepje vijandelijke ruiters daar zoëven langs ons buiten was gepasseerd. Zij reden, in gestrekte draf, naar de richting van N. toe. Zij waren gewapend met geweer en lans en droegen een soort bruine bontmutsen, met griezelige doodskoppen erop. Het waren de eerste die men in de buurt gezien had!

Na enige aarzeling, wipte ik op mijn rijwiel en reed naar N. toe.

Niet nodig te vragen welke richting de vijand gereden was.

[pagina 638]
[p. 638]

Dat kon men merken aan de mensen die in troepjes, met ontstelde gezichten, langs de weg vóór ieder huisje stonden. Eer ik tien minuten ver was wist ik reeds dat het acht mannen waren, met wrede doodskopmutsen, zoals mijn tuinman die beschreven had; en dat er bij waren die somber en wantrouwig keken en anderen die gewoon praatten en lachten en zelfs vriendelijk de mensen groetten; en dat er een dikke, rooie bij was en een kleine, zwarte schele; en dat zij allen in het grijs waren gekleed en er, - behalve de doodskopmuts - precies uitzagen gelijk jagers op een jachtrit. Hier en daar hadden zij even opgehouden en met nadruk aan de mensen in een vreemd klinkende taal gevraagd of er geen ‘Engländer’ in de buurt waren gezien.

Het kwam mij voor, dat de agitatie en de opgewondenheid onder de bevolking toenam, naarmate ik dichter bij N. naderde. Te L., het laatste dorp vóór N. stonden vaderlandse gendarmen bij de ingang van de hoofdstraat en het gerucht ging, dat even verder een gevecht had plaatsgegrepen. Wat er van aan was kon ik met juistheid niet vernemen. De gendarmen beweerden van niets af te weten of wilden niets loslaten, en zij maakten zelfs moeilijkheden en eisten mijn pas alvorens ze mij doorlieten.

Eenmaal buiten L. strekte zich het schone zomerveld in volle eenzaamheid onder de blauwe hemel uit, alsof er daar geen mens meer leefde. Reeds zag ik in de verte, boven de dichte bomenkruinen, de grijze kerktoren van N. rustig uitpunten en ik vroeg mij af of het niet weer een loos alarm was, gelijk het al zo dikwijls was gebeurd, toen mijn aandacht werd getrokken door een donker groepje mensen, dichtbij een heel klein boerderijtje, zijlings van de mulle zandweg. Dáár zou het zeker gebeurd zijn; daar was althans ‘iets’ dat ongewoon leek.

Toen ik dichtbij het boerderijtje kwam stapte ik van mijn rijwiel en ging naar de samenscholing toe.

- Wat is er hier gebeurd? vroeg ik aan een man, die er in zijn werkpak bij stond.

- Nen Duit, hij es doar nere geschoten, antwoordde de man.

- Ligt hij doar nog?

- Nien nien hij, meniere, z'hên hem doar op da hoveke

[pagina 639]
[p. 639]

binnen gedregen. Hij es dued!

Fluks keek ik naar ‘'t hoveken’ op. Rechts en links van het lage boogdeurtje stonden twee karabiniers met het geweer aan de voet, op wacht. Onder de fruitbomen van de boomgaard een tiental mensen, die stil spraken en halsstarrig naar een van de kleingeruite vensterraampjes van het boerderijtje keken. Even verder, om de hoek van 't stalletje, stond nog een groepje; en, toen ik erbij kwam, zag ik daar een mooi, jong paard liggen, nog gans opgetuigd, maar dood, met donker bloed dat uit de muil liep en zich langzaam stolde tussen de als 't ware grijnzende tanden.

- Es hij hier geschoten? vroeg ik.

- Joa hij, meniere en daarna gekropen tot op de wig, woar dat hij hem duedgebloed hee. D'andere zijn wiggevlucht.

Achter het huisje om ging ik weer naar de landweg toe. Ik drong tussen de schouders door en keek.

De menigte stond er nog steeds op dezelfde plaats rondom een donker, vochtig plekje, waar een man, met zijn klompen, in langzame beweging zand overheen schoof. De vlek breidde zich open, klonterde zich, verdween van lieverlede onder 't gele zand. Toen er niets meer aan te zien was dan hier en daar nog een roodachtige schemering onder de grijze stoflaag, ging de menigte langzaam uit elkaar en verspreidde zich weer rondom het dode paard en bij de anderen, die onder de fruitbomen naar de wacht houdende karabiniers en naar het kleingeruite raampje, waarachter zij wisten dat de dode lag, stonden te staren. Zij zeiden niet veel, de gezichten staarden strak en bleek; er waren een paar vrouwen bij, die in stilte schreiden.

Ik vroeg of ik even naar de gesneuvelde mocht gaan kijken. 't Werd mij beleefd, maar positief geweigerd. Toen ging ik nog eens bij het bloedplekje in 't zand, waar nu niemand meer stond.

Daar lag dus het einde, het graf van een mens! Dáár, in dat vuil, vochtig plekje, lag een verleden, een heden, een toekomst, een levensgeluk! Waarom daar gekomen, als vijand van een land, dat hem nooit iets misdaan had? Waarom niet gebleven waar hij was, waar hij tevreden en gelukkig leefde? Waarom!...

[pagina 640]
[p. 640]

Ach ja, waarom al die waaroms? 't Was immers de oorlog, de gruwel en de vloek der Mensheid; het wás zo zonder meer; het was er een uit honderdduizenden en honderdduizenden; een die moest, met of tegen zijn zin,... waarom?... omdat de slavernij nog steeds de ellendige wereld regeert!

En dat voelden instinctief al die eenvoudige mensen die daar omheen hadden gestaan, want geen enkel uitte een verwensing noch belediging.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken