Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 5 (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 5
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.77 MB)

Scans (0.79 MB)

ebook (9.66 MB)

XML (2.55 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 5

(1978)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 737]
[p. 737]

De baanwachter

Het was heel in 't begin van de oorlog, tijdens de Duitse invasie in Vlaanderen...

De man was baanwachter bij een klein, landelijk spoorwegstation. In vredestijd gold het daar een lijntje en een stationnetje van niemendal, maar nu kwam er eensklaps groot verkeer op: talloze, eindelooslange treinen vol Duitse soldaten en oorlogsmateriaal, die naar het front aan de IJzer vervoerd werden.

Eens, op een winteravond, toen het begon te schemeren, kwam een onbekende naast de baanwachter staan en begon daar met hem wat te praten. Het was een onbekende, maar toch geen vreemde; want hij sprak het plaatselijk dialect als een van de streek; hij zag er zo uit als een halve meneer en toen de baanwachter hem vroeg waar hij vandaan was, noemde hij een kleine stad in de buurt en zei zijn naam, die een zeer bekende naam was in die kleine stad: de naam van een wijdvertakte familie, die de baanwachter zeer goed kende.

Zij praatten... De halve meneer vroeg aan de baanwachter of daar veel treinen met Duitse soldatenpasseerden en of men op de kepies en helmen van de manschappen de nummers van hun regimenten kon lezen.

De baanwachter, die een trouw en gewetensvol ambtenaar was en verder een eenvoudig man zonder sluwheid noch listige streken, antwoordde, dat er wel dagelijks heel veel treinen met soldaten voorbijtrokken, maar dat hij er nooit aan gedacht had om op de nummers van kepies of helmen te letten. Zij zwegen een poosje, in 't mistig-grijze van de winteravondschemering. Toen ging de meneer in zijn zak, haalde er een bankbriefje uit en stopte dit vertrouwelijk in de hand van de baanwachter.

En hij zei:

[pagina 738]
[p. 738]

- Hier is een briefje van vijftig frank. Over een week, op 't zelfde uur, kom ik hier bij u terug. Tel intussen het aantal treinen met soldaten op, die hier dagelijks in de richting van het front voorbijgetrokken zijn en onthoudt goed de nummers, die gij op kepies en helmen hebt kunnen lezen. Voor uw moeite zal ik u dan nog eens een briefje van honderd frank geven.

- Ja maar, meneer, wie zijt gij? vroeg de baanwachter, het bankbiljetje aarzelend tussen zijn vingers houdend.

- Ik ben een geheim agent van de Belgische regering, antwoordde fluisterend de meneer. - Het is van enig belang voor ons, dat wij weten hoeveel treinen er passeren en welke nummers de soldaten dragen.

- Ja maar, meneer... herhaalde de baanwachter wantrouwig. - Maar, mijn vriend, gij hoort toch wel aan mijn taal, dat ik van deze streek ben, antwoordde de meneer enigszins opgewonden. - Vertrouwt ge mij misschien niet? Kent ge misschien de naam niet, die ik u daar straks genoemd heb? Wilt ge mijn papieren, mijn identiteitskaart met portret zien? En heftig tastte hij weer in zijn binnenzak en haalde zijn portefeuille te voorschijn.

Met een gebaar van de hand en een glimlach hield de baanwachter hem tegen. Hij was van zijn goede trouw overtuigd. Hij stopte haastig 't bankbiljetje in zijn zak en zei fluisterend, dat hij accuraat het aantal passerende treinen zou tellen en de nummers van kepies en helmen opnemen.

Een week later, op gestelde dag en uur, was hij daar terug. De baanwachter loerde voorzichtig of niemand hem zien kon en met haast stopte hij de meneer een papiertje in de hand, waarop hij alles aangetekend had. Met gelijke spoed ontving hij in ruil daarvoor een bankbiljet van honderd frank en in een oogwenk was de meneer weer in de duisternis verdwenen. Niemand had iets gezien; de Duitse schildwacht, die met geweer en punthelm langs de baan op en neer patrouilleerde, was juist aan 't verste eind, met de rug naar hen toe, buiten zicht, toen de meneer in de schemering opdaagde en dadelijk daarop in de schemering weer wegsmolt.

 

Drie dagen later, op een vroege ochtend, stonden plotseling

[pagina 739]
[p. 739]

drie Duitse gendarmen vóór de baanwachter. Zij vroegen zijn naam en dadelijk moest hij hen volgen naar een militaire auto, die daar om de hoek wachtte.

- Waarom? vroeg de baanwachter bevend.

- Dat weten we niet; dat zult gij in de stad wel horen! antwoordden de gendarmen.

En zonder verdere uitleggingen dwongen zij hem in te stappen en reden met hem weg.

In de stad hield de wagen voor een groot gebouw stil en de baanwachter werd naar binnen gestompt. Door lange, duistere gangen kwam hij in een ruime, helverlichte kamer, waar verscheidene Duitse militairen van hoge rang om een groene tafel zaten. De baanwachter schrikte hevig en begon te sidderen, toen hij in een van die mannen de meneer herkende, met wie hij onderhandeld had.

- Herkent ge dit papiertje? vroeg hem grijnzend een oude kerel met gouden kraag en grijze baard. En hij lei de baanwachter het lijstje voor dat hij aan de vreemdeling overhandigd had.

De baanwachter slikte droog en gaf geen antwoord. Hij staarde wanhopig, in stom-smeken naar de man, die hem verraden had en die hem nu strak aankeek, met onmeedogend-harde, staal-koude ogen.

- Of ge dat papiertje herkent! herhaalde met plotseling schrilgillende stem en een vuistslag op de tafel, de ruwe, grijze kerel.

De baanwachter schrok op en knikte met het hoofd, werktuiglijk. Spreken kon hij niet. Met geterroriseerde ogen keek hij weer naar de verrader, die hem stom en strak bleef aanstaren, hard als staal.

De kerels om de groene tafel praatten wat onder elkaar, in harde, vreemde taal; en op een teken van de grijsbaard traden de gendarmen weer naar voren en namen de baanwachter mee.

- Hawèl, wat es 't nu? vroeg hij sidderend.

- Dat zult ge wel merken! antwoordden de gendarmen. Zij leidden hem weer door de sombere gangen naar buiten en duwden hem in de automobiel, die dadelijk wegreed.

Hij reed naar een van de buitenwijken van de stad en hield er

[pagina 740]
[p. 740]

nogmaals stil voor een gebouw, waar zij uitstapten. Er was een soort van tuin bij dat gebouw; en in die tuin lagen een paar rechte, naakte lanen, die op een hoge grasberm uitliepen. De baanwachter zag een aantal soldaten met geweren, die hem met haat en toorn in de ogen aankeken.

- Joa moar, 'k'n wille nie stirven, zulle! riep eensklaps luid de baanwachter tegen de hem begeleidende gendarmen.

Voor alle antwoord sloegen zij hem de boeien om de polsen en sleepten hem zo mee.

- 'k'n Wille nie stirven! Nie stirven! Nie stirven! brulde de baanwachter, met alle kracht zich schrap zettend. En, als razend, beet hij een van de gendarmen in de hand, dat het bloedde.

Zij vloekten en sloegen en schopten op hem en sleurden hem in volle vaart mee, terwijl hij, als een gefolterd beest, rauw brulde en aanhoudend, met schril-krijsende stem bleef gillen: - 'k'n Wille nie stirven! 'k'n Wille nie stirven! 'k'n Wille nie stirven!

Er stond daar aan het eind van de laan, tegen de grasberm, een paal. De baanwachter, steeds krijsend gillend met onmenselijke stem, werd er met handen en voeten aan vastgebonden en een ruwe hand sloeg hem een doek voor de ogen en spande die op tegen 't hout, zó hard dat de baanwachter even gilde van de pijn.

- Nie stirven! Nie stirven! Nie stirven! schreeuwde de stem zonder verpozen. En plotseling ging het gekrijs in één adem door, zonder nog herkenbare klanken, als van een aanhoudend, schril-gillende stoomfluit.

Toen knalde het salvo met daverend geweld en plots daarop viel doodse stilte. De lichte rook van de losbrandingen zweefde als een dunne, grijze sluier over de laan weg. Een Feldwebel schoot toe met gemikte revolver, maar 't was niet meer nodig...

De baanwachter hing dood aan de paal en zijn kleren vlekten zich hier en daar rooddonker-glanzend, met traag vloeiende strepen bloed...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken