Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 5 (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 5
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.77 MB)

Scans (0.79 MB)

ebook (9.66 MB)

XML (2.55 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 5

(1978)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 658]
[p. 658]

Fram

Ik wil u, in korte woorden, de geschiedenis van Fram vertellen.

Ik heb Fram heel goed gekend.

Het was een mooie, grote herdershond met lang, grijs haar en witte vlekken. Hij stond fiksrecht op zijn vier poten en in zijn ronde kop, tussen de hangende, ruige haren door, keken de twee helderbruine ogen je strak aan, met ongemeen intelligente uitdrukking. Zijn meesters, die hem innig liefhadden, zeiden dan ook van hem: ‘Fram is geen hond; het is een mens.’

Hij woonde met zijn meesters op een afgezonderd buitengoedje, ergens in het schone Vlaanderen. Ik weet wel waar het is, of liever, waar het was, want het bestaat niet meer: 't werd in de wrede oorlog vernietigd. Maar in die tijd, toen het nog bestond, kwam ik er vaak, en sprak er met Fram: want Fram had een ziel en je kon met hem spreken.

Fram was de waakhond van het buitentje. Geen onraad kon daar in de buurt gebeuren, of Fram waarschuwde. Hij bezat als 't ware aparte zintuigen om te onderscheiden wat voor zijn meesters gevaar opleverde en wat onschuldig was. Op gewone bedelaars of zwervers b.v. blafte hij niet; maar dieven voelde hij instinctmatig en ook 't gevaar van de elementen scheen hij bij intuïtie te gevoelen, zoals die avond, toen in een van de bijgebouwen een begin van brand ontstond en hij blafte, blafte en blafte, tot zijn meesters buitenkwamen en nog bijtijds de ramp wisten te keren.

Dit alles op één voorwaarde: dat hij los mocht lopen!

Hij had een hok, vlak vóór het huis en werd daar soms aan vastgeketend. Wonderbaarlijk was het om hem dan te zien. Hij stond daar, roerloos, als van steen, en wat je ook al deed of zei, hij gaf geen teken meer van leven. Er mocht gebeuren

[pagina 659]
[p. 659]

wat er wilde, hij blafte niet; 't was net of er geen waakhond meer bestond. Hij keek je aan met zijn intelligente, strakke ogen, die schenen te zeggen: ‘Alles wat ge wilt, maar dát niet!’ Wellicht was het zijn aard van herdershond, die in hem sprak: zijn aard van onverpoosd zorgen en waken, maar in vrijheid, zonder kettingen en kluisters.

 

Toen de oorlog uitbrak bleven de meesters op hun buitentje en besloten niet te vluchten zolang het leven daar houdbaar zou zijn. Zij namen velerlei maatregelen, die zij tot hun beveiliging geschikt achtten en twijfelden niet of ook de trouwe Fram zou hun van grote hulp en steun zijn.

Het bleek al spoedig, dat zij niet te veel van 't goede, wijze beest verwacht hadden. Het was iets ongelooflijks hoe Fram voelde wat er eensklaps in het leven was veranderd en hoe onophoudelijk hij zijn meesters waarschuwde. Aanrukkende soldaten van het vaderlandse leger, bewegingen van transporten en kanonnen, de eerste vluchtelingen die de streek overstroomden, de eerste vliegers die de lucht doorzoemden, alles, alles signaleerde hij, soms uren vóór 't daar was, met die wondere kracht van voorgevoel en instinctmatig waarnemingsvermogen, die als een zesde zintuig in hem leefde. Zijn meesters twijfelden niet of door Fram zouden zij precies weten wanneer het droevig ogenblik van vluchten was gekomen als het ooit zover komen moest; en zij hadden slechts één grote angst; dat Fram eens zou verdwalen, of meegenomen of gedood worden. Daarom hielden zij hem de ganse dag in 't oog en zodra 't begon te duisteren namen zij hem binnen, of bonden zij hem buiten met de ketting aan zijn hok. Dan gaf Fram wel geen teken meer van leven, maar zij wisten althans dat hij veilig opgeborgen was en dat zij de volgende dag weer op hem konden rekenen.

 

Zo zaten zij eens, op een avond, allen samen om de tafel, bij de lamp. Vader en moeder lazen bezorgd in de couranten en de kinderen: een klein jongetje en een meisje, speelden nog even met hun bouwdoos, vóór het naar bed gaan. Buiten lag Fram vastgebonden aan zijn hok.

De dag was onrustig en vol benauwdheid geweest. Voor het eerst had men heel duidelijk in 't oosten het vijandelijk kanon

[pagina 660]
[p. 660]

gehoord en veel mensen uit de buurt waren, voor het naderend onheil, reeds gevlucht.

Fram was niet te houden geweest. De ganse dag had hij rusteloos om het buiten rondgezworven en gewaarschuwd en geblaft, zó, dat zijn meester, banger dan ooit hem kwijt te geraken, hem al heel vroeg die avond aan zijn hok gekluisterd had. 't Was negen uur geworden. Alvorens te sluiten en naar bed te gaan, ging de meester nog eens even buiten kijken. Het kanon had gezwegen en de nacht was stil en tamelijk helder, met een fijn sikkeltje maan, dat laag over de donkere bomen in de sterrenhemel zweefde. Maar er bleef als 't ware een dreigende beklemming over alles hangen. Vage, doffe geluiden gonsden in de verte over 't droevig land en vóór zijn hok stond Fram, stil en roerloos, als een grijze schildwacht in de schemerige manenacht.

- Fram! zei meester even, met een streelbeweging.

De trouwe hond neuspiepte fijntjes, maar bewoog zich niet. Meester ging naar hem toe en aaide hem gezellig de goede, ruige kop.

Fram likte even met vlug tonggeflapper, meesters hand en kwispelstaartte, maar onmiddellijk daarna stond hij weer fiks en roerloos, de neus naar 't oosten, als een grijze schildwacht in de schemerige manenacht.

Meester liet hem staan, sloot de luiken en ging binnen.

Eensklaps, - vrouw en kinderen waren reeds boven en meester strekte juist de hand uit naar de lamp om deze uit te draaien, - eensklaps zoemde er met langgerekt geloei iets buiten door de hoge lucht. En terwijl meester, als gestold van angst, zich afvroeg wat het wezen mocht, hoorde hij, kort pp elkaar, twee knallen: de eerste dpfdreunend en schijnend te komen van ver, de tweede hard, kort, nijdig kletterend als een donderslag, in de onmiddellijke nabijheid.

Meester slaakte een gil en riep zijn vrouw, die dadelijk met haar beide kinderen naar beneden holde, maar vóór ze wisten of begrepen wat er omging, vloog plotseling, terwijl de lamp uitwoei, met ratelende knal een raam aan stukken en werden zij, in een stikkende stofwolk gehuld, woest door elkaar geslingerd. Vrouw en kinderen huilden vervaarlijk, meester rukte ze met zich mee en 't ogenblik daarna holden zij buiten

[pagina 661]
[p. 661]

in de nacht, vluchtend, vluchtend, tot ze niet meer konden en ergens achter een boerenschuur uitgeput in elkaar zakten.

Hoelang ze daar gebleven zijn weten zij niet meer. Ze weten slechts dat zij er nog met de huilende kinderen in elkaar gekrompen zaten lang nadat het bombardement had opgehouden en dat de vroege ochtend reeds begon te schemeren, toen zij spraken van even terug te keren en uit hun woning mee te nemen wat er mee te nemen was, vóór zij verder op de vlucht gingen.

Met aarzelende schreden naderden zij het buitentje. Hoe zou het er daar uitzien! Wat zou er van hun dierbaar optrekje nog overblijven? En eensklaps dachten zij aan Fram, de goede, trouwe Fram, die vóór zijn hok gebonden lag en die zij in hun eigen, verwilderde ontzetting helemaal vergeten hadden! Een vlijmend-scherpe wroeging greep hen aan, zij snelden vooruit, zij smeekten in zichzelf en hoopten, zij kwamen op het erfje, keken ternauwernood naar hun vernielde huis, holden recht naar het hok, bukten zich en steigerden als 't ware terug, hun armen wanhopig ten hemel...! Fram lag daar, twee passen van zijn hok, nog aan zijn ketting vast, een droevig grijs hoopje in de bleke schemering, de buik opengereten en de halfontblote, witte tanden grijnzend, midden in een donkere breed uitgestroomde bloedplas...

Zij schreiden van wanhoop en smart en verweten zich bitter hun schuld. O, hadden ze Fram nog maar in leven om met hen te vluchten en hen verder te behoeden! Zij voelden, nu 't te laat was, het verlies alsof 't een eigen kind gold, en zij stonden daar zo innig-diepbedroefd bij 't lijk van 't trouwe dier, niet wetend meer waarheen hun toevlucht nu te nemen.

Een doffe knal, ginds ver in het oosten, deed hen opschrikken. Daar begon alweer de gruwel! Andere schoten volgden slag op slag, en zij hadden slechts de tijd om haastig binnen het vernielde huis te lopen en daar nog ijlings mee te nemen wat de meeste waarde had.

En, evenals de honderden en duizenden, die hen al die dagen waren voorgegaan, sloegen zij op de vlucht, de sombere toekomst in.

O, hadden ze Fram, de goede, trouwe, lieve, wijze Fram die nacht daar maar niet aan zijn hok vastgekluisterd...!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken