Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 5 (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 5
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.77 MB)

Scans (0.79 MB)

ebook (9.66 MB)

XML (2.55 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 5

(1978)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 929]
[p. 929]

Bon soldat

Karel schokte nog eens zijn zak omhoog op de schouders en stramde zich. De riemen spanden pijnlijk en het gewicht drukte loodzwaar; maar hij trachtte 't niet te voelen. Hij stond goed in 't gelid, flink naast de anderen. De adjudant, met keizerlijk-opgestreken snor, stapte automatisch-vlug langs, keek hem even met de altijd-woeste ogen aan, doch vloekte ditmaal niet noch maakte enige opmerkingen. Alleen had hij een bruusk gebaar van borst en schouders of hij gebieden wilde: nóg rechter, nóg fikser, nóg strammer!

Daar klonk klaroengeschal en de generaal, omringd door zijn staf van officieren, verscheen onder 't gewelf van de wijd openstaande kazernepoort. Zijn bolle borst was zwaar geconstelleerd door talrijke ridderorden; zijn gezicht zag rood, zijn dikke snor stond rechts en links breed uit, spierwit, als een op zijn bovenlip geplakte prop papier.

De inspectie begon. Langzaam vorderde de schitterende staf van generaal en officieren langs de strakke lijn van de fiksrechte soldaten. Hier en daar een oponthoud van korte duur, een gebaar en enkele woorden van de generaal, een aanmerking tot een van de officieren, die stram bleef als een houten pop, zonder dat een spier van zijn gezicht vertrok.

Karel zag de groep langzaam tot hem naderen. 't Was nog de eerste maal, dat hij voor inspectie van de generaal stond. De generaal, dat was de God, de Almacht van het leger en Karel voelde zich zó zwak en nietig tegenover hem, dat het beetje zelfvertrouwen dat hij nog bezat hem helemaal verliet. Weer kreeg hem het vreselijk heimwee, dat hem sinds de eerste dag in de kazerne overweldigd had, te pakken; zijn knieën knikten, het lauwe zweet liep in stralen langs zijn wangen, zijn gezicht werd troebel, zijn ogen vulden zich met tranen.

De adjudant merkte het en kwam woedend naar hem toege-

[pagina 930]
[p. 930]

schoten. Hij durfde niet, zoals hij anders deed, hardop vloeken, omdat de generaal te dichtbij was; maar zijn keizerlijk-opgestreken snor sidderde van machteloze razernij en zijn flikkerende ogen fusilleerden letterlijk de jeugdige soldaat.

- Wat is dat? Waarom schreit die? vroeg de generaal op barse toon.

- 'n Slecht soldaat, generaal; niets mee te beginnen! beet de adjudant razend toe.

De generaal schreed naar de snikkende recruut toe.

- Woarveuren schriemde gij? vroeg hij in 't dialect van de streek.

Karel stond en handelde als in een droom. Door zijn tranen heen, als door een natte nevel, zag hij het gelaat van de generaal, en dat gelaat scheen hem nu minder ruw en bars, dan hij eerst had gedacht; er kwam een uitdrukking van goedheid en van zachtheid op, als van meewarigheid en medelijden. Meteen herinnerde hij zich, wat zijn makkers hem zo vaak gezegd hadden: dat ge moest kunnen ‘uw plan trekken’ in 't leger; dat ge moest kunnen liegen, als het er op aankwam. En, het ontsnapte hem,... de woorden ontsnapten als 't ware vanzelf door zijn bevende lippen:

- Omda mijn moeder stirvensziek es, mon zénéral.

Strak en zwijgend keek de generaal hem even aan. Ook hij was als gewoon soldaat zijn carrière begonnen; ook hij had in 't leger gezucht en geleden; ook hij had meer dan eens, in vroeger jaren, ‘zijn plan getrokken’ en gelogen... Voelde hij de leugen in de woorden van de zwaar bedroefde recruut... voelde hij die duidelijk, maar was zijn medelijden, in herinnering aan wat hij vroeger zelf had doorgemaakt, toch sterker dan zijn toorn?... Een korte tweestrijd scheen in hem te ontstaan, een strijd tussen de tucht en 't hart... en 't laatste overwon: hij stramde zich moedwillig-bars om zijn gevoel terug te dringen; maar hij sprak tot de recruut, die zijn woorden aanhoorde als hemelse muziek:

- 't Es goed; we zillen ou 'n week congé geven.

Meteen keerde hij zich tot de adjudant, vroeg Karels naam, deed hem 't verlof optekenen. Iets als een korte trilling voer door de naaste rijen van de strak-roerloze soldaten, terwijl de

[pagina 931]
[p. 931]

generaal en zijn staf hun inspectie voortzetten...

 

Hij was thuis, bij zijn moeder die niet ziek was, bij zijn vader en zijn broeders, die werkten op de akker, bij zijn zusters die vrolijk zongen onder de arbeid, als vrije vogeltjes in 't ruime veld. 't Was hooitijd, het hele land geurde ernaar en Karel genoot van zijn verlof en zijn vrijheid met een weelde, die hij nooit gekend had. Allerlei dingen, die hem van kindsbeen af reeds familiaar waren, verrukten hem thans als heerlijke openbaringen. Eerst nu waardeerde hij de volle zaligheid van wat hij vroeger zo achteloos had bezeten. ‘Gulder 'n weet niet hoe gelukkig dade zijt!’ herhaalde hij telkens en telkens weer tot zijn broeders en zusters; en de derde dag na zijn terugkomst, toen hij Ematje terugzag, Ematje van boer De Vriendt, waarmee hij zo'n heel klein beetje vrijde, werd het hem eensklaps te machtig: hij greep haar beide handen, wat hij vroeger nooit gedurfd zou hebben en barstte plotseling in snikken los.

- Ha moar, jongens toch, wa krijgde gij! riep Ematje verschrikt. En angstig wrong zij haar handen uit zijn sidderende omknelling.

 

Die loutere herleving en verrukking duurde juist vier volle dagen. Toen was dat alles goed bezonken en kreeg hij een vreemd gevoel van verzadiging. Hij had nu alles goed gezien en genoten; er zou wel niet veel nieuwe verrassing meer komen. Eigenlijk was het leven wel steeds 't zelfde op 't platteland. Weinig of geen onverwachte afwisseling; iedere ochtend wist men vrijwel precies hoe de dag verder zou aflopen. Men stond vroeg op, men gebruikte het ontbijt en ging naar de akker; men kwam thuis middagmalen, ging wat rusten, toog weer aan de arbeid, nam het avondmaal en vroeg lag men te bed. Alleen de zondag was iets anders en dan nog?... Men kon al niet veel meer dan na de hoogmis van de ene herberg naar de andere slenteren, wat met de kaart of op 't biljart spelen; en nog eens eten en slapen; en eigenlijk blij zijn als die dag was afgelopen. In de stad had men de cinema, de schouwburg, en zó veel mooie koffiehuizen met schitterende verlichting en spiegelramen, waar het zo gezellig was een tijd

[pagina 932]
[p. 932]

te zitten. En de mensen... ach! ... boerenmensen waren nu. eenmaal boerenmensen; zij maakten geen bijzonder werk van hun kledij; en het was niet tegen te spreken, dat de steedse meisjes er mooier en smakelijker uitzagen dan de boerenmeisjes. Ja, Karel hield wel zielsveel in 't geheim van Ematje; maar dat nam niet weg, dat Ematje, hoe lief en fris ook, wel zeer zou afvallen naast zo menig stadsmeisje, die Karel niet eens kende, maar die hij zomaar bij de vleet in de straten tegenkwam. Karel durfde 't zichzelf haast niet bekennen; maar die dagen van vrijheid, waarnaar hij . zo gesnakt had, begonnen hem te lang te schijnen. Hij, die van heimwee kwijnde naar zijn dorp en huis en welbekende omgeving, ging nu een soort heimwee krijgen, wel niet naar het soldaat-zijn en 't afschuwelijk kazerneleven, maar toch vagelijk naar iets nieuws, naar iets anders, naar iets dat hij, daar waar hij nu was, niet vinden kon.

Met opgewektheid trok hij de laatste dag van zijn verlof weer zijn uniform aan en ging zo van vrienden en kennissen afscheid nemen. Allen vonden, dat hij er zo goed en vrolijk uitzag en zeiden, dat het vakantietje hem beslist had ‘deugd’ gedaan. Karel sprak dat geenszins tegen, maar antwoordde dat er een tijd van komen en een tijd van gaan was en dat zulks wat afwisseling in 't leven bracht.

- Ge zij vele veranderd tsjichtend da ge thuisgekomen zijt! meende Ematje, toen hij haar adieu kwam zeggen. En 't grappigste was, dat zij hem zijn opgewektheid bijna kwalijk nam, evenals ze, bij zijn aankomst, door zijn onstuimig misbaar was ontstemd geweest. Hij trok er zich niet veel van aan; hij haalde zijn schouders op en lachte eens en zei, dat hij weldra terug zou komen. Met de avondtrein van halfacht reisde hij af, nadat hij zijn moeder, die bij het afscheid schreide, getroost had met de verzekering, dat die enkele dagen verlof een ander mens van hem gemaakt hadden.

 

Toen hij terug in de kazerne kwam, stond de adjudant naast de schildwacht in de open poort, als 't ware om hem af te wachten. Hij blikte verwoed met ronde ogen en speurde nauwkeurig of er niets aan de uitrusting van de recruut verkeerd was; maar voor de eerste maal sinds hij soldaat gewor-

[pagina 933]
[p. 933]

den was, doorstond Karel die blik zonder te beven en keek hij zijn barse, zo gevreesde chef zonder verpinken aan. De ander bekwam er niet van. Hij brulde Karel iets na, maar Karel, in plaats van sidderend te vluchten, keek ditmaal om, stelde zich zeer correct in positie en vroeg, zoals het hoorde:

- Pardon, mon chef. Wat is er van uw dienst?

- Foutez le camp, nom de Dieu! gilde de verbaasde adjudant uit gewoonte. En Karel ging, heel kalm, zonder zich te haasten, alsof het gevloek en geschreeuw van de brute onderofficier geen de minste indruk op hem maakte. De vlegel stond er paf van.

 

Karel werd een ‘bon soldat’, een model-soldaat! Hij deed niet alleen uitstekend zijn dienst, maar hij leerde ‘zijn plan trekken’ als geen ander. De eenmaal geslaagde leugen bij de generaal had hem precies de weg gewezen, die hij in het leger volgen moest om er te komen. Hij schuwde de waarheid, de eenvoudige zuivere waarheid zonder omwegen als iets absoluut-verderf elijks. Alles wat hij verkreeg was de vrucht van gekonkel en geknoei. Zijn ogen kregen iets sluws en bijna vals; nooit keek hij iemand recht in het gezicht meer aan; en wanneer dat soms volgens de voorschriften van dienst en discipline moest, dan was die rechte blik slechts een mom, een masker, waarachter 't echte wezen zich verborg. Hij stond in aanzien bij zijn meerderen en verwierf weldra de galons van korporaal. Maar 't wonderbaarste was, dat hij van lieverlede de vriend werd van de adjudant, die hem destijds het leven zo zuur had gemaakt. Zij gingen samen uit naar cinema's en tingeltangels, mitsgaders naar andere gelegenheden, waar de adjudant hem leerde troost te zoeken in afwachting, dat hij Ematje terug zou zien. Trouwens, Ematje geraakte helemaal op de achtergrond in zijn nieuwe levensopvatting. 't Was zeer de vraag of hij er nog ernstig over dacht later met haar te trouwen. Er waren zoveel andere mooie meisjes in de stad! En 't was ook zeer de vraag of hij, na zijn diensttijd naar de boerderij terug zou keren. Pouh! dat boerenbedrijf! De adjudant had hem beslist aangeraden liever in 't leger te blijven en na zijn diensttijd nog voor enkele jaren te tekenen. Zo zou hij spoedig in graad stijgen, sergeant, sergeant-majoor, ad-

[pagina 934]
[p. 934]

judant worden. Hij hoefde zich daarom niet met zijn familie te brouilleren; integendeel; hij moest ze te vriend houden en zich bijtijds van allerlei: boter, eieren, ham... en ook geregeld wat geld laten zenden. Was dat geen fijne manier om ‘zijn plan te trekken’? Zouden ze zo niet een heerlijk leventje hebben samen? ‘Bon soldat, nom d'un chien!’

Karel wist nog niet wat hij doen zou. Hij zou zien, afwachten, hij had nog de tijd. Hij was zo sluw en slim geworden door herhaalde ondervinding, dat het plannetje van de adjudant hem als ál te gemakkelijk en te eenvoudig wel enig wantrouwen inboezemde.

Maar hoe dan ook... zijn ‘plan zou hij trekken’, dát stond vast als een paal boven water.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken